Tekeningen en ruimtelijke werken van Roger Raveel in het Belfort van Brugge.
VREEMD dat de stad Brugge in haar Belfort door de jaren met zekere tussenpozen de kwaliteit van Roger Raveel (75) laat zien, en er voor de rest mediocriteit en regionale koopmansgeest doet zegevieren, inzake kunst. Alsof de Bruggelingen nooit echt naar Memling, Van Eyck en Khnopff hebben gekeken, en alleen pronken met het bezit van hun meesterwerken. En wanneer de conservator van al dat fraais, Dirk De Vos van het Groeningemuseum, waarschuwt dat zijn tempel een toeristisch rovershol dreigt te worden, vallen ze met z’n allen over hem heen.
Raveel zelf weet goed wat Van Eyck gedaan heeft, goed genoeg om zich altijd weer aan de Oude Meester te laven, maar ook om hem vooral niet te willen nadoen. De Vlaamse primitief drukte, met minutieus realisme en glanzende detailweergave, in de eerste plaats een christelijk wereldbeeld uit, vanuit middeleeuws perspectief. Zoals bij Rembrandt het humanisme van Erasmus te proeven is.
Wil ik nu zelf een poging doen om een groot kunstenaar te zijn, dan zal ik dat vanuit de geest en de middelen van mijn tijd moeten doen, redeneerde Raveel al vanaf 1948. Meer nog, gestimuleerd door zijn leermeester Hubert Malfait, vergat hij alles wat hij gezien had, en werkte zowat op z’n eentje een beeldend universum uit dat onuitwisbaar het zijne was, zonder dat hij het uit zijn duim had moeten zuigen. Veeleer ontwikkelde hij, volgens de term van Roland Jooris, een ?nieuwe visie? die hierin bestond dat hij de dingen en de wereld om hem heen opnieuw leerde waarnemen en ervaren.
Met een gebaar waarvoor kinderlijke verwondering, eigendunk en veel talent nodig waren, hield hij de bestaande beelden op een afstand. Voor het aanwijzen van de diepe invloedslagen in zijn werk de natuur als constructie en de lucht van Cézanne, de omgeving van het Vlaams (post)expressionisme, het sjablonensysteem van Léger, de zuivere kleurvlakken van Mondriaan, de objectverwerking van Rauschenberg, de doorboring van het schilderij naar de ruimte toe bij Fontana en de frisse alledaagsheid van pop art is meestal een conceptuele krachttoer nodig. Die wordt niet onmiddellijk bevestigd door de eerste zintuiglijke beleving van Raveels werken.
KROMME BENEN.
Laten we eens stapsgewijs ontleden wat hier mogelijk gebeurd is. De kunstenaar bracht vooreerst gewone elementen uit zijn meest nabije omgeving bij elkaar, pelde er de bijzonderheden af, reduceerde hun verschijningsvorm tot het rudimentaire. Een man met pet, een poes, een paal, een ladder en een muur werden, naarmate ze meer geabstraheerd werden, concreter. We zien niet Roger X, met slappe geruite pet, kromme benen, adertjes aan z’n slapen, somber rondkijkend in een art deco-interieur. Nee, we zien een man met pet. Concreter kan niet, hoewel we niet weten wie hij is, noch welke pet hij draagt. (Het is het silhouet van de kunstenaar zelf, laten we wel wezen, maar dit doet niet ter zake. De kunstliefhebber in Canada heeft daar geen boodschap aan.)
Nu zijn we het er allicht over eens dat we te maken hebben met een universeel personage, jan met de pet als het goed is. Zijn profiel blijkt uit zijn omgeving. Landelijk, Vlaams landelijk want druk verkaveld, ingeperkt, omheind en flink bebouwd. Wat doet die man ? Kijken, dubben, dutten, lezen, soms in de weer zijn met een huishoudelijk klusje. Niets bijzonders. Eigenlijk doet ie niets dan kijken wat er gebeurt.
Er gebeurt niets. Jawel, er verschijnen gaten in de lucht, volslagen abstracte vierkanten die zich nu eens vullen met kleur, dan weer wit blijven. In het ene geval verwerven ze de concreetheid van objecten, in het andere de leegheid van het niets. In beide gevallen echter maken ze de fundamentele raadselachtigheid van de hele omgeving zichtbaar. Want ze tasten alles aan. Zelfs de tuinpalen worden er, een beetje, tekens van het bovennatuurlijke door.
We stappen daar gewoonlijk aan voorbij, druk doend vinden we de werkelijkheid te vanzelfsprekend om er bij stil te staan. Alleen de nietsdoener hij moet wel eens pissen van Raveel heeft het gezien. Gaten en vierkanten, aangevuld met strepen en stippels, bollen en vlekken, vaker niet dan wèl gestut door een duidelijk perspectief : ze brengen onze perceptie van de werkelijkheid lichtjes in de war. We waggelen, nog even en we gaan zweven. Dan onstaat zoiets wat Dirk De Vos in het Raveel-boek dat naar aanleiding van de tentoonstelling uitgegeven werd, ?het visioen van de werkelijkheid? noemt : ?kunst en werkelijkheid, constructie en illusie als verwisselbare elementen, als tegelijk te bewandelen bewustzijnsplateaus.?.
De vierkanten gedragen zich als echte stofzuigers : ze slorpen alle mogelijke betekenissen op die het zinnelijke en het zintuiglijke overstijgen, en zetten de poort wijd open voor de verbeelding van de kijker. In het eenentwintigste van de drieëndertig gedichten die Hugo Claus in 1969 bij de prentenreeks Genesis van Raveel schreef, probeerde hij op zijn beurt greep te krijgen op het magische vierkant :
?De was, een vlag of een gedachte. Wij wisten het niet. Zeiden wij :
Want wij wilden die gekneusde leegte niet lezen,
te verwant was zij aan de koude in onze gewrichten.?
VISIOEN.
Wie absoluut op veilig wil spelen, kan nog altijd terecht bij de handgeschreven woorden die de kunstenaar zelf op een recent schilderij aanbracht :
?Er is alles/in het leven/zei de dichter./In het niets/is er niets/zei de schilder/en hij schilderde/de leegte/in een vierkant.?
Dan hebben we voorzeker ook te maken met de leegte tot de tweede macht, met exponentiële groei. Feit is dat Raveels visioen van de werkelijkheid al vroeg buiten de begrenzingen van het platte vlak trad, zodat het verwarspelletje tussen beeld en realiteit doorgroeide naar de omringende omgeving en het kijkterrein van de toeschouwer. Dat gebeurde bij middel van spiegels, lege lijsten, tafeltjes, dummies, allerlei beschilderde volumes. Bij gelegenheid kwam er ook een levende duif bij kijken, maar daar staken dierenvrienden later een stokje voor. De duif, zo verwant aan het dier op Van Eycks ?Lam Gods?, staat voor de Geest, en is gewoon een andere gedaante van het vierkant. Raveel trok z’n duif weer terug binnen de minder aanstootgevende marges van het schilderij.
Maar de drang om met de schilderkunst de boer op te gaan, bleef. De kunstenaar gebruikte fietswielen voor zijn ?Karretje om de hemel te vervoeren? (1968) en ook voor z’n grote beschilderde kleerkast, ?De zin van het zinloze? genaamd, waarmee hij in 1990 te voet door de straten van Brussel trok. Zijn meest geruchtmakende actie in het openbare leven was het aanbrengen van een handvol witgeschilderde houten zwanen met vierkante gaten. Ze waren bestemd voor de Brugse stadsgrachten, naar aanleiding van de kunsttriënnale van 1971.
In de volkse interpretatie blijven die ?Zwanen van Brugge? voortleven als een ludiek protest tegen de toen zwaar vervuilde reitjes. Ze maken, ter gelegenheid van de tentoonstelling in het Belfort, opnieuw hun opwachting aan de Rozenhoedkaai. (Wat hebben de jaren overigens veranderd aan wat wij als spektakel ervaren. De meesten zien ze vandaag niet eens meer liggen.) De Bruggelingen zouden boos zijn als je de zwanen vandaag niet alleen zou lezen als poëtische beelden, perfect passend in het Raveel-spel tussen voorstelling en werkelijkheid (de lagere en de hogere) maar ook als milde persiflages op hun stad als idyllisch cliché, als nostalgisch interludium.
In hun graatmagere verschijningsvorm laten ze ons echter ook een kunstenaar zien die bereid is om visuele grappen te maken. Zelfironie, humor en twijfel zitten diep ingebakken in het oeuvre van Roger Raveel. Het heet dat zijn Gentse leraar, de schilder Joris Verdegem, hem het vermogen tot relativeren inprentte.
VEULEN.
Zo er die eeuwige knipoog niet was, die eenvoud en dat altijd met beide voeten op veilige Vlaamse grond belanden, dan zou zijn werk zeker tot hoogstandjes van intellectuele interpretatie aanleiding kunnen geven. Je zou zeker gelet op de gistingsperiode van Raveels creatieve potentieel, vanaf 1948 bij voorbeeld geneigd kunnen zijn om de filosofische kern van zijn werk in verbinding te brengen met het existentieel onbehagen dat in die dagen onder een zo sprekende titel als ?L’être et le néant? van Jean-Paul Sartre geformuleerd werd. Daar is het de kunstenaar uit Machelen-aan-de-Leie namelijk ook om te doen, om het menselijk zijn en het niets. In het Raveel-boek doet Willem Elias dan weer een poging om hem in de buurt van Merleau-Ponty te situeren, maar laat de bewijsvoering aan anderen over.
Wèl keurig in kaart gebracht inmiddels zijn een selectie van honderd tekeningen de boeiendste dateren uit de jaren 1950-1960 waarvan zelfs eminente kunstkenners toegeven dat ze ze amper kenden. Zo was deze tentoonstelling en het boek voor Jan Debbaut een gelegenheid om in Raveel niet langer een pure schilder te zien. Hij haalt zijn schade in door de kunstenaar in een mooi interview te laten spreken over zijn tekeningen. Ze kunnen ter voorbereiding van een schilderij ontstaan, naar aanleiding ervan of helemaal autonoom.
?Ik teken vooral voor mijn plezier ; vandaar misschien die verscheidenheid. Ik kan enorm genieten van een eenvoudige wandeling in de velden, of een fietstochtje. Dat leidt bij mij tot een verhoogde, geïntensifieerde beleving van de natuur. Dat kan ik met mijn hele lichaam en geest voelen en snuiven, als een veulen dat in het gras rolt. Ik moet eerst dat gevoel krijgen dat genieten en dan tekenen.?
Over de armtierige ophanging van de tekeningen in de lange, sfeervolle Jan Garemijnzaal kan beter gezwegen worden, om Brugge het leed te besparen dat er nog maar eens lelijk gedaan wordt over zijn bekende ziekte.
Jan Braet
Tot 22/9 in het Belfort-Brugge. Elke dag open van 11 tot 18 u.
Dubbende Man, 1953, potlood en dekverf op papier, 265×355 mm. : jan met de pet als het goed is.
De zwanen van Brugge, 1959, olieverf op hout + mixed media 4x (54x95x10cm.) : milde persiflage op Brugge als nostalgisch interludium.
Landschappelijk, 1959, potlood, inkt en acrylverf op papier, 500×750 mm. : het vierkant als stofzuiger.