Nog altijd worden spelletjes gespeeld met de kunstschatten die Duitsland en de Sovjetunie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog buitmaakten. Komen de werken ooit terug ? Een stand van zaken.

DE hazewind op het schilderij was Russisch, maar dat was dan ook het enige. Hilaire-Germain-Edgar Degas had nog maar eens zijn goede vriend Vicomte Lepic als model genomen, toen hij in 1875 “Place de la Concorde” schilderde. Lepic, aristokraat en kleinzoon van een generaal van Bonaparte, had een jaar eerder mogen exposeren op de allereerste tentoonstelling van de Société Anonyme. Die bende schandaalschilders zou onder de noemer “impressionisten” wereldfaam vergaren, maar niet Lepic.

Was er niet dat schitterende schilderij van Degas geweest, dan was hij vandaag vergeten. Degas beeldde hem af met hoge hoed en sigaar, en in het gezelschap van zijn hond Albrecht en zijn dochtertjes Eylau en Janine. Er is iets hoogst ongewoons met de manier waarop het viertal daar op dat reusachtige plein poseert. Ze kijken elk een andere kant op, alsof ze de anderen uit het gezichtsveld wilden bannen. Hun ogen staan gelaten, moe, uitgeblust, onzeker ook. En waarheen kijken ze ?

Niemand lijkt het meteen te weten. In de verte staan een paard en een kar. Zelfs zij moeten elk een totaal andere kant uit. En helemaal achterin, voorbij de enorme leegte van de Place de la Concorde, zwartgrijze vanen. Een teken van rouw om het feit dat Frankrijk na de Frans-Pruisische oorlog de Elzas aan Duitsland moest afstaan. Degas had een hondse tijd geschilderd. Onder die deftige hoeden, dat zie je zo, broeit er wat.

Om de ene of andere reden wilde Degas dat werk niet exposeren. Hij verkocht het aan zijn marchand Durand-Ruel, die het in 1911 in ruil voor 120.000 francs aan de Duitse verzekeringsmagnaat Otto Gerstenberg overhandigde.

Later kwam het doek in het bezit van diens dochter Margarete Scharf, die het in 1943 op haar beurt aan de Nationalgalerie in Berlijn in bewaring gaf. Tijdens de geallieerde bombardementen was het samen met de andere schilderijen van de galerie naar een bunker bij de Zoo overgebracht. Daarna verdween het spoorloos.

En nu, vijftig jaar later, prijkt het op een tentoonstelling in de Hermitage in Sint-Petersburg. De tentoonstelling heet Verborgen schatten onthuld, en kreeg lang voor de opening al het label “tentoonstelling van de eeuw” opgekleefd. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat de 73 doeken die er worden geëxposeerd de voorbije halve eeuw in een kleine opslagkamer achter slot en grendel zaten, twee hoog in de Hermitage. Ze zijn van de hand van 23 wereldberoemde meesters, voor het overgrote deel impressionisten en post-impressionisten. Het oudste doek dateert van 1827, het jongste werd exact een eeuw later gesigneerd.

KREBS.

Naast vijftien Renoirs zijn er zeven Cézannes te zien, zes Monets, vijf Pissarro’s, vijf Degas’, vier Van Goghs. En dan zijn er nog werken van Eugène Delacroix, Honoré Daumier, Gustave Courbet, Paul Gauguin, Henri de Toulouse-Lautrec, Edouard Manet, Alfred Sisley, Paul Signac, Henri Matisse, Edouard Vuillard en Pablo Picasso. Het overgrote deel 54 in totaal zat vóór de Tweede Wereldoorlog in de verzameling van Otto Krebs, en ook de rest komt vooral uit Duitse privé-verzamelingen. Van slechts twee van de 74 schilderijen zijn kleurenreprodukties bekend. Bij de andere moest men zich met zwart-wit foto’s behelpen, als die al voorhanden waren.

Sommige werken waren verloren gewaand, van andere wist men niet eens dat ze bestonden. Trofeeënbrigades van het Rode Leger versleepten ze aan het eind van de Tweede Wereldoorlog naar de Sovjetunie, waar ze in geheime opslagplaatsen opgeborgen werden. Het bestaan ervan werd tot voor kort door de Russische autoriteiten ten stelligste ontkend. En omdat Otto Gerstenberg zijn verzameling altijd met de grote angstvalligheid voor de buitenwereld afschermde, is het al van 1912 geleden dat een doek als “Place de la Concorde” geëxposeerd werd.

Iets minder ophef maakte een tentoonstelling die in allerijl door het Poesjkinmuseum van Moskou werd klaargestoomd, en die de titel Voor de tweede keer gered meekreeg. Nochtans oogt de lijst met Beutekunst er minstens even indrukwekkend. Bij de 63 geëxposeerde schilderijen zit werk van Camille Corot, Manet, Degas, en Auguste Renoir, maar ook van El Greco, Tintoretto, Paolo Veronese, Lucas Cranach en Francisco Goya. Anders dan in Sint-Petersburg wordt hier vooral werk getoond dat vóór de negentiende eeuw geschilderd is, en dat vóór de Tweede Wereldoorlog vooral in Duitse openbare kollekties zat : musea in Dresden, Gotha en Berlijn of Wiesbaden.

Later zal het Poesjkinmuseum ook de verzameling van Franz Koenigs tonen, een Duitse bankier die in de jaren dertig naar Nederland emigreerde. En het Hermitage belooft voor binnenkort een expositie van impressionistische grafiek, ook al uit Duitse verzamelingen weggeroofd. Begin volgend jaar is het de beurt aan Het goud van Priamos, een tentoonstelling met het goud, 4.500 jaar oud, dat vorige eeuw door de stamvader der archeologen, Heinrich Schliemann, op de site van het voormalige Troje werd opgegraven, en dat tot 1945 eigendom was van het Berlijnse Museum für Vor- und Frühgeschichte. Het Hermitage heeft ten slotte een tentoonstelling met Aziatische kunst in petto. Ook die is uit Berlijn afkomstig.

Dat is allemaal slechts het topje van de ijsberg. Het voormalig Komitee voor Artistieke Zaken in de Sovjetunie schoof indertijd het cijfer van 1.208.000 “museale objekten” naar voren, toen het een round-up maakte van wat uit bezet Duits gebied was meegenomen. Maar de schatting hield toen al geen rekening met wat op last van het Volkskommissariaat voor Defensie en Opvoeding, van de Akademie voor Wetenschappen en nog zovele andere instellingen, in beslag genomen was. En natuurlijk waren daar ook niet de talloze voorwerpen bij die door Sovjet-soldaten op eigen houtje naar huis meegesleept werden. In de datsja van maarschalk Georgi Zjoekov werden 51 kisten met goud, zilver, gobelins en schilderijen aangetroffen.

LUST.

Ook in ons land is intussen opnieuw een officieel onderzoek gestart naar een indrukwekkende reeks kunstwerken uit Belgische verzamelingen, die hier tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter in beslag zijn genomen of “gekocht”, en naar Duitsland zijn overgebracht. Vermoed wordt dat nogal wat van die werken na de oorlogsjaren naar geheime opslagplaatsen in de Sovjetunie zijn versleept, of gewoon in de kelder van een soldaat belandden. In het Duitse weekblad Die Zeit zei de Russische kunsthistoricus Alexej Ratorgoejev, docent aan de universiteit van Moskou, onlangs dat hij en een aantal van zijn kollega’s best weten waar die kunstwerken van Belgische origine opgeslagen liggen. Wat, hoe en waar, daar hebben we voorlopig het raden naar.

Zelfs kunsthistoricus Jacques Lust, die door de Belgische staat met een onderzoek naar die verdwenen kunst uit Belgische verzamelingen is belast, schudt het hoofd : “Er is geen sprake van dat ik zomaar in het wilde weg naar Moskou zou reizen, om daar een en ander op te eisen, zolang ik niet met zekerheid weet dat het zich daar wel degelijk bevindt. Allicht zal dat betekenen dat ik nog flink wat onderzoekswerk voor de boeg heb, papierwerk vooral, waarbij ik via wat dokumenten hier en wat tips daar de puzzel zal moeten trachten te rekonstrueren. Want ginder zomaar wat in die depots gaan snuffelen, dat mag je dus ook wel vergeten. “

Onlangs nog kreeg Lust het bericht dat zich ergens diep in de voormalige Sovjetunie nagenoeg de volledige dokumentatie over de artistieke aktiviteiten van het Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR) in België zou bevinden. Die dokumentatie zou hem een stapje verder kunnen brengen. Het ERR hield zich bezig met de bezittingen van tegenstanders van het regime, joden, vrijmetselaars, socialisten en kommunisten. Op twee en een half jaar haalde het in Frankrijk, Nederland, en België meer dan 69.000 woningen van joden leeg.

Het ERR was niet de enige dienst die grote interesse toonde voor kunstwerken, archieven en biblioteken. De Dienststelle Kajetan Mühlmann, bijvoorbeeld, reisde driftig het land rond, op zoek naar verzamelaars die hun kunst “wilden verkopen”.

Voorts was er ook nog nazi-leider Hermann Goering, een groot kunstliefhebber. Hij had zijn team van kunstadvizeurs, en werkte ijverig aan een eigen verzameling. Dat vroeg soms enige listigheid. Topwerken van de Europese kunst waren immers voorbehouden voor het supermuseum dat Adolf Hitler in zijn geboortestad Linz wou oprichten. En de advizeurs van de Führer lieten niet met zich sollen.

Na de kapitulatie van Duitsland vonden de geallieerde legers in hun respektieve bezettingszones meer dan 450 opslagplaatsen waar de Duitsers waardevolle kunst tegen bombardementen probeerden te vrijwaren : verlaten mijnen, de toren van de Berlijnse zoo, of een abattoir. Westerse geallieerden hadden al in 1943 een joint declaration getekend waarin al de inbeslagnemingen dóór en de transakties mét de bezetter ongeldig werden verklaard. En dus werd ook in België een werkgroep van de Dienst Ekonomische Rekuperatie (DER) opgericht die vlak na de oorlog gestolen of verkochte kunst in de collecting points moest opsporen en terughalen.

De toen pas afgestudeerde kunsthistoricus Frans Baudouin, later konservator van de kunsthistorische musea van de stad Antwerpen, fungeerde als eenmansbrigade : “Altijd weer besluipt mij dat hopeloze gevoel als ik aan die jaren terugdenk. Het was zoeken naar de spreekwoordelijke naald in een hooiberg. Ik was daar ook helemaal alleen. Ik had een aantal dossiers meegekregen, maar wat de schilderijen betreft die men in het collecting point in München had verzameld, moest ik me meestal behelpen met de informatie die op de spieramen van de schilderijen genoteerd stond. “

LAM GODS.

Toch, zo schrijft Lynn H. Nicholas in “The Rape of Europa” (het meest recente naslagwerk over de Duitse en Russische kunstroof), zorgden nogal wat Belgen voor een snelle terugzending van kunstwerken. Sommigen gingen daarbij wat onbesuisd tewerk. Zo, bijvoorbeeld, Leo van Puyvelde, direkteur van de Belgische musea. Nicholas : “Hij liet een konvooi van vijfentwintig vrachtwagens voorrijden, en zonder toelating van wie dan ook, reed dit richting Duitsland, om daar Het Lam Gods terug te halen”.

Hij was onverrichter zake teruggekeerd. Maar zijn initiatief werkte aanstekelijk, en Het Lam Gods was het eerste kunstwerk dat in september 1945 naar het land van oorsprong kon terugkeren. Nog diezelfde maand werden de “Madonna” van Michelangelo en elf schilderijen uit de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk terugbezorgd, samen met de zijpanelen van “Het laatste avondmaal” van Dieric Bouts uit de Leuvense Sint-Pieterskerk.

Afgezien daarvan is vooral gezocht naar sporen van de kollektie Emile Renders. De Brusselse bankier en verzamelaar van Vlaamse primitieven had in 1941 zijn indrukwekkende verzameling via tussenpersonen aan Hermann Goering verkocht. Baudouin zocht en zocht, maar elf van de 21 schilderijen bleken definitief verdwenen. Baudouin was vooral in het Amerikaanse collecting point in München aktief geweest. In maart 1949 werd een balans opgemaakt van het aantal kunstwerken dat aan de vermeende eigenaar was terugbezorgd. In totaal waren dat er 30.271, voor België 392.

Eind 1948 organizeerde het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten een tentoonstelling met enkele van de belangrijkste teruggehaalde kunstwerken : de “Triptiek van het heilig sakrament” van Dieric Bouts, een Caritas en een Mansportret van Lukas Cranach, “De verheerlijking van Kristus” van Gerard David, “De opdracht in de tempel” van Jacob Jordaens, een Maria-Boodschap van Hans Memling, een “Madonna” van Michelangelo.

Maar toen de door de American Monuments, Fine Arts and Archives Division verzamelde dokumentatie in de tweede helft van de jaren vijftig vanuit de National Archives in Washington naar West-Duitsland terugkeerde, en besloten werd om het onderzoek nog eens over te doen, bezorgde de Belgische Dienst Ekonomische Rekuperatie een lijst met gegevens over 1.564 kunstwerken aan het Bundesamt für Restitutionen. Die waren nog altijd spoorloos, en zijn dat ook gebleven. Het is nog altijd grotendeels op diezelfde lijst dat Jacques Lust in zijn onderzoek steunt. Zijn inventaris vermeldt tien werken van Rubens, vijftien van Jordaens, elf van Rembrandt, drie van Rogier Van der Weyden, drie van Titiaan, twee van Quinten Metsys, en moderne meesters als Constant Permeke en James Ensor.

Tot de Russische zone had Baudouin nooit toegang gekregen. België kreeg niet zonder moeite uit de Russische bezettingszone de spiegel van de teleskoop en de merediaancirkel van Repsold van het Koninklijk Observatorium in Ukkel terug, maar alle verdere samenwerking bleef uit. De zorgvuldig geplande kunstroof die in de bezettingszones werd georganizeerd, en aanvankelijk een supermuseum voor Josif Stalin had moeten vullen, bleef vijftig jaar lang één van de best bewaarde geheimen van de Sovjetunie.

Sommigen, en Baudouin was één van hen, hadden hun vermoedens. Die werden nog maar eens bevestigd toen midden de jaren vijftig staats- en partijleider Nikita Khroestsjov aan de bevriende natie Oost-Duitsland twee miljoen objekten, waaronder de schatten van de Galerie in Dresden, terugbezorgde. Maar het bleef uiteindelijk wachten tot het begin van de jaren negentig eer de Russen toegaven dat de Nederlandse Koenigskollektie, tekeningen uit het museum van Bremen, de schat van Schliemann, en zovele andere verloren gewaande kleinodiën, al die tijd in trofeëendepots, in musea, sanatoria, datsja’s, kloosters en militaire akademies verborgen lagen.

Zelfs Mikhaïl Piotrovsky, direkteur van de Hermitage, kreeg de verborgen schatten in zijn museum pas voor het eerst in 1991 te zien : “We wisten wel dat ze er waren, maar niemand repte erover”.

KINKEL.

Samen met Werner Schmidt, direkteur van de musea van Dresden, was Piotrovsky voorzitter van een Russisch-Duitse kommissie die in 1992 opgericht werd en ervoor moest zorgen dat de Beutekunst naar Duitsland zou worden geretourneerd. De politieke wil scheen aan beide kanten aanwezig. Op 24 maart 1994 overhandigde Duitsland op een bijeenkomst van de Rückführungskommission zijn gesprekspartners een lijst van 210 pagina’s waarin 200.000 museumobjekten opgenomen waren, twee miljoen boeken en drie kilometer archiefmateriaal. De Russische kultuurminister Jevgeni Sidorov van zijn kant overhandigde aan de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Klaus Kinkel zes delen uit de biblioteek van het Gothaer Schloss in Thüringen. Zesduizend andere kostbare delen uit die biblioteek zouden probleemloos volgen, zo leek het.

In het kunsttijdschrift Art News schrijven Konstantin Akinsha en Grigori Kozlov, die het bestaan van de geheime opslagplaatsen voor het eerst uitbrachten, dat die zesduizend delen uit de Gotha-biblioteek twee maanden later ook stonden ingepakt, klaar om mee te reizen met de president. Maar president Boris Jeltsin ging zonder boeken naar Duitsland. Hij zou op het laatst voor de druk van de tegenstanders van een teruggave zijn bezweken. De ontgoocheling in het Duitse kamp was des te groter omdat al voor om en bij de 20 miljoen dollar aan computers en andere biblioteekmateriaal in ruil was gegeven.

Het verzet tegen een teruggave komt in Moskou vooral van rechts-nationalisten. “Die kunstschatten zijn, in de harde tijden die Rusland momenteel moet doorstaan, nog zowat het laatste symbool dat herinneren kan aan de glorie van weleer”, zegt Klaus Goldmann, die de Duitse overheid bij de onderhandelingen bijstaat als advizeur. Een van de meest vooraanstaande figuren uit de verzetsbeweging is Irina Antonova, direktrice van het Poesjkinmuseum, en organizator van de tentoonstelling “Voor de tweede keer gered”. Jarenlang ontkende ze in alle toonaarden dat er kunstschatten in de kelders van haar museum opgeslagen lagen. Maar filmbeelden onthulden inmiddels hoe ze als jonge employée van het Poesjkinmuseum zelf nog schatten had helpen uitpakken die uit Duitsland waren verscheept.

Antonova : “Een land dat in de oorlog zo’n enorme hoeveelheid kunstschatten verloren heeft en dan zwijg ik nog van de menselijke verliezen heeft recht op schadeloosstelling. En die kompensatie moet niet verleend worden met nylons, Snickers, of zelfs maar fabrieken, maar met de kultuurbezittingen van het land dat de oorlog ontketend heeft. Wij zijn niemand iets schuldig. “

Antonova hoort bij de promotoren van een wetsvoorstel dat alle kunstwerken in Russische musea tot eigendom van de Russische Federatie wil maken, wat ook hun afkomst weze. Daarbij becijferden ze de schade die Rusland onder de Duitsers geleden had : 47 miljoen doden en verminkten, 3.000 verwoeste steden, 427 leeggepunderde musea, 564.700 verdwenen kunstwerken. Totale schade : 1.300.000.000.000 dollar.

Het nieuwe wetsvoorstel laat weinig speelruimte voor uitzonderingen. Enkel de kunstwerken die familiebezit waren of zonder toestemming van de bezettingsautoriteiten uit Duitsland werden weggehaald door soldaten van het Rode Leger, kunnen “eventueel” voor teruggave in aanmerking komen. Konkreet zou dat betekenen dat 364 tekeningen zouden kunnen worden terugbezorgd uit de verzameling van de Bremer Kunsthalle die door Victor Baldwin, de latere direkteur van het Moskouse architektuurmuseum, op eigen initiatief uit Duitsland werden meegenomen, en zich nu in het Hermitagemuseum bevinden.

GRIJS CIRCUIT.

De door Nederland opgeëiste Koenigskollektie zou echter niet kunnen worden gerestitueerd, omdat de laatste eigenaar D.G. van Beuningen, de tekeningen vrijwillig aan de Duitsers verkocht heeft. Dat zou dan trouwens het geval zijn voor de nog vermiste schilderijen uit de verzameling Renders, als die zich al op Russisch grondgebied zouden bevinden. Aan westerse zijde wordt intussen verwezen naar de talrijke internationale overeenkomsten die, in het spoor van de Konventie van Den Haag uit 1907, alle roof strafbaar stellen. Vooral de Duitse buitenlandminister Klaus Kinkel laat geen bezoek aan Moskou voorbijgaan om het dossier weer op tafel te brengen. Voor hem is de Russische houding “onaanvaardbaar”. Toch is het weinig waarschijnlijk dat Duitsland hiervoor zijn goede relaties met Rusland op het spel wil zetten.

Ook Moskou zwaait ondertussen zelf met lijsten van verdwenen schatten die door het Duitse leger in de Sovjetunie zijn buitgemaakt, en wijst vooral met een beschuldigende vinger naar de Verenigde Staten, waar vele van die kunstwerken probleemloos een nieuw leven konden beginnen. Het kunstmagazine Le Journal des Arts berichtte dat veertien tekeningen van Albrecht Dürer, die indertijd voor het Hitlermuseum in Linz uit het Lubomirskimuseum in Lvov waren geroofd, zich nu in het Metropolitan Museum in New York, het Boymans-van Beuningen in Rotterdam, het Courtauld Institute in Londen, het Art Institute in Chicago, en een rist andere gereputeerde musea bevinden.

Het Amerikaanse leger had de werken al in 1946 aan Lvov terugbezorgd, maar van daaruit waren de tekeningen gewoon weer doorverkocht. En niet bij te houden, is ondertussen de lijst met vermiste kunstwerken die op veilingen of in galeries opduiken. “Daarom alleen is het hoogst nodig dat er een klare kijk komt op wat zich momenteel in de voormalige Sovjetunie bevindt, ” zegt Jacques Lust. “Het aantal verloren gewaande werken van Rembrandt, Dürer, noem maar op dat momenteel in het grijze circuit opduikt, is ontstellend. Vaak is het overduidelijk dat de verkoop door de ene of andere autoriteit van een of ander land uit oostelijk Europa georganizeerd werd. De reden daarvoor moet natuurlijk ook in de belabberde ekonomische situatie van de voormalige Sovjetunie worden gezocht. Met enig cynisme zou je ook kunnen stellen : dat grijs circuit is nog zo slecht niet, want voor ons is het de enige manier waarop we de werken terug kunnen krijgen. Maar hoe dan ook is het dan nog noodzakelijker dat we uitzonderlijk goed geïnformeerd blijven, en in dat grijs circuit infiltreren, om er als eerste bij te zijn. “

Wie dezer dagen uit Sint-Petersburg terugkomt, doet wild over “de overrompelend goede konditie” en de “maagdelijke aanblik” van de doeken, die vijftig jaar lang aan de erosie van het licht onttrokken bleven. Een aantal doeken oogt een beetje al te fris. “Het witte huis” van Van Gogh wordt door sommigen als een vervalsing beschouwd, temeer omdat in december vorig jaar een advokaat een identiek doek “in naam van een klant uit het oosten” aan Christie’s had aangeboden.

Albert Kostenevitsj, de curator van de tentoonstelling, doet in de catalogus hard zijn best om het tegendeel te bewijzen. Dokument na dokument gooit hij op tafel om de goede afkomst van de meesterwerken te bewijzen. Woorden als “in beslag genomen” of “roof” worden zorgvuldig vermeden.

“Vroegere verzameling onbekend, ” meldt nu in de Hermitage een etiket naast een stilleven van Delacroix. Eenvoudige navraag kon de organizatoren nochtans leren dat het werk uit de verzameling Friedrich Siemens afkomstig is. Dat die neef van de geadelde elektro-industrieel Werner von Siemens allesbehalve een nazi was, en veeleer moet worden gerekend tot de groep die in juli 1944 een aanslag op Hitler beraamde het zal de Russen allicht een zorg wezen.

In het Poesjkinmuseum zijn zelfs werken uit twee Hongaars-joodse verzamelingen afkomstig.

Het worden spannende tijden. Als Moskou in een bui van grootmoedigheid besluit om de schat van Troje aan de rechtmatige eigenaar terug te schenken, wie zal dan uitmaken wie die rechtmatige eigenaar is ? Duitsland heeft zijn rechten al laten gelden omdat de schat in zijn musea opgeslagen lag. Maar ook Turkije meldt zich, omdat Heinrich Schliemann het kleinood 121 jaar geleden uit het land zou gesmokkeld hebben. Griekenland mengt zich eveneens in het debat. En nu hebben de erfgenamen van een Engelse landheer op wiens grond gegraven werd, een deel van de buit gevraagd. Wat zouden Degas, Van Gogh of Delacroix daarvan gedacht hebben ?

Max Borka

“Verborgen schatten onthuld”. Hermitage, Sint-Petersburg t/m 29 oktober.

Lynn H. Nicholas, “The Rape of Europa”, Macmillan, Londen. Distributie voor België : AMP-PVD Buitenlandse Boekhandel.

Hermitage-konservator Albert Kostenevitsj (l.) en direkteur Mikhaïl Piotrovsky bij “Place de la Concorde” van Degas : alleen de hazewind was Russisch.

Pablo Picasso, “L’Absinthe”, 1901 : voor de Tweede Wereldoorlog in de verzameling van Otto Krebs.

Goerings favoriete Vermeer, “De overspelige vrouw” : helaas een vervalsing.

Vincent van Gogh, “La Maison Blanche”, 1890 : een beetje al te fris.

Jacques Lust : de puzzel rekonstrueren.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content