Kuifje wordt 75 en dat is hem aan te zien. De marketingmachine van nv Moulinsart moet alle zeilen bijzetten om belangstelling voor de verjaardag van de stripheld op te wekken.
Bronnen: Benoît Peeters, ‘Hergé, fils de Tintin’, Paris, Flammarion, 2002.
Michael Farr, ‘Kuifje, droom en werkelijkheid. De ontstaansgeschiedenis van de avonturen van Kuifje’, Brussel, Moulinsart, 2002.
Benoît Mouchart, ‘A l’ombre de la ligne claire. Jacques Van Melkebeke, le clandestin de la B.D.’ Paris, Vertige Graphic, 2002
In 2000 betaalde een Franse Kuifje-verzamelaar ruim 23.000 euro – een klein miljoen in oude Belgische frank – voor een van de 500 genummerde en door Hergé gesigneerde exemplaren van de originele uitgave (1930) van Tintin au pays des Soviets. Vandaag nog vragen Franse striphandelaars koudweg 4000 euro voor een beduimeld exemplaar van de gewone eerste druk. Een volledige collectie van Le Petit Vingtième, de wekelijkse jeugdbijlage van de krant Le Vingtième Siècle, waarin Tintin op 10 januari 1929 voor het eerst verscheen, is vandaag onvindbaar en dus onbetaalbaar.
‘Kuifje is een passie van heren op leeftijd’, zegt René Fayt gelaten. Fayt is conservator van de réserve précieuse van de ULB-bibliotheek en eigenaar van een eerste uitgave van het allereerste Kuifje-avontuur – en overigens van alle andere albums.
‘Ach, wat zou Steven Spielberg zich met Kuifje bezighouden? De verhalen van de keurige, altijd rechtlijnige Kuifje spreken de jeugd van vandaag nauwelijks meer aan’, beweert Fayt. ‘Die vindt nu haar gading in The Raiders of the Lost Ark, Indiana Jones, The Matrix Reloaded en andere Playstation-achtigen. Alleen wij, de tintinofielen, blijven zwelgen in de Kuifje-nostalgie.’
In 1983 al, meteen na de dood van Kuifje-tekenaar Hergé, schreef een weemoedige Johan Anthierens in het speciale Knack-nummer dat intussen een collector’s item werd: ‘Het verschijnsel Kuifje wordt met de nodige sérieux besproken, besnuffeld en opgegraven, voornamelijk door generaties mannen die hem als kind kenden en die geen afscheid kunnen nemen. Omdat de striphelden voor de jeugd uitgestorven zijn, in feite ontvoerd door jongens die hen mee naar hun volwassenheid sleepten. Het stripverhaal moet zo nodig mee-emanciperen: de simpele helden moeten alle hebbelijkheden vertonen, gebreken hebben. Je moet hun geslacht zien, ze moeten met een gevulde meid naar bed, ze mogen geen naïeve praat voor de kindervaak meer verkopen.’
Hergé was er de man niet naar om zijn stripheld met slaande piemel door de plaatjes te jagen of hem met ‘een gevulde meid’ in de koffer te laten duiken. In de Kuifje-verhalen komen, op operakenau Bianca Castafiore na, geen vrouwen voor. Zelfs het geslacht van de hond Bobby blijft onduidelijk. Van geen van de hoofdpersonages zijn de ouders bekend. Alleen kapitein Haddock, zo blijkt uit Het geheim van De Eenhoorn, heeft een verre voorvader.
Een keertje zien we Kuifje, maar dan heel even en heel zedig, in zijn bad wanneer hij in Het gebroken oor verneemt dat een diefstal werd gepleegd in het Etnografisch Museum.
Ooit stelde cineast Jan Bucquoy de vraag: ‘Vinden wij het goed dat de Kuifje-albums belanden bij kinderen die het beeld krijgen van een aseksuele wereld met die smalle boyscout-waardenschaal?’
DE MYTHE MOET BLIJVEN
‘Jullie zoeken er allemaal te veel achter’, placht Hergé te zeggen. Zijn ex-vrouw Germaine Kieckens zei over hem: ‘Hij had talent en wat geluk. Maak er nu in godsnaam geen Michelangelo van.’
Zelf wilde Hergé niets meer dan een spannend, goed getekend en gestoffeerd verhaal vertellen. ‘En hierin was hij zonder meer vernieuwend en zelfs geniaal’, zegt René Fayt. ‘Met zijn zogenaamde klare lijn, het filmische tempo van het verhaal en de kadrering van de beelden, heeft hij de Belgische stripschool gevormd. De manier waarop hij zich voor elk verhaal documenteerde, was nooit eerder vertoond.’ Over dat laatste schreef de Britse journalist Michael Farr zijn Kuifje, droom en werkelijkheid, dat zich laat lezen als een Kuifje-verhaal.
‘Tegelijk heeft Hergé hard gewerkt aan de eigen mythe en die van Kuifje’, zegt René Fayt. ‘Wellicht daarom wou hij dat na zijn dood een einde kwam aan de avonturen van Kuifje. Want de mythe moest in stand blijven.’
Zijn assistent Bob De Moor had Kuifje kunnen laten voortleven. Maar hij kreeg nooit die kans. Zelfs het door de dood van Hergé onvoltooide Kuifje en de Alfa-kunst mocht niet worden afgewerkt.
In de jaren 1970 al liet Hergé in zijn gesprekken met Numa Sadoul weten: ‘Er zijn ongetwijfeld heel wat dingen die mijn medewerkers ook zonder mij kunnen doen, en zelfs beter dan ik. Maar Kuifje laten léven, Haddock laten leven, Zonnebloem, Jansen en Janssen, al de anderen, dat kan ik alleen. Als anderen Kuifje overnamen, zouden ze het misschien beter doen, misschien slechter. Maar één ding is zeker: ze zouden het anders doen, en dus zou het Kuifje niet meer zijn.’
Omwille van die mythe stond Hergé – een omkering van de initialen van Georges Remi – op volstrekte discretie. ‘Hij heeft zelfs de initialen van zijn naam omgekeerd, om zich toch maar te kunnen ontdoen van die familienaam Remi’, zegt Fayt.
Enkele van zijn oudste assistenten, zoals Baudouin van den Branden de Reeth, die een kwarteeuw met Hergé heeft samengewerkt, wisten niets van de afkomst van hun baas. Met al wie hem te na kwam, zoals de tekenaar-journalist Jacques Van Melkebeke en Bernard Heuvelmans, die de grondstof, om niet te zeggen de scenario’s leverden voor avonturen als Het geheim van De Eenhoorn, Raket naar de maan en Mannen op de maan heeft Hergé op de duur gebroken.
Ondanks die discretie heeft Hergé tal van familiale verwijzingen in zijn verhalen verwerkt. Voor Kuifje stond zijn broer Paul Remi model. De trouwe terrier van Kuifje kreeg de naam Milou – Bobby in de Nederlandse vertaling – de roepnaam van zijn eerste vriendinnetje, Marie-Louise Van Cutsem.
Hergés vader Alexis Remi, bediende in de bekende Brusselse confectiezaak Van Roye-Waucquez, en diens tweelingbroer Leon heeft hij laten herleven als de tweelingdetectives Jansen en Janssen. Zijn moeder, Elizabeth Dufour, werd geboren in de Brusselse Marollenwijk. Vandaar het Brusselse volkstaaltje dat hij in de Kuifje-verhalen verwerkte in namen van personages als Ben Khalizh Ezab of van steden als Wadesdah, die voor Arabisch moesten doorgaan. Zelfs in zijn laatste, onafgewerkte Kuifje en de Alfa-kunst heet de schurk van het verhaal Endaddine Akass.
De onhebbelijke operadiva Bianca Castafiore heeft hij gemodelleerd naar z’n grootmoeder Léonie Dewigne, kamermeisje bij gravin Errembault de Dudzele.
Léonie was een ongehuwde moeder. De man die zijn naam gaf aan haar tweeling Alexis en Leon was ene Philippe Remi, werkzaam in een drukkersatelier. Toen hij met Léonie trouwde, was hij amper elf jaar ouder dan haar tweeling.
Hergé heeft die officiële grootvader, die pas in 1941 overleed, nooit willen ontmoeten. Over zijn echte grootvader zei hij: ‘Hij was een toevallige passant.’ Al zou hij ooit zijn nichtje Marie-Louise, dochter van zijn oom Leon, toevertrouwen: ‘Ik zeg je niet wie je grootvader is, want anders krijg je het hoog in de bol.’ Waarmee Hergé de insinuatie voedde dat grootmoeder Léonie ooit te dicht in de buurt van Leopold II had vertoefd.
ALS EEN LODEN PLAAT
Die onduidelijke afkomst, maar ook andere familiekwesties – volgens biograaf Benoît Peeters zou Hergé seksueel zijn misbruikt door de jongere broer van zijn moeder – wogen constant op het gemoed van Hergé. Nog voor ze van hem scheidde, schreef zijn eerste vrouw Germaine Kieckens in een brief aan Marcel Dehaye, vriend en secretaris van Hergé: ‘Georges is een zieke, een zwaar aangetaste zieke, en ik vrees dat bij hem de erfelijkheid de bovenhand krijgt.’ Ook Hergé schrijft en spreekt soms over ‘het effect van de erfelijkheid’. Wat hij daarmee bedoelde, is onduidelijk. Biograaf Benoît Peeters geeft geen verdere uitleg, maar hij verwijst wel naar het grote aantal homoseksuelen en pedofielen in de omgeving van de vader van Kuifje.
‘Al die familiegeheimen en daarbovenop zijn strenge katholieke opvoeding, de retraites in de Brugse abdij van Sint-Andries, de scoutservaringen die blijkbaar niet altijd even prettig zijn geweest, wogen als een loden plaat op Hergé’, zegt René Fayt. ‘In crisismomenten – de breuken met oude vrienden en vooral met zijn eerste vrouw Germaine, die hij verlaat voor de veel jongere Fanny Vlamynck – kwamen de schuldgevoelens naar boven. Hij was dan compleet van de kaart, kreeg geen lijn meer op papier, vluchtte weg, vaak naar Zwitserland.’
En dan kwamen er zelfs waarzegsters aan te pas, zoals Bertje Jagenau, ‘ de tuveresse‘, om hem door zijn depressies te helpen.
Dat streng katholieke leefmilieu ligt ook mee aan de oorsprong van het eerste Kuifje-verhaal. Het is de directeur van Le Vingtième Siècle, de potige priester Norbert Wallez, door kardinaal Mercier zelf aangezocht om de katholieke krant te leiden, die Hergé voorstelde een beeldverhaal te maken. Wallez suggereerde ook Hergé om zijn held, de onvervaarde reporter Tintin, toen al in golfbroek en met een weerbarstige kuif, naar de Sovjet-Unie te laten reizen, als een kruisvaarder tegen de communisten.
Hergé had tot dan enkel wat ervaring opgedaan op de grafische dienst van de krant en tekende daarnaast ook beeldverhaaltjes voor scoutsbladen en ontwierp briefhoofden. Wallez, die een grote foto van de Italiaanse fascistenleider Benito Mussolini in zijn werkkamer had hangen en later wegens collaboratie werd veroordeeld, gaf Hergé, bij wijze van documentatie, een exemplaar van Moscou sans voile, van de Belgische diplomaat Joseph Douillet.
DE INTERNATIONALE MARKT
‘Het milieu waarin de jonge Hergé evolueerde, was ook doortrokken van de Nieuwe Orde-gedachten’, zegt Fayt. ‘Zijn eerste vrouw, Germaine, was de secretaresse van Norbert Wallez. Tot zijn vrienden- en kennissenkring behoorden Rex-leider Léon Degrelle, maar ook Raymond De Becker, die tijdens de oorlog hoofdredacteur werd van de door de Duitsers gecontroleerde krant Le Soir, Paul Jamin, de politieke tekenaar eerst van Le Vingtième Siècle, daarna van het Rexistische Le Pays Réel en tijdens de oorlog van Le Soir, Robert Poulet, de latere hoofdredacteur van de collaboratiekrant Le Nouveau Journal. Kortom, allemaal volk dat na de oorlog wegens collaboratie veroordeeld werd. Het is Jacques Van Melkebeke, na de oorlog eveneens veroordeeld, die meteen na de Duitse inval hem bij Le Soir binnenbrengt.
De lectuur van de jonge Hergé waren de boeken van De Becker over de Nieuwe Orde, het Franse satirische blad van rechtse signatuur Le Crapouillot, waarin hij bovendien de inspiratie vond voor Kuifje in Congo en Kuifje in Amerika. Hergé heeft er dan ook weinig moeite mee om in volle bezetting zijn Tintin-verhalen in Le Soir te publiceren, naast de antisemitische karikaturen van zijn vriend Jamin.’
Toch bleef Hergé na de oorlog buiten schot, opvallend genoeg dankzij de hulp van een aantal gewezen weerstanders zoals Raymond Leblanc, de latere hoofdredacteur van het weekblad Kuifje, en van William Ugeux die met de Belgische regering in Londen had verbleven.
‘Maar Hergé heeft nooit toegegeven dat hij zich had vergist’, betreurt Fayt. Zijn band met zijn vrienden uit de collaboratie heeft hij nooit verbroken.
‘Trouwens, het stripwereldje bleef lange tijd een milieu van rechtse rakkers’, zegt Fayt voor wie de oude bewering van Jan Bucquoy, dat mei ’68 de stripwereld uit dat rechtse carcan heeft bevrijd, volkomen terecht is.
Dat Franstalig België Tintin-Kuifje tot vandaag graag als een belgicistische icoon opvoert, is volgens René Fayt al helemaal belachelijk. Niet alleen kwam Tintin tot stand op een moment dat het unitaire België de eerste barsten begon te vertonen, ook Hergé zelf heeft maar weinig ondernomen om zijn held het tricolore aura aan te meten. Integendeel. ‘Hergé heeft bij de latere bewerking van de albums alle verwijzingen naar België en naar Brussel weggegomd’, weet Fayt. ‘Zelfs de kepi’s en uniformen van de gendarmes werden veranderd.’
De internationale markt, die in de loop der jaren meer dan tweehonderd miljoen Kuifje-albums in ruim vijftig talen verzette, is nu eenmaal belangrijker dan de Belgische.
Kuifje staat vandaag voor een internationaal waarmerk dat voor veel geld kan worden ingehuurd om de verkoop van theekoekjes, T-shirts, balpennen en schoolgerief te stimuleren.
Sedert de dood, in 1983, van zijn geestelijke vader mag Kuifje zijn domein Molensloot niet meer uit. Wellicht uit angst van de erven Hergé dat de stripheld zich op latere leeftijd zou gaan misdragen. Je hoort dat wel vaker van oude mannen.
Rik Van Cauwelaert
Hergé nam nooit afstand van zijn oorlogsverleden.’Hergé had talent en wat geluk. Maak er nu in godsnaam geen Michelangelo van.’