Angkor, het Versailles van de Khmer : tien eeuwen kunst en architectuur.

Nog maar net ging in het Jubelpark de tentoonstelling over de Boeddha’s van Siam dicht, of in het Grand Palais in Parijs is buurland Cambodja aan de beurt. De schijnwerpers worden daar gericht op de kunst en de architectuur van de Khmer zoals die gedurende tien eeuwen, van de zesde tot de zestiende eeuw, floreerde. De vroege beeldende kunst van de Khmer heeft nog de kunst van Siam beïnvloed, terwijl het anderzijds de opkomst van het Thaise rijk van Ayutthaya was dat mede de neergang van de klassieke Khmerkunst versnelde. Zo gaat dat.

Het is ook geen toeval dat de tentoonstelling nú en in Parijs plaatsvindt. Sedert halfweg de vorige eeuw de regering van Napoleon III heeft Frankrijk een stevige voet aan de grond in Indochina. Dat enorme schiereiland onder China bestaat uit Vietnam, Laos, Cambodja en Thailand. Dat laatste land is nooit helemaal door één of andere westerse mogendheid gekoloniseerd, in tegenstelling tot de andere drie landen. ?L’Indochine? is decennialang een begrip geweest in de Franse cultuur, onder meer in de literatuur, van Pierre Loti tot Marguerite Duras. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog raakte Frankrijk ook zijn Aziatische kolonies kwijt. De latere Vietnamese oorlog met de Amerikanen begon eigenlijk met een oorlog van de Vietnamezen tegen de Fransen. Ook Cambodja raakte betrokken in het conflict en namen als prins Norodom Sihanouk, Lon Nol en Pol Pot waren niet weg te branden uit de actualiteit van de jaren zeventig en tachtig. Vooral de terreur van Pol Pot en zijn Rode Khmers, die het leven kostte aan ontelbare mensen, sprak tot de verbeelding van de publieke opinie.

De Franse aanwezigheid in Cambodja gedurende een eeuw, heeft er voor gezorgd dat de twee belangrijkste collecties Khmerkunst zich in de hoofdstad Phnom-Penh en in Parijs bevinden.

Het Musée national des Arts asiatiques-Guimet aan de place d’Iéna in Parijs is voor het ogenblik gesloten voor een grondige restauratie die in 1999 beëindigd moet zijn. Dat was een prima gelegenheid om de eigen rijke Khmer collectie te confronteren met die uit het Nationaal Museum van Phnom-Penh. Want Cambodja is bezig zich weer in de normale vaart der volkeren op te stoten, en het uitlenen van een collectie kunstwerken kan dat doel mooi dienen. De tentoonstelling gaf ook aanleiding tot de restauratie van een aantal kunstwerken uit Phnom-Penh. Dat gebeurde onder leiding van een Franse ploeg experts. Later gaat de expositie ook nog naar Washington, Tokyo en Osaka.

DE HERONTDEKKING VAN MOUHOT

Het was de Franse natuurliefhebber en orchideeënzoeker Henri Mouhot (1826-1861) die tussen 1858 en 1861 vier expedities ondernam in Indochina en daarbij stootte op de resten van Angkor, de voormalige hoofdstad van de Khmerkoningen. Angkor was eerder al door westerlingen bezocht, onder meer in de zestiende en zeventiende eeuw door Spaanse en Portugese zendelingen en Engelse handelaars. De herinnering aan de stad was in de loop van de eeuwen echter vervaagd. De herontdekking door Mouhot en zijn lyrische beschrijving het Versailles des khmers sprak de Franse publieke opinie en de politieke wereld enorm aan.

Ook andere explorateurs bezochten Indochina, en hun geïllustreerde publicaties versterkten nog de hang naar de oriëntaalse exotiek. Dat alles resulteerde omstreeks 1900 in de stichting in Indochina van de Ecole Française d’Extrème Orient, die onder meer in moest staan voor de bewaring en de restauratie van Angkor. De ruïnes waren grotendeels overwoekerd door de snelgroeiende jungle. Hele gebouwen en van de prachtigste beelden waren door boomwortels in stukken gespleten, en wat niet te heet en te zwaar was werd weldra ook door plunderaars weggenomen.

Zelfs André Malraux, de schrijver en latere minister van Cultuur van Charles de Gaulle, werd ooit betrapt met gestolen Khmerkunst. De plundering gaat trouwens nog altijd door, zodat nog niet zolang geleden een speciale patrimoniumpolitie werd opgericht die de tempels en gebouwencomplexen moet bewaken.

De geschiedenis en de cultuur van het klassieke Cambodja worden traditioneel opgedeeld in drie hoofdstukken : de periode vóór Angkor, van het begin van onze tijdrekening tot de achtste eeuw ; de bloei van Angkor zelf, van de negende tot de vijftiende eeuw en de nabloei vanaf 1431, wanneer Angkor naar wordt aangenomen officieel werd verlaten. In de tentoonstelling Angkor et dix siècle d’art khmer komt zowat de kunst van tien eeuwen aan bod. De Khmerkunst is doordrenkt van de twee belangrijkste Indiase religies, het hindoeïsme (of brahmanisme) en het boeddhisme. Die werden vanaf de eerste eeuwen van onze tijdrekening via de handelswegen in Indochina ingevoerd en daar aangepast aan de plaatselijke gebruiken.

Boeddhabeelden en beelden van de diverse hindoegoden en -heiligen krijgt de bezoeker aan het begin van de expositie dan ook en masse te zien. Wat bij deze vroegste beelden opvalt, is de elegantie en de slankheid van de vaak grote figuren. Een vergelijking met het mooiste van onze gotische beeldhouwkunst ligt zelfs voor de hand. De hiëratische en statische houdingen doen dan weer denken aan de beelden uit het oude Egypte. Ondanks de strikte regels die golden voor het uitbeelden van goden en heiligen, wisten de beeldhouwers toch telkens weer tot de verbeelding sprekende creaties te maken. Zoals bijvoorbeeld het beeld van de godin Devi uit de zevende eeuw, een fraai geïdealiseerd portret van een dame in volle bloei. De priemende blik en fiere houding van Harihara, een composietfiguur van de hindoegoden Visnu en Siva, verwijst dan weer naar de superieure bovennatuurlijke kracht van de god.

EEN AANTAL PRINSDOMMEN

Naast de beelden vragen ook de grote architectuurfragmenten alle aandacht. Het zijn fijn geciseleerde stenen bas-reliëfs, vaak in rode of roze gres, waarop religieuze en andere verhalen zijn afgebeeld. Bijzonder opvallend bijvoorbeeld, zijn twee frontons uit de tempel van Banteay Srei, op een paar tientallen kilometers van Angkor. Deze Citadel der vrouwen werd omstreeks 967 opgericht door een belangrijke brahmaan, de goeroe van koning Jayavarman V. De met guirlandes en vegetale versieringen opgetuigde fragmenten konden bij de restauratie van de tempel niet meer worden teruggeplaatst en worden in Parijs gebruikt om de rijkdom van de site te evoceren.

In het begin van de negende eeuw verzamelde koning Jayavarman II een aantal prinsdommen onder zijn gezag en werd zo de stichter van het koninkrijk Angkor. Zijn opvolgers zouden dat gecentraliseerde rijk verder uitbouwen en wat later op de site van Angkor de tempelcomplexen bouwen die er nu nog de roem van uitmaken. De twee belangrijkste tempels zijn die van Angkor Vat en Angkor Thom. Angkor Vat werd gebouwd in de eerste helft van de twaalfde eeuw door Suryavarman II. Het complex is omringd door een stenen muur met slechts enkele ingangen.

Vandaar kan de bezoeker via een opgehoogde weg naar de centrale piramide lopen. De weg is omzoomd met beelden van de naga, de zevenkoppige cobra. Het centrale gebouw zelf, dat gewijd is aan de god Visnu, bestaat uit drie verdiepingen met allerlei galerijen, torentjes en paviljoenen, versierd met de mooiste bas-reliëfs uit de Khmerkunst. In het tweede deel van de tentoonstelling worden beelden en architectuurfragmenten uit de site van Angkor getoond.

Opvallend daarbij zijn de hoog-reliëfs, ?volle? beelden, die toch niet helemaal los staan van de architectuur. In Angkor bereikten de Khmerbeeldhouwers daarbij het summum van hun kunnen. Deze beelden stonden opgesteld langheen de toegangswegen of aan de ingang van de tempels. Het zijn de bewakers van de heilige plaatsen. Ze stellen leeuwen voor hoewel dat dier niet voorkomt in Cambodja , olifanten, roofvogels ( garuda) en de al vermelde naga. In de tentoonstelling zijn een drietal van deze reusachtige naga te zien, onder meer één van het terras van het koninklijk paleis van Angkor Thom. Het dateert uit de twaalfde eeuw, de volle bloeitijd van de Angkor Vat-stijl.

Zoals in de expositie blijkt, is de Khmerkunst vooral een kunst in steen. Toch werden er ook houten beelden gemaakt, maar daar is door de vochtige omstandigheden in het gebied weinig of niets van overgebleven. Een geknielde orante uit de zestiende eeuw, het post-Angkortijdperk, is er in de tentoonstelling de enige getuige van. Ook brons werd aangewend, zoals een aantal kleinere boeddha’s, Shiva’s en andere Visnu’s aantonen. Er is ook een indrukwekkende bronzen buste (hoofd, schouders en twee rechterarmen) van een liggende Visnu te zien. Het fragment maakte deel uit van een beeld dat in zijn geheel zo’n zes meter lang was.

In de tempels van de Khmer werden op een bepaald moment ook de grote koningen uit het verleden vereerd. Vooral Jayavarman VII werd herhaaldelijk afgebeeld. Enkele voorbeelden zijn nu in Parijs te zien. Het zijn stoere koppen met sereen geloken ogen, het haar strak naar achter getrokken en opgebonden in een dotje. In feite verschillen deze portretkoppen niet veel meer van de traditionele boeddhahoofden. Dat geeft wel de graad van verering aan die de vorst te beurt viel.

Paul Dossche

?Angkor et dix siècles d’art khmer? in het Grand Palais in Parijs. Tot 26/5.

Sambor Prei Kuk tiende eeuw : bewakers van de heilige plaatsen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content