Brussel heeft de vorm van een hart. In dat hart zit een gat. Kunstenaars nestelen zich in kapotte sociale weefsels en doen er hun ding.
Orla Barry keek vreemd op toen iemand tijdens een debat Brussel als een stad van bourgeois omschreef. De Ierse immigrante woonde enkele jaren in Sint-Gillis, en is nu thuis in Vorst. Toen ze in 1993 in de hoofdstad van Europa aankwam en in de buurt van het Zuidstation wandelde, zag ze zwartgeblakerde gevels, leegstand en vuil. Ze waande zich in een stad die haar koolmijnen heeft moeten sluiten. Haar werd verteld dat de hele buurt tegen de vlakte zou gaan om plaats te maken voor iets nieuws. Zeven jaar later is het nog precies hetzelfde, zodat ze zich afvraagt waarom de overheid ooit toeliet dat er huizen opgekocht werden om ze gewoon te laten verkrotten.
Van lieverlede ging Orla Barry (30) het hart van Brussel zien als een gat, omringd door putten. De put van Molenbeek, de put van Schaarbeek, van Sint-Gillis en Vorst. Dat hele gebied maakt op haar een verlopen indruk. Maar wanneer ze door het Dudenpark met zijn reusachtige bomen opklimt tot op een hoogte, niet ver van de Altitude Cent, heeft ze uitzicht op mooie, nette huizen. En het vermoeden van de bijna dorpse rust van Ukkel, daarachter.
Er is niks mis met de ogen van Orla Barry. De rijken hebben zich in de gemeenten van de tweede gordel gevestigd. De middenklasse is naar de rand buiten het Gewest getrokken. De gezinnen met de laagste inkomens bevolken de oudste stadswijken van de eerste gordel. Daar is ook de werkloosheid en de criminaliteit het grootst, de scholingsgraad het laagst, de immigratie het sterkst.
Na haar opleiding aan de kunstacademie van Belfast, belandde Orla in Brussel, waar de conflicten, de agressiviteit en de scheuren haar vertrouwd voorkwamen. Ze vond werk in Vlaamse bars, de Kafka in de Zwarte Lievevrouwstraat en De Dolle Mol nabij de Grote Markt. Elke avond wanneer ze met de fiets thuiskwam in Sint-Gillis, werd ze opgewacht door altijd hetzelfde groepje Marokkaanse jongens dat haar lastigviel. Er zat niets anders op dan te verhuizen.
In 1994 laste de krant De Morgen drie weken lang geïsoleerde, anonieme zinnetjes van haar tussen de gewone berichtgeving. Pas na afloop werd geschreven hoe de vork in de steel zat. Het waren poëtische observaties, absurde invallen, kronkels van haar fantasie, gegrepen uit haar Blue Volumes. Met op elk blad één zin, heb je het gevoel dat je door een blauwe tijd bladert. Phillipe Braem nam de boeken op in Prospectus, een tentoonstelling met jong talent.
ELASTIEKJES EN SPEELKAARTEN
Later stopte Orla ongemerkt kleine kribbels in de zakken van caféklanten, benieuwd hoe hun reacties zouden zijn wanneer ze een geheimzinnig bericht als ‘You only have to choose a moment’ vonden. Op de eerste verdieping van De Dolle Mol werden ze, samen met haar tekeningen, objecten, foto’s en schrijfsels tentoongesteld onder de titel The Barmaid’s Notebook. In een verlaten winkelcomplex aan de Naamse Poort presenteerde ze op de groepstentoonstelling Para-Site de eerste versie van de audiotape Peggy Babcock/Bitter Peacock, een surrealistische collage van verhaalscherven, met scènes aan zee en in de bar. Vroeger raapte ze in de straten van Brussel elastiekjes op om ze te bewaren, nu zoekt en vindt ze speelkaarten, bij bosjes nog wel. Een hartenaas kan haar gelukkig maken.
’s Avonds laat verplaatst ze zich alleen nog met de auto door de stad, om niet lastiggevallen te worden. Brussel begint op haar zenuwen te werken, al zijn er nog genoeg plekken waar ze graag komt. Het Dudenpark, wanneer het waait en de hoge bomen kraken. En de zwembaden. Het Victor Boin-bad in Sint-Gillis met zijn over drie verdiepingen gegroepeerde galeries rond het bassin en het prachtige houtwerk; het zwembad op de derde verdieping van een pand aan de vlooienmarkt op het Vossenplein, met zijn mooie uitzicht over de stad. Het kanaal Brussel-Charleroi, waar het heerlijk fietsen is. Langs oude industriecomplexen in verval, langs de Molens van Ruysbroeck en de Forges de Clabecq, rechtdoor tot aan Roncquières waar de splitsing ligt tussen het nieuwe en het oude kanaal. Ze verkiest het oude, waar alle sluizen gebroken zijn, en het water stroomt zoals het wil. Verder dan Nivelles is ze nog niet gereden.
Als Ierse vond ze als vanzelf contact met andere immigranten uit de Europese Gemeenschap. Ze hebben hun eigen scholen, bars en buurten. Maar ‘hoe zullen ze ooit samenleven met de rest van de bevolking?’, vraagt Orla zich af. Ze speelde met het idee om hen met een artistiek project in de belangstelling te brengen. Het geld ontbrak, en het plan werd opgeborgen. Toch is het haar menens om haar kunst in het sociale leven te integreren. Daartoe had ze toch samen met haar vriendin Els Dietvorst de vzw Firefly opgericht? De komende zes maanden zal Orla Barry zich wijden aan de redactie van het magazine dat de Terugkeer van de Zwaluwen zal volgen. Dit project draait al een jaar op volle toeren.
Zwaluwen zijn de kunstenares Els Dietvorst (35) lief. Van alle vogels volgen ze de mens al het langst, ze maken hun nesten in zijn nederzettingen. Resten van zwaluwnesten werden gevonden in de grotten van de eerste mensen. Elk jaar weer trekken ze bij het aanbreken van de kou naar het zuiden, telkens komen ze terug. Een mooier symbool voor het komen en gaan in de meest achtergestelde van de oude stadswijken waar ze verkoos te werken, kon Els Dietvorst niet bedenken. In alles wat ze doet, vertrekt ze van de dieren. Het pure en de oerinstincten zijn haar leidraden om te kijken naar de mens, die ze van nature haat en liefheeft. Dat komt sterk tot uiting in haar tekeningen en sculpturen.
QUARTIER DE MERDE
Duikend in de geschiedenis van de Brusselse zuidwijk, vond ze wisselende migratiestromen. Spanjaarden kwamen en gingen, gevolgd door Italianen, en nu hebben vooral Berbers uit Noord-Marokko er een voorlopige pleisterplaats gevonden. Vaak in panden die verstoken zijn van het meest elementaire comfort, vormen ze de grootste bevolkingsgroep in een wijk die omgrensd wordt door de Zuidlaan, de Lemonnierlaan, het Sint-Goriksplein en de Slachthuislaan. In de tiende eeuw werd al een castrum gebouwd op het Sint-Gorikseiland.
De geboren Antwerpse maakte voor het eerst kennis met de Brusselse wijk toen ze er in 1996 met haar toenmalige partner Veronika Pot eigenhandig een lemen toren bouwde. Dat was in het Etablissement d’en Face in de Artesiëstraat, troosteloos zoals de meeste straten daar. Toen ze een video op de stoep wou plaatsen, werd haar dat afgeraden. Toen ze haar wagen voor de deur wou parkeren, zei men dat ze dat beter niet kon doen. Agressie en criminaliteit alom. Een matrassenmaffia verhuurt ligplaatsen tegen 3000 frank per maand, in kamers waarin vijf personen worden gepropt. Of, met de woorden van wie er woont, een echte ‘quartier de merde’.
Uitgerekend daar begon Els Dietvorst in januari 1999 naar de Terugkeer van de Zwaluwen uit te kijken. Iets met blote handen opbouwen vanaf nul, was haar wel toevertrouwd. Wat is dat, een mens die niets meer heeft? Wat gebeurt daar, achter de kapotte gevels? Met een hardnekkigheid de betere journalistiek waardig, legde ze de wijk open. Eerst kwamen de instanties aan de beurt: organisaties voor daklozen en een voor jonge prostitués, het Leger des Heils en Artsen zonder Grenzen. Ze bekeek studies en onthield dat tussen zestig en zeventig procent van de inkomens onder het bestaansminimum zit. Ze noteerde alles in een boek.
Daarna doorkruiste ze de buurt, te voet of met de tram, luisterend naar iedereen die ze tegenkwam en met haar wou praten. Ze nam alles op band op, voor de bijbehorende beelden kreeg ze medewerking van enkele studenten van Sint-Lukas Brussel en Gent. Zo kwamen acht video’s en een vijftigtal foto’s tot stand. In deze periode van verzamelen – de eerste van drie fasen – ontdekte Els ‘echte schatten’ en schatten van mensen.
De wijk is een web. De kunstenares nam het stadsplan, bracht er kleurtjes op aan en vouwde het in plooien zoals bij het bekende kinderspel. Wanneer je een kleur kiest, gaat er een wereld open. Op zijn manier wil socioloog Jorge Ibanez hetzelfde doen. De Chileense immigrant zet de wijk op het internet, zodat de kleine buurt niet verstoken blijft van de mondiale communicatie. Ook heeft hij een prachtige locatie gevonden waar hij elke maand een kok van een andere nationaliteit zal uitnodigen om een maal te bereiden en te vertellen over zijn land.
In het begin vond Els brood. Bij de bakkers in de buurt, maar ook op vensterbanken, en zelfs in het huis van god. Midden in de wijk staat de kerk van Sint-Antonius. Zijn verering als Heilige der Armen wordt instandgehouden door minderbroeders. Elke dinsdag van zes uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds dragen ze missen voor hem op. Op de middag, tussen een en twee, schuiven lange rijen mensen langs een tafel waar de broodbedeling plaatsvindt. Op vertoon van hun volgnummer krijgen ze brood, melk of eieren overhandigd van mannen in gewijde gewaden.
EEN OPZWEPEND RITME
In de kerk wordt een houten beeldje van een madonna uit de dertiende eeuw bewaard. Ooit in benarde toestand gevonden in het Zoniënwoud, belandde het na veel omwegen in de armenkerk, opgesmukt en wel.
‘Heb jij ooit een lachende madonna gezien?’
‘Neen, wel een wenende.’
‘Echte tranen?’
‘Nee.’
De dichter Arthur Rimbaud dwaalde hier ooit rond en schoot z’n geliefde Verlaine in de arm op het Rouppeplein. Met jongeren uit de buurt wil Els rond teksten van Rimbaud werken omdat ze in zijn gebalde, opzwepend geritmeerde stijl een verwantschap voelt met de manier waarop Marokkaanse jongeren spreken, ‘als een raket dikwijls…’.
In de vroegere drukkerij van De Rode Vaan kopieerde Els een cover die Magritte ooit maakte voor het blad van de communistische partij. Op de zevende verdieping van het prachtige herenhuis met het KP-archief in de Kazernestraat is het atelier ingericht van Gilbert Houben. Onverdroten blijft hij frietkoten schilderen, in een lichte, neorealistische stijl. Een tijd geleden stelde hij ze tentoon in De Dolle Mol.
De rue du Vautour heeft z’n naam niet gestolen. Het is er zo grijs en stil, alsof de bewoners massaal voor de gieren op de vlucht geslagen zijn. Mauve et Blanc staat geschreven op een raam dat ooit aan een café moet hebben toebehoord. Maar de aasvogels hebben hun werk niet afgemaakt: achter het fris gelapte raam van de Rouge et Noir is licht en leven. Met z’n vijfendertig jaar is dit het oudst bewaard gebleven volkscafé van de buurt. Slechte of helemaal geen koffie, schuimend bier en nostalgische hits uit een glimmende Wurlitzer, de koning van de jukeboxen. Tegen de lambriseringen onder de rode wanden hangen de beeltenissen van de jonge Elvis, poserend als een soort zigeuner, en van Frank Sinatra. Zo sfeervol, zo triest als de klant die tweemaal na elkaar Take me to the matador oplegt. Op zondag is er dans.
Hier maakte Els Dietvorst kennis met een dolende dichteres. De Française Marie-Christine Boland woont in de buurt, maar ze komt en gaat op de golven van haar luimen. Zoals zo menig ander hier, heeft ze geen rooie duit. Els hielp een handje bij de verkoop van haar bundel Les Grands Corps Levés, waarin ze dicht:
‘il devait en être de ces projections sur nos joies
tombantes à manteau de soufre et d’enfer
à demi démantelée je me devais droite et granit et vie.’
In de Rouge et Noir leerde Els Dietvorst ook ‘le petit Gilbert’ kennen, een figuur uit het vergane cabaretleven met een passie voor zingen, nu wat kelnerend om rond te komen. Het repertoire van Adamo kent hij uit het hoofd. Maar het grootste zangtalent ontdekte Els elders. Toen ze eens met de tram onderweg was naar het Zuidstation, ontstond een licht geharrewar. Een stel Marokkaanse jongeren trok, duwde en riep. Plots stond een van hen recht op de bank en begon rai te zingen. Iedereen draaide zich om, in de ban van een prachtige stem, en begon in de handen te klappen. Al klappend kwamen ze aan in het Zuidstation. Els ging de jongen achterna en sprak hem aan.
DE KEPIE VAN ANNEESSENS
Mohammed Boutaleb studeert voor loodgieter maar wil eigenlijk rai-zanger worden. De kunstenares ging op theevisite bij de ouders, die vooral willen dat hun zoon blijft studeren. Wel hielp ze hem aan twee miniconcerten, en nodigde hem uit – samen met le petit Gilbert, Marie-Christine, en de frietkotenschilder – om op te treden tijdens een grootse soirée. Die vond in oktober plaats in een garage, een vroegere meubelfabriek in de Kazernestraat. Het was de afsluiting van de eerste fase van het Zwaluwenproject, en het begin van de tweede. Daarin concentreert Dietvorst zich nu op de door haar gevonden artiesten uit de buurt, om samen met hen te werken aan een film, een verhaal of een theaterstuk. Haar fascineren de momenten tussen de puurste schoonheid en je reinste kitsch.
Met het tonen van het eindproduct, eind dit jaar, zal de Terugkeer van de Zwaluwen voltooid zijn. Als het goed is, wordt het een afdruk van de wijk, van levende mensen en hun verhalen. Frans Anneessens, de rebelse ambachtsdeken wiens standbeeld het gelijknamige plein siert, staat dichter bij de levende buurt dan men zou vermoeden. Beeldhouwer Thomas Vinçotte, op zoek naar een geschikter model voor Anneessens dan de pruikenfiguur uit de boekjes, liet een plaatselijke voddenman en karekollenverkoper, één brok natuur, voor hem poseren. Zo liep Bernard Braeckman jaren zijn waar aan te prijzen met een kepie op z’n kop waarop ‘Anneessens’ stond.
In mei vorig jaar was er in de oude garage een ’toonmoment’, onder de sprekende titel Brussels is shaped as a heart. (Met een beetje goede wil lijkt de Brusselse vijfhoek wat op een hart.) De kunstenares stelde er, behalve de in de wijk gemaakte video’s en foto’s, een paar heel bijzondere installaties voor. Van twee dakloze jongens reconstrueerde ze de schrale woonruimten waar ze hun dagen sleten. Wat hou je nog over als je inderdaad iemand bent die niets meer heeft, waaraan klamp je je vast?
Miguel, een jonge prostitué, had een kleine living en een slaapkamer bij de vereniging van jonge prostitués. Jean-Marie, berooid teruggekomen uit Afrika, had onderdak gevonden bij de daklozenorganisatie Albatros. Dietvorst hermaakte zijn slaapkamer, met bijzondere aandacht voor zijn nachtlamp, een verlichte globe, maar zonder wereld op. De wereld was er niet meer bij. In het nagemaakte salon van Miguel vielen de posters van prinses Diana op, en de afbeeldingen van vlaggen uit de hele wereld. Een weekend lang zaten de jongens in hun herschapen ruimte, en leidden er de bezoekers in rond. Ze vertelden over hun leven en dat deed hen deugd.
Els Dietvorst, mensenvisser, zwaluw. Toen ze hier voor het eerst neerstreek, maakte ze haar nest in een pandje in de verschrikkelijke Kogelstraat. Daar probeerde Dirk Celis (50) een Transitzone voor Culturen van de grond te krijgen. Zijn vzw DemidiLemidi bood Els een ankerpunt (bureau, fax, telefoon) en wat centen van het Sociaal Impuls Fonds (SIF) om aan de slag te gaan.
ENERGIE ROND HET WATER
Wat Celis – ooit acteur bij de Internationale Nieuwe Scène, ex-zakelijk leider van het Zuiderpershuis in Antwerpen – naar de godvergeten Brusselse zuidwijk bracht, moet pure passie geweest zijn.
Van het Fontainasplein tot het Zuidstation, het hele gebied deed hem aan een woestijnlandschap denken. Hier was het sociaal weefsel grondig stuk. Immigranten, legaal of illegaal, verlaten het Klein Kasteeltje en komen in de wijk terecht. Niet met de bedoeling om er te blijven, niet omdat ze er graag ziten, maar omdat ze niet anders kunnen. Sommigen slagen erin om nadien in de Brusselse context door te dringen. Velen blijven hangen.
Celis bekijkt Brussel als een stad van breuken en scheuren. Vanaf de twaalfde eeuw zijn er dingen gebouwd, kapotgemaakt, heropgebouwd en verwoest. Maar nooit vanuit een totaalvisie. De grootste stommiteit die Brussel ooit begaan heeft, was het dichtgooien van de Zenne. Zo is er een grote, stinkende riool ontstaan. Celis heeft een plan ingediend om de Zenne weer open te maken. Rond het water kan er energie in de stad geloodst worden. Vanuit die energie zullen er zich kleinschalige economische, artistieke en sociale activiteiten ontwikkelen. Die komen een stad op mensenmaat ten goede. Het sociale weefsel zou hersteld raken.
Door het Zenneplan komen verdwenen stadseilanden – de wijk zelf heeft het Sint-Gorikseiland – opnieuw aan de oppervlakte en worden met elkaar verbonden. Het nieuwe perspectief scherpt het historisch bewustzijn aan. De Transitzone voor Culturen zou, in tegenstelling tot horecazaken, galeries of musea, naar buiten plooien: communicatie en confrontatie met de straat, het weglokken van de mensen vanachter hun gevels. Samen koffie drinken en kijken wat kan, wat moet. Samen met artiesten de boer opgaan.
De garage in de Kazernestraat zou daartoe gebruiksklaar gemaakt worden. Celis bepleitte een joint venture tussen overheid en privé om DemidiLemidi te financieren. De overheid toonde geen interesse. Een privé-sponsor wou investeren op voorwaarde dat het project het officiële label van Brussel Europese Cultuurstad van het jaar 2000 kreeg. Celis sprak intendant Robert Palmer aan. Hoewel die zelfs geen geld moest geven, alleen zijn handtekening, weigerde hij. Zijn argument was dat hij dan 1300 andere projecten ook moest erkennen. Zo werd een enorme geldsom in de Zenne gekieperd, vindt Celis. Naderhand zegde Brussel 2000 wel 600.000 frank toe voor Dietvorsts zwaluwenproject.
Om operationeel te kunnen blijven, werkt Celis nu aan een Mobiel Huis voor de Kunsten. Cultuurminister Bert Anciaux (VU), bevoegd voor Brusselse Aangelegenheden, wil DemidiLemidi een kans geven. Een container, een caravan, een bus, een tent of een bakfiets wordt een tijdelijk zenuwknooppunt van multiculturele communicatie op de plaatsen waar de stadsculturen elkaar het openlijkst kruisen, en het weefsel het dringendst aan herstelling toe is. Hier haakt DemidiLemidi zijn wagentje vast aan Crossing Brussels, een initiatief van de VUB in het kader van Brussel 2000.
THE EMPTY SPACE
Kunstenaars moeten wevers worden. Dirk Celis zou geen acteur zijn indien hij niet vertrouwd was met de ideeën en de praktijk van de grote theatermaker Peter Brook. Diens filosofie van the empty space nam hij zich zeer ter harte. Als kunstenaar moet je je telkens weer helemaal leegmaken om plaats te maken voor de confrontatie en de communicatie met de ander. Met z’n multicultureel samengestelde groep in Parijs werkte Brook aan een theatertaal die iedereen verstaat en uit z’n geborneerdheid haalt. Ook Peter Sellars, die in Los Angeles opera’s maakt met mensen die hij van de straat haalt en in hun eigen mogelijkheden doet geloven, is een voorbeeld. Voor allen geldt de uitspraak van beeldend kunstenaar Joseph Beuys: Jeder Mensch ist ein Künstler.
Dirk Celis zou geen man van de Internationale Nieuwe Scène (INS) geweest zijn indien hij niet vertrouwd was met de ideeën en de werken van Dario Fo. De geschiedenis, de manier waarop de dingen in elkaar zitten, moet je van onder naar boven bekijken. Je vertelt een bekend verhaal, stel Mistero Buffo, maar je houdt je focus laag. Zelf kwam Celis pas na de Buffo bij de INS, in 1985. De beste herinneringen bewaart hij aan de productie Tricolore Triste. Het stuk ontstond uit de improvisaties van de groep op tweeduizend (!) jaar ‘Belgische’ geschiedenis. Het werd gebracht in een circustent, een infrastructuur die toeliet om overal in Europa dicht bij de mensen te komen.
Het zakelijk leiderschap van het Zuiderpershuis, dat hij van 1990 tot 1997 waarnam, liet hij varen toen zijn opvatting over de oriëntatie van het huis in de minderheid gesteld bleek. In zijn ogen was het aandeel van het budget, bestemd om op een structurele manier te werken met artiesten op wijkniveau, te gering om leefbaar te zijn.
Kijkend naar de grote koningsdrama’s van Shakespeare, zag hij telkens een rad in beweging komen dat almaar verder draaide. Iemand is aan de macht, anderen aanvaarden die macht niet en komen ertegen in opstand. Shakespeare spuit wat venijn, spint een intrige, laat iemand jaloers worden, en het rad begint te draaien. Net zo ziet Dirk Celis in een wijk mechanismen aan de gang die onontkoombaar lijken. Dan wil hij zelf het zandkorreltje zijn waardoor het rad ineens blijft stilstaan of waardoor het de andere kant op draait. Dan kan er een vreemde energie vrijkomen, die in de mensen en de steden opgestapeld ligt.
Bepaald vreemd kunnen de wegen zijn die Celis inslaat met zijn zandkorrelfilosofie. In de Vlaamse soap Familie speelt hij de rol van een sekteleider die heel wat jonge geesten in de war brengt. Hij wordt met moorden in verband gebracht en beïnvloedt mensen zo dat ze anders reageren dan normaal. Kortom, een figuur die het soapweefsel een beetje in de war brengt. En die een publiek bereikt dat niet meteen met Koning Lear vertrouwd is.
Zoals een stuk van Shakespeare, bestaat de wijk uit vele lagen. Die zitten nu vastgekoekt, maar wie weet laten ze zich laag na laag afpellen, denkt Dirk Celis. Stel eens dat hij in de straat een aantal tegels op de grond legt, en dat hij op die tegels Zenne-Senne schrijft. Hij kleurt ze wat blauw, dan is er meteen water bij. Een mens komt voorbij en denkt: wat is dat nu, waarom liggen die tegels hier? Ha ja! Hij heeft het door. De volgende stap is: hieronder stroomt een rivier. Wie in de grond begint te graven, haalt op een dag iets boven dat al heel lang toegedekt was.
In al de wijken leven vrouwenstemmen in het verborgene. Dirk Celis vertrekt ernaar op zoek. Hij verzamelt klanken, muziek, woorden en instrumenten. Ze getuigen van ervaringen die nog niet aan de oppervlakte gekomen zijn. Van de ene wijk naar de andere buurt worden ze doorgegeven. Tekens van een persoonlijke geschiedenis die zich mengt met het verhaal van de stad. Tot ze er vol van staat.
Jan Braet