Over twee dagen starten de 29e Olympische Spelen. Voor steeds minder sporters is deelnemen belangrijker dan winnen, maar er zijn nog échte olympiërs in België en de wereld.
Een beetje bedeesd neemt militaryruiter Joris Van Springel plaats tegenover de Belgische schrijvende pers. Die wacht eigenlijk op Jos Lansink, die met het Nederlandse jumpingteam goud behaalde op de Olympische Spelen van Barcelona in 1992, en nu voor België kandidaat-medaillewinnaar is. Er wordt geen spervuur van vragen op Van Springel afgevuurd: kenners schuiven hem niet als medaillekandidaat naar voren, in tegenstelling tot Lansink en Karin Donckers, de derde geselecteerde in de paardensport. Ook zij maakt op een goede dag wél kans op eremetaal.
De meeste reporters kennen Van Springel amper. Hij was er wel al bij op de vorige Spelen, maar kwam toen op een minder gelukkige manier in het nieuws: zijn paard viel en moest later afgemaakt worden. Al snel wordt tijdens het gesprek duidelijk dat Van Springel een buitenbeentje is in de Belgische olympische selectie. De weg naar de Spelen, zegt hij, was voor hem lang en hard. Zo heeft hij maar één paard: Bold Action, waarvan hij mede-eigenaar is. Heel uitzonderlijk, zegt hij. De andere eigenaar vond de Spelen eigenlijk geen must, hij wel. Maar vooral: Van Springel is niet professioneel met paardensport bezig. ‘Ik ben een heel normale jongen uit de Kempen, met een vaste job.’ Te weten: onderstationschef in de haven van Antwerpen. Hij werkt er in ploegen: van zeven uur ’s ochtends tot twee uur ’s middags, of van twee tot zeven. De laatste drie maanden pas kreeg hij via bemiddeling van topsportmanager Ivo Van Aken bij de Vlaamse Gemeenschap faciliteiten om zich voor te bereiden op de Spelen. Voor die drie maanden werd hij losgeweekt bij de NMBS, maar dat kon pas toen hij zich al gekwalificeerd had.
Zijn drang om absoluut die kwalificatie te halen, kostte hem bijna zijn baan. Die drive was niet nieuw. Om mee te kunnen naar de vorige Spelen in Athene, moest hij op het werk al zijn vakantiedagen opsparen. Voor de laatste selectiewedstrijd die hem naar Peking kon brengen, een wedstrijd in Polen, kreeg hij geen vrijaf. ‘Ik werk in het seinhuis, en er was dat weekend niet genoeg personeel. Ik ben dan maar twee dagen onwettig afwezig geweest’, bekent hij. Dat was niet zonder risico: ‘Als je negen dagen onwettig afwezig ben, gooien ze je buiten.’ Zijn verplaatsing naar Polen maakte hij met de paardentrailer. Hij zat zelf aan het stuur. ‘Wie anders?’
Van zijn sport wordt hij niet rijk. Zo’n wedstrijd in Polen, rekent hij uit, kostte hem 1500 euro. Zijn huwelijk, met een Britse vrouw, liep al op de klippen. ‘Rijden, werken én een familieleven, dat gaat niet. Maar zelfs als Van Springel onverwacht een medaille zou winnen, wordt hij geen prof. ‘Van het prijzengeld kun je in onze sport niet leven. Als je prof wordt, moet je in de handel gaan, en die wereld ligt me niet zo.’
Het gesprek wordt abrupt afgebroken. Daar is Jos Lansink, sinds 2001 Belg. Lansink is een van de grote kandidaat-medaillewinnaars voor zijn nieuwe vaderland.
Zoals Van Springel waren er in het verleden veel Belgen op de Spelen. Door de investeringen in de sport van de twee gemeenschappen in dit land nam hun aantal de laatste tien jaar flink af. Naast een handvol hockeyers die nog studeren, zitten er geen echte amateurs meer in de selectie.
EEN KOK AAN DE SPANEN
Al komen twee van de drie roeiers nog aardig in de buurt. Bart Poelvoorde en Christophe Raes bemannen samen de Belgische tweemansboot. Individueel schatten ze zichzelf op wereldniveau een plaats binnen de top twintig waard, misschien top vijftien. Een categorie lager dan Tim Maeyens, die in de skiff uitkomt, zeggen ze zelf bescheiden. Maeyens, voorheen student aan de Universiteit Gent, is al sinds de vorige Spelen in Athene professioneel met zijn sport bezig. Aanvankelijk probeerde de roeiliga een tweemansboot met Maeyens en Raes, maar dat duo strandde net boven de vereiste olympische limiet. De combinatie Poelvoorde-Raes haalde die limiet wel.
Bart Poelvoorde is pas sinds zes maanden prof. Daarvoor was hij voltijds kok in Gent. Eerst werkte hij twee jaar in restaurant De Avonden, dan twee jaar in een Ierse pub, waarna weer in De Avonden. Poelvoorde: ‘In Gent heb je veel mensen die pinten drinken en met sport bezig zijn.’
Kok en toproeier is een zware combinatie, zegt hij, omdat ze heel weinig rust toelaat. Zijn gemiddelde dagschema uit die tijd herinnert hij zich nog goed: opstaan om zeven uur voor een eerste training, om elf uur gaan werken, om twee uur wat rusten, weer gaan trainen, en vervolgens opnieuw aan de slag. Keukenwerk is de hele tijd rechtop staan, in de hitte boven het fornuis. Vervolgens om middernacht, soms om één uur in bed.
Zijn maat in de boot, Christophe Raes, roeit al sinds 2006 voltijds. Daarvoor werkte hij in de onderhoudsploeg van de technische dienst bij staalproducent Sidmar (nu ArcelorMittal) in Gent. In 2006 nam hij een jaar loopbaanonderbreking om alles op de sport te zetten. ‘Want voltijds werken bij Sidmar, en nog eens negen keer per week trainen – wat moet om aansluiting te krijgen met de top -, dat is niet te doen.’ De laatste zes maanden werkte hij halftijds. ‘Op het einde zeiden mijn collega’s: “Ah, hij komt ook nog een keer werken. “‘
In december lopen hun profcontracten af. Behalen ze op de Spelen een plaats bij de top acht, dan wordt het contract automatisch verlengd. Lukt dat niet, dan worden het onzekere tijden. Raes: ‘Ik ga zeker niet terug naar Sidmar.’ Poelvoorde weet het nog niet. Hij is graag kok. ‘Alleen desserts liggen me niet.’
Maar voor sommigen is het nog een pak moeilijker om naar de Spelen te kunnen. Voor sporters uit landen met een wankele politieke situatie, bijvoorbeeld. Zij krijgen wel logistieke steun van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), dat van de Spelen een plek wil maken waar iedereen, zonder onderscheid van ras of afkomst, kan deelnemen.
DE DELEGATIE VAN IRAK
Daarom behoudt het voor elke olympiade een aantal wildcards voor, bestemd voor atleten die niet de vereiste IOC-normen (tijden of plaatsen) halen, omdat de situatie in hun land geen normale voorbereiding toelaat. Op die manier konden in Athene ook atleten uit Irak, Afghanistan en Palestina aan de slag. Sommigen wisten zelfs aangenaam te verrassen. Vier jaar geleden ging het Iraakse olympische voetbalelftal onverwachts naar de halve finales. In tegenstelling tot de andere Iraakse atleten, die op de Spelen raakten met een wildcard, kwalificeerde het voetbalteam zich wél op een normale manier.
Niet dat die heroïsche prestatie de Iraakse sport een boost opleverde. Op 4 juni schorste het IOC zelfs het nieuwe Iraaks Olympisch Comité, dat was aangesteld door de regering. Dat mag namelijk niet: sport en politiek moeten gescheiden blijven. Na de val van Saddam Hoessein had het IOC een onafhankelijk Iraaks Olympisch Comité helpen oprichten. Tragisch genoeg vielen vier leden van dat comité, onder wie de voorzitter, in juli 2006 in een hinderlaag. Ze werden ontvoerd. Sindsdien werd niets meer van hen vernomen. Het incident maakte het comité vleugellam: door het ontbreken van een paar leden verliepen de stemmingen over belangrijke beslissingen moeizaam. Zo moeizaam dat de overheid het beu werd en een nieuw comité aanstelde, met de schorsing door het IOC tot gevolg.
Meteen een klap voor de zeven voor Peking geselecteerde Iraakse sporters. Pas vorige week werd een compromis gesloten waardoor alsnog een Iraakse delegatie naar de Spelen kan. Alleen waren voor vijf van de zeven sporters de voorziene plaatsen intussen al ingenomen. Sprintster Dana Abdul-Razzaq (100 en 200 meter) en loper Hailer Nassar mochten wél mee. Op de valreep werden ook nog de twee roeiers opgevist, omdat de Noord-Koreanen die eerder de vrijgekomen plaats van de twee hadden gekregen, die met een faire geste weer afstonden.
Ook de vier sporters die Palestina (sinds 1996 met een delegatie op de Spelen) stuurt, maakten een ongewone voorbereiding door. Een van de twee zwemmers, Hamse Abdouh, traint in het zwembad van de YMCA in Jeruzalem, dat slechts achttien meter lang is. Een immens vijftigmeterbad schrikt hem toch een beetje af, merkte hij net voor de afreis op. De andere zwemmer, Zakia Nassar, woont op de Westelijke Jordaanoever. Hij kan alleen trainen in het weekend, wanneer hij thuis is bij zijn familie in Bethlehem, een voorstad van Jeruzalem.
Nog moeizamer verging het een van de twee lopers: langeafstandsloper Nader Al-Masri (5000 meter) woont in de hermetisch afgesloten Gazastrook en mocht er van de Israëlische grenswachten eerst niet weg. Pas na bemiddeling van internationale organisaties die duidelijk maakten dat hij geen potentiële terrorist is, kon hij afreizen naar China.
In de Afghaanse selectie zat de negentienjarige 1500-meterloopster Mahbooba Ahadgar. Haar deelname aan de Spelen had een grote symboolwaarde kunnen hebben, als moedige vrouw die topsport probeert te verenigen met haar geloof en de plaatselijke tradities. Maar Mahbooba Ahadgar zal niet lopen in Peking. Een maand voor de Spelen dook ze onder toen ze op trainingskamp was in Italië. Later vroeg ze politiek asiel aan in Noorwegen. Een klap voor het IOC, dat in haar geloofde, voor het Afghaans Olympisch Comité, en voor haar familie die haar, tegen de plaatselijke tradities in, steunde. De atlete was de doodsbedreigingen aan haar adres en dat van haar familie beu: te veel mensen uit haar omgeving vonden het niet kunnen dat een vrouw op straat liep, zelfs al was ze een overtuigde moslima, die trots was dat ze met hoofddoek en lange trainingsbroek liep. Haar vader werd door de lokale politie een paar keer opgesloten omdat hij zijn dochter op straat liet lopen.
VERWENDE PROFS
Vier jaar geleden had Afghanistan al twee vrouwen op de Spelen: de zeventienjarige loopster Robina Muqim Yaar, die in de reeksen van de 100 meter tegen Kim Gevaert uitkwam, en judoka Friba Razayee. Die werd bij haar thuiskomst niet gevierd maar beledigd, een paar keer hard aangepakt en bedreigd. Zij is intussen met haar familie uit Kabul gevlucht, naar een onbekende bestemming.
Ongeacht de uitkomst hebben de meeste olympische atleten één doel gemeen: het beste van zichzelf geven en daarmee op de Spelen hun beste prestatie ooit neerzetten, tussen de andere besten uit alle landen. Precies daarom hebben ze weinig respect voor de profvoetballers en profwielrenners, die zich een stuk minder enthousiast uitlaten over de Spelen. Dat Stijn Devolder meteen na zijn selectie al opperde dat hij te moe was, en dat er na de Ronde van Frankrijk al wat afspraken waren voor lucratieve wegcriteriums met sponsorverplichtingen, kon er bij de gemotiveerde olympiërs niet in. Het klonk als een profvoetballer die aarzelt om mee te gaan naar de Wereldbeker omdat hij de oefenwedstrijden tegen provincialers in eigen streek niet wil missen.
Het voedt de discussie of sommige profsporten nog op de Spelen thuishoren. Kajakker Kevin De Bont (21), die voor het eerst deelneemt, zegt wat veel anderen denken: ‘Ik vind dat voetbal en wegwielrennen niet op de Olympische Spelen horen, omdat ze voor die mensen geen hoofddoel zijn. Wat doen die voetballers en wielrenners dan tussen al die atleten voor wie de Spelen wél het hoogtepunt zijn? De top van de atletiek is in Peking, die van het voetbal niet: die bereidt zich thuis voor op een nieuw seizoen. De wegwielrenners hebben straks weer een andere ronde en andere topkoersen.’
Voetbal is een buitenbeentje op de Spelen: het is de enige olympische sport waarin niet de beste spelers ter wereld tegen elkaar in competitie treden. Dat is een beslissing van de wereldvoetbalbond FIFA, die niet wil dat de Spelen de Wereldbeker concurrentie aandoen. Daarom bepaalde de FIFA dat alleen spelers jonger dan 23 aan de Spelen mogen deelnemen, met uitzondering van drie ouderen indien zij daar de toestemming van hun club voor krijgen. Dat is in de meeste Europese landen niet het geval, want tijdens de Spelen lopen de nationale en Europese competities gewoon door. Dus willen de clubs hun positie in die competities niet in gevaar brengen door spelers, die zij intussen gewoon doorbetalen, af te staan.
Jonge spelers moeten wel afgestaan worden, maar dit jaar wordt zelfs dat principe ter discussie gesteld. De Duitse club Hamburg SV maakte duidelijk aan Vincent Kompany dat ze hem liever niet naar Peking zag vertrekken. Als hij toch ging, dreigde hij na zijn terugkeer genoegen te moeten nemen met een plaats op of zelfs naast de bank. Voor Kompany, die graag naar Peking wou maar na een kwakkeljaar vol blessures en andere tegenslagen ook bij Hamburg wil tonen wat hij waard is, een moeilijke keuze. Dat hij ondanks die druk en mogelijke excuses toch doorzette, met alle risico’s van dien, siert hem en zal hem alvast het respect van de echte olympiërs opleveren.
DOOR GEERT FOUTRÉ, ONDERWEG NAAR CHINA