Clément Pansaers, volbloed Vlaams dadaïst, is het middelpunt van de tentoonstelling “Lits et Ratures”.
TOEN Tristan Tzara in het Parijse Grand Palais de eerste grote dadaïstische manifestatie organizeerde, figureerde op de lijst van “Présidents et Présidents du Mouvement Dada” die hij op 5 februari 1920 publiceerde ook de naam van een Opperzot uit het Vlaamse Neerwinden, Clément Pansaers. Enkele van de beroemdste Franse kunstenaars van deze eeuw zoals Louis Aragon, André Breton en Paul Eluard, gaven diezelfde Pansaers nog geen jaar later in een enquête -liquidation van het tijdschrift Littérature een hogere kwotering mee dan Stendhal, Chagall, Roussel of De Chirico.
Zelfs Picasso deed maar iets beter, en André Breton, die later de Godfather van het surrealisme zou worden, had Pansaers nagenoeg het maximum meegegeven. Maar de liefde van Breton, die ook al in de dadaïstische beweging als een tsaar wilde regeren, was van korte duur geweest. En een ober die in een café in de Passage de l’Opéra in Parijs zijn portefeuille wat onachtzaam op tafel liet liggen, was er mee de oorzaak van dat Pansaers nog geen paar maand vanuit Antwerpen wereldkundig maakte dat de meest brutale kunstrichting aller tijden dood was, en voor zijn part ook rustig mocht worden begraven.
Dat bracht een kettingreaktie teweeg die uiteindelijk Dada al snel van de kaart zou vegen. Maar de man die Dada wilde vermoorden, overleed een jaar na zijn voorspelling zelf aan tuberculose. Vandaag is zijn naam zo goed als volledig uit de annalen verdwenen. Zijn werk is nagenoeg onvindbaar, en zijn leven valt nog amper te rekonstrueren.
SMAKELOOS.
Sinds Ronny Van de Velde zijn galerie aan de Antwerpse IJzerenpoortkaai opende, heeft hij zich vooral op het dadaïsme en surrealisme gestort. Er kwamen monumentale retrospektieves rond enkele andere beroemde vrienden van Pansaers : Marcel Duchamp en Francis Picabia, en Van de Velde bleek ook vooral oog te hebben voor werk dat door de officiële geschiedschrijving vaak als al te onnozel of smakeloos aan de kant was geschoven de periode vache van Magritte, of Picabia’s erotische schilderijen.
Van de Veldes compagnon de route Jan Ceuleers had als weinig anderen leven en werk van Carl Einstein bestudeerd, de broer van Albert, en allicht de allerbeste vriend die Pansaers ooit had gehad. Het lag dus voor de hand dat Pansaers wel eens op een hommage zou kunnen rekenen. Dat is nu dus gebeurd, in “Lits et Ratures”, een tentoonstelling waar ook werk van Georges Herbiet, Paul Joostens, E.L.T. Mesens, Marcel Mariën en Marcel Broodthaers wordt getoond. Die keuze is allesbehalve willekeurig. Van de Velde wilde immers een halve eeuw Belgische kunst exploreren aan de hand van personages die in de eerste plaats als schrijver aktief waren.
Het is al zo vaak beweerd : het door elkaar gooien van verschillende talen of woord en beeld, is iets wat typisch is voor het tweetalige België. Het mengen wordt ons hier met de paplepel ingegeven. En de relatie tussen woord en beeld is een onderwerp dat ook al een hele tijd door Van de Velde wordt onderzocht : naast zijn galerie runt hij immers ook een boekenantikwariaat en een distributiecentrum van meestal onvindbare werken die op de ene of andere manier wat met het Belgische dadaïsme en surrealisme te maken hebben.
Het is ondertussen ook bekend hoe Van de Velde uit vrees voor een overijverige advokaat besloot om de werken van Joostens niet op te hangen. Immers : in Hasselt werden enkele dagen voor de vernissage flink wat werken van Joostens in beslag genomen. De advokaat zegt in naam van de stad Antwerpen, het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC), en de nagedachtenis van Joostens te handelen. Al te veel werken zouden na zijn dood door de uitvoerders van zijn testament, die zich in het Fonds Paul Joostens hadden verenigd, onrechtmatig zijn verkocht.
Maar in galerie Van de Velde hangen nu in de plaats van de kunstwerken talloze fotokopieën. En bij die papieren die aan de muur gekleefd zijn, hangt nu ook het testament waarin Joostens aan datzelfde Fonds de opdracht gaf zijn werk te verkopen, tegen een zo hoog mogelijke prijs. Een rechter heeft de advokaat inmiddels in het ongelijk gesteld. Maar Van de Velde liet veiligheidshalve de kopieën hangen. En zo komt het dat een tentoonstelling waarin Joostens postuum de eer moest krijgen die indertijd door het stadsbestuur van Antwerpen allerminst aan dat vieze oude ventje werd gegund, in naam van Joostens geen doorgang kan vinden.
SPARTAKUS.
In een kijkkast ligt één van de weinige foto’s die van Clément Pansaers bewaard zijn gebleven : een slungel met een brilletje en een middeleeuwse pagekop die naar het sigarettestompje tussen zijn vingers kijkt. De foto had een opdracht meegekregen : “A mon ami Albéric Thévenet, 6/6 1918”. Het einde van de Eerste Wereldoorlog gooide ook het hele leven van Pansaers overhoop. De weinige berichten die over zijn leven bewaard bleven, laten vermoeden dat hij op zijn zachtst gezegd fel sympatizeerde met de Duitse soldaten die mee onder leiding van Carl Einstein in Brussel hun officieren publiekelijk hun rang ontnamen, en bij hun terugkeer in Duitsland het radenkommunisme installeerden.
Die Spartakus-revolutie werd al snel gedoofd, toen in januari 1919 Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht vermoord werden. “Pansaers was ineengestort, ” getuigde zijn vriend Fernand Wesly later. Maar dat had misschien ook te maken met het feit dat hij in eigen land van iets heel anders beschuldigd werd. Tijdens de oorlog had hij in het kasteel Clairecoline ondermeer als sekretaris en opvoeder van de kinderen van Carl Sternheim gewerkt, en zijn vriend Carl Einstein zat in Brussel bij de administratie van het bezettende leger.
In het tijdschrift Résurrection dat Pansaers vanaf 1917 publiceerde, en waarvan er nu vijf van de zes verschenen nummers netjes in de toonkast bij Van de Velde liggen met illustraties die Pansaers onder de naam Guy Boscart maakte gaf hij vooral Duitse schrijvers een plaats. Hij had, dat mocht duidelijk zijn, met de vijand geheuld.
Het literaire Brussel keerde hem de rug toe. Buren ramden hem in elkaar, en ook de staatsveiligheid liet hem niet met rust. Maar ook een biograaf als Marc Dachy, die de voorbije kwart eeuw zowat in zijn eentje de nagedachtenis van Pansaers levend hield, is van mening dat het allemaal een misverstand was. Het was waar : de Vlaming Pansaers wilde met zijn blad een soort van Waalse variant op het Vlaamse Aktivisme lanceren. Maar wie “Résurrection” leest, merkt snel dat hij daarnaast een pacifisme en internationalisme voor ogen had.
Het was trouwens vooral de filozofie van Tao die zijn leven grondig door elkaar schudde. In een brief aan Picabia staat : “Het was in 1916, na zes maanden mediteren voor een witte blinde muur, dat ik greep kreeg op de ware zin van het leven (…) ik had begrepen dat het enige dat het leven de moeite waard maakt De Fantazie is die zich door het toeval leiden laat”.
Op de identiteitskaart van Pansaers stond als geboortedatum 1 mei 1885, en tijdens de eerste dertig jaren van zijn leven liet weinig vermoeden dat de voormalige seminarist bij de Congrégration religieuse Frères Notre-Dame de Lourdes in Hoegaarden, in 1920 een boek zou publiceren met de titel “Pan-Pan au Cul du Nu Nègre”. Dat boek, een vaudeville waarin met de taal ook de hele wereld aan flarden werd geblazen, was Pansaers’ grote entree tot het dadaïsme, waartoe hij zich eind 1919, en alweer via Einstein, had bekeerd.
ARNO.
De titel alleen al klinkt vandaag nog zo fris dat hij probleemloos door een man als Arno op CD kan worden gezet. En de neger was natuurlijk ook Pansaers zelf. Hij verwees naar het denken met de onderbuik, het Organgoutangisme, dat door Einstein en zijn Negerplastik was gepropageerd. Eén enkel citaat :
“Du côté de la défaite, forcenés, tituber le tam-tam.
Le Pan-pan de l’émeute avance. Fini le Chômage, assassins !
Assaillir et enlever les résidences, toutes, des parodies charitables. Sabrer les émulations romantiques – Le pan-pan, ce soir, est en rouge
-Tout et rien que l’acte est beau
Pan-pan- Pan-Pan
Ida la Rouge et ses costeaux
Pan-Pan
Rouge-rouge-rouge-rouge
Pan-pan-Pan-pan
Rosa la Rouge
Pan-Pan
Pan-Pan-rouge ! “
Of hoe de pijn om de dood van Rosa (La Rouge) Luxemburg tot een vette schaterlach was verdraaid.
In het kastje bij Van de Velde ligt ook de folder waarmee het Antwerpse tijdschrift Ça Ira “Bar Nicanor” aankondigde, “un livre para-Dada”. “Qui est Dada, ” vraagt het foldertje, “Qu’est-ce que Dada. Dada c’est Pansaers. Vive Pansaers Dada. Dada n’est rien. A-Bas Pansaers Dada”. Niet lang daarna, toen Pansaers naar Parijs verhuisde, en daar met open armen door Breton en de zijnen werd onthaald, zou datzelfde Antwerpse tijdschrift echter door Pansaers als forum worden gebruikt om Dada definitief te begraven.
Een ruzie over wat er met het geld van een gestolen portefeuille moest gebeuren Breton wilde het op zak steken, Pansaers wilde het teruggeven was daar de direkte aanleiding toe. Maar er was veel meer aan de hand : Breton had een inquisitie opgestart, wilde de beweging in een keurslijf dwingen. “En Pansaers werd slechts door een idee gedreven, ” zegt Fernand Wesly aan Marc Dachy, “men moest anders zijn, principieel”.
Hij wàs ook anders dan die Parijse dadaïsten. Zijn Vlaams Frans stelde hem al van nature in staat om de taal veel makkelijker tot een chaos te verhaspelen. Als Belg had hij bovendien ook een band met het Duitse dadaïsme, dat veel metafysischer was gekleurd. Zijn openheid mocht trouwens ook blijken uit het feit dat hij onmiddellijk na zijn breuk met Breton tot de kring van James Joyce toetrad, waar de Parijse dadaïsten geen boodschap aan hadden. Lang mocht dat echter niet duren. Hij had nog het tijdschrift Bilboquet willen uitgeven, met Duchamp, Brancusi, Ezra Pound, Stravinski en Cocteau. Maar op 31 oktober 1922 was hij na een slepende ziekte overleden.
“L’Art et toute tendance artistique n’est que de la MERDE, ” schreef Pansaers, “A la fumée de laquelle, PANSARD de farçe, je puis m’amuser”. Hij schreef ook aardig wat in het Nederlands. Hij was bijvoorbeeld ook onder de naam Jul Krekel aktief. Maar die nederlandstalige teksten liet de Parijzenaar Dachy links liggen, zegt Ceuleers. En ondertussen wacht er ook nog een grote onderzoek naar het plastisch werk dat Pansaers produceerde, en dat grotendeels onvindbaar bleef. De geschiedenis zweeg de moordenaar van Dada vakkundig dood.
Max Borka
“Lits et Ratures”. Tot 23 juli bij Ronny Van de Velde, Ijzerenportkaai 3, 2000 Antwerpen. Tel : 03/216.30.47.
Clément Pansaers, “Bar Nicanor”(1921) : para-Dada.