Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

De Kroonraad van Knack bestaat uit Mark Eyskens, Paul Muys, Jacques Rogge, Erik Suy, Monika Van Paemel en Etienne Vermeersch.

Mijnheer Vermeersch, de Kroonraad is met de hele Knack-redactie in rouw na het overlijden van Frans Verleyen.

ETIENNE VERMEERSCH : Na Herman De Coninck verdwijnt alweer een markante Vlaamse figuur en wordt ons land weer wat kleurlozer. Ik heb Verleyen goed gekend, en werd altijd meegesleurd door zijn warmte en zijn bezieling. In zijn gezelschap vertoeven was telkens weer een belevenis. Wij hebben samen meermaals op vrolijke, om niet te zeggen ?liederlijke?, wijze het ?rijke Roomsche Leven? besproken en bezongen. Zijn heengaan laat een kille leegte achter bij al wie hem gekend heeft. De gezondheidsproblemen moeten hem uitgeput hebben, maar dat was niet te merken aan zijn stellingnamen. Die bleef hij met dezelfde moed en overtuigingskracht verkondigen, alsof er geen ziekte in zijn weg lag. Tot op het allerlaatste is hij fier overeind blijven staan. Ik heb daar veel respect voor.

Verleyen viel op door zijn brede belangstelling en zijn ruime intellectuele en culturele bagage. Hij durfde zaken zeggen waarvoor andere journalisten terugschrokken. Zijn afkeuring van de uitstapregeling voor Vlaamse ministers was daarvan een laatste voorbeeld. Merkwaardig was hoe hij op het scherp van de snee kon blijven lopen : zijn persoonlijke vriendschappen met topfiguren uit de politiek of het bedrijfsleven waren iets heel aparts. Hij had een speciale relatie met Hugo Schiltz, nadien met Wilfried Martens, nog later met Guy Verhofstadt voor wie hij een uitzonderlijke bewondering en genegenheid koesterde. Maar dat belette hem niet om een onafhankelijk waarnemer te blijven. Ik heb me meermaals afgevraagd of de manier waarop hij Verhofstadt steunde, wel met de rol van de journalist te verenigen viel. Maar je kon hem dat enthousiasme niet kwalijk nemen, en hij zou onmiddellijk gereageerd hebben indien die vrienden volgens hem buiten de schreef zouden gegaan zijn.

De binnenlandse politiek werd vorige week overheerst door de eerste verjaardag van de Witte Mars. Heeft de overheid in die tijd een antwoord gegeven op het ongenoegen van de bevolking ?

VERMEERSCH : Als de vraag zo algemeen gesteld wordt, zou ik neen antwoorden. Maar er moet genuanceerd worden. De Witte Mars was een explosie van verdriet om het lot van de ontvoerde en vermoorde kinderen, en van verontwaardiging over het arrest- Connerotte. De bevolking was woedend omdat de eerste, en voorlopig enige, die gestraft is in deze zaak, uitgerekend die ene man was van wie men zag dat hij echt zijn best deed en resultaten haalde. De Witte Mars had echter geen specifieke doelstellingen. De betogers eisten dat misdaden tegen kinderen niet meer konden plaatsvinden, maar over hoe dat precies moest worden bereikt, was men minder duidelijk. Voor regering en justitie was het dus niet evident om meteen een antwoord te geven op de Witte Mars. In sommige kringen was er zelfs minachting te horen voor die massa, die de juridische gang van zaken niet begreep. Maar die houding was onterecht, want de fundamentele inspiratie van de Witte Mars was juist.

Het meest in het oog springende antwoord van de overheid was de Commissie-Dutroux.

VERMEERSCH : Die commissie heeft goed werk geleverd met een scherpe analyse van in het onderzoek gemaakte fouten, waarvan je achterover valt. Daarnaast zijn er verwezenlijkingen als het Centrum voor Vermiste Kinderen, al moeten we afwachten of dat goed werk zal leveren. De poging om verantwoordelijken aan te wijzen, dreigt op een flop uit te draaien. Daar heeft de regering mede schuld aan. Ik heb vaak mijn waardering uitgedrukt voor premier Dehaene, maar ik denk dat hij de kapitale fout van zijn loopbaan heeft gemaakt door vast te houden aan de benoeming van Melchior Wathelet als Europees rechter. Het ging er niet eens om of Wathelet gestraft moest worden, de vraag was of hij bijzonder onderscheiden moest worden door hem te benoemen in één van de meest prestigieuze ambten die iemand in dit land kan bereiken. Het antwoord is neen, omdat Wathelet als verantwoordelijk minister jarenlang justitie heeft laten verkommeren, en bovendien politiek verantwoordelijk was voor de vrijlating van Dutroux en het ontbreken van begeleiding of opvolging nadien. Dat men niet de moed heeft gehad om die ongepaste kandidatuur af te keuren, maakt sancties tegen om het even welke ondergeschikte erg moeilijk.

Ook de hervorming van de politie dreigt in een sukkelstraatje terecht te komen.

VERMEERSCH : Eén van de oorzaken is de hypocrisie van het parlement, dat onder druk van de publieke opinie als één man unaniem zijn goedkeuring heeft gehecht aan het rapport- Verwilghen, hoewel dat voorstellen bevatte die zeker niet op eensgezindheid konden rekenen. Dat rapport had punt per punt moeten behandeld worden, met voor sommige onderdelen een bijkomende bespreking of een nader onderzoek. Nu hebben de parlementsleden hun eigen handen gebonden.

Is de integratie van de zo verschillende politiediensten in de praktijk wel mogelijk ?

VERMEERSCH : Dat vraagt tijd, maar ondertussen kunnen al heel wat praktische verbeteringen worden doorgevoerd, zoals het centraliseren van de informatie. Ook de jongste revelaties in de affaire-Dutroux tonen aan dat daar een essentieel tekort was en nog steeds is. Men moet onverwijld afdwingen dat alle politiediensten hun gegevens onderbrengen in een centrale databank, die door alle daartoe gemachtigde mensen kan worden geraadpleegd. Dit is een urgentie die niet moet afhangen van de volledige politiehervorming.

Procureur-generaal Frank Schins wil van die praktische verbeteringen, maar krijgt tegenwind.

VERMEERSCH : Ik heb de mercuriale gehoord waarin Schins aantoonde wat voor tijdverlies een onderzoek lijdt door het telkens weer verplicht terugvallen op het parket. De efficiëntie wordt veel groter, indien bijvoorbeeld politiecommissarissen direct met elkaar kunnen samenwerken zonder dat de procureur telkens moet tussenkomen. Eindelijk iemand die een praktische stap vooruit zet, maar die wordt aangevallen door zijn collega uit Luik, en door de voorzitter van de Commissie-Justitie, omdat zogezegd de rol van de magistratuur wordt beperkt. Die starre reflexen zijn ergerlijk. Van mij mogen ze Schins aanstellen tot organisator van het politiewezen.

De Commissie-Dutroux is intussen in een paar juridische strikken getrapt, wat onder meer het treffen van sancties bemoeilijkt.

VERMEERSCH : Ik ben geen fan van mevrouw Liekendael en ik was het absoluut oneens met het arrest-Connerotte, maar ik vind dat men terdege rekening moet houden met wat ze in haar mercuriale heeft gezegd over de scheiding van de machten en de rechten van de verdediging. Zij onderstreeept dat men iemand niet kan veroordelen op basis van een onder eed afgelegd getuigenis. Iedereen heeft het recht om niet tegen zichzelf te getuigen. Als men gedwongen wordt onder ede de waarheid te spreken, zoals voorzitter Verwilghen meerdere keren uitdrukkelijk heeft gevraagd, is dat recht niet verzekerd. Waardoor die verklaring later ook niet kan gebruikt worden tegen degene die ze heeft afgelegd. Dat is een groot juridisch probleem. Verwilghen heeft er elke getuige wel op gewezen dat hij mocht zwijgen, maar de manier van ondervragen zwakte dat recht in de praktijk af. Nu is er wel een alternatief voor een tuchtrechtelijke maatregel. De minister zou mensen als Dejemeppe of De Vroom andere taken kunnen geven, zonder dat dat gelijk staat met een degradatie. Maar daarvoor is waarschijnlijk wetgevend werk nodig. Ik vind trouwens dat die mensen zin voor verantwoordelijkheid zouden moeten hebben en zelf een stap opzij zetten.

Het op televisie uitzenden van getuigenverhoren kan ook beschouwd worden als een aantasting van de rechten van de verdediging.

VERMEERSCH : De camera’s hebben een schokeffect teweeggebracht, wat op zich positief is. Maar strikte regels terzake dringen zich inderdaad op voor de toekomst. De bevoegdheden van een parlementaire onderzoekscommissie zijn niet sluitend genoeg omschreven. Dat maakt het zo moeilijk om op te treden tegen magistraten of politiepersoneel. Er moet om te beginnen een onderscheid gemaakt worden tussen het onderzoek van een zaak die afgesloten is, waarin men alle bronnen moet kunnen onderzoeken en het beroepsgeheim van de magistraten minder speelt. En een zaak die lopende is, waar het geheim van het onderzoek wel belangrijk is. In de Verenigde Staten zou men een commissie als deze nooit de naam Commissie-Dutroux-Nihoul hebben gegeven. Dat zou daar worden beschouwd als een aantasting van het principe van ?vermoeden van onschuld?. En het is ondenkbaar dat getuigenissen achter gesloten deuren openbaar worden gemaakt, zoals Patrick Moriau en Gerolf Annemans hebben gedaan. Die schijnen nog niet te beseffen hoe ernstig dat was. Een zo zware schending van het geheim zou moeten bestraft worden met de definitieve verwijdering uit het parlement.

Volgens Christine Matray, ex-voorzitster van de Vereniging van Magistraten, kan De Clerck geen enkele sanctie tegen een magistraat treffen, omdat hij door het rapport-Verwilghen niet meer onbevooroordeeld is.

VERMEERSCH : Kan een rechtbank, of in dit geval een hiërarchische overste, onafhankelijk oordelen ondanks de druk van een parlementaire onderzoekscommissie ? Mevrouw Matray zegt van niet, maar er zijn tegenargumenten voor die stelling. De minister zal enkel iets ondernemen na advies van de betrokken tuchtorganen. De Commissie-Dutroux vraagt sancties, en noemt namen van mensen die fouten hebben gemaakt, maar zegt niet dat die welbepaalde persoon die welbepaalde straf moet krijgen. Of de onpartijdigheid van de minister door dat rapport is aangetast, betwijfel ik. Het wordt wel moeilijker als hij met ontslag bedreigd wordt.

De advocaat van mevrouw Doutrèwe vraagt eerherstel voor zijn cliënte, omdat ze door Verwilghen van leugens is beschuldigd.

VERMEERSCH : Dat is mijns inziens niet helemaal juist. Hij heeft gezegd tegen haar en adjudant Lesage : ?Eén van u beiden liegt.? Overigens heeft mevrouw Doutrèwe ook afgezien daarvan fouten gemaakt, bijvoorbeeld in haar relatie met de ouders. Ze zou er verstandig aan doen om niet te veel ophef te maken.

Minister De Clerck heeft vorige week ook het jaarrapport over de georganiseerde misdaad voorgesteld. Kan de overheid dat gevecht winnen ? Nemen we de hormonenmaffia en de vrouwenhandel.

VERMEERSCH : Met een efficiënte centrale gegevensbank en een nauwe Europese samenwerking, moet de georganiseerde misdaad op zijn minst binnen de perken te houden zijn. Maar men moet doortastender optreden. Een vleesbedrijf dat zich schuldig maakt aan het gebruik van hormonen moet een zware boete krijgen, en bij een tweede inbreuk definitief worden gesloten. Waarom dat niet gebeurt, is mij een raadsel. Zoals ik ook niet begrijp dat men er maar niet in slaagt om adequaat op te treden tegen vrouwenhandelaars en pooiers. Ik lees dat een jong meisje in een opvanghuis in Luik is ondergebracht, maar daar een dag later alweer uit ontvoerd wordt. Is dat huis dan niet beschermd ? En zo niet, waarom brengt men haar daar dan onder ?

Ik wil een zijsprongetje maken naar het incident in een Anderlechtse school, waar een lerares door een groepje leerlingen is aangerand. Tot mijn verbijstering lees ik dat die jongeren na verhoor zijn vrijgelaten. Men had hen minstens een maand in voorhechtenis moeten houden. Zeker jongeren moeten bij misdrijven met geweld een zeer krachtig signaal krijgen : hier is een grens overschreden. En dit moet onmiddellijk na de feiten gebeuren.

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content