De koers waarmee alles begon

1964: Wereldtitel bij amateurs in Sallanches.

Vijftig jaar geleden, op 29 april 1965, stond Eddy Merckx aan de start van zijn allereerste profkoers: de Waalse Pijl. De wedstrijd verliep niet helemaal zoals gehoopt, maar hij was wel een voorteken voor wat komen zou: de grootste sportcarrière uit de geschiedenis.

Wie debuteert er nu halfweg het klassieke voorjaar? Niemand toch? Niemand, behalve Eddy Merckx, de grootste renner uit de wielergeschiedenis. Eddy had zijn legerdienst nog moeten vervullen, en daarom had manager Jean Van Buggenhout het jonge talent in het begin van het seizoen nog een paar maanden bij de liefhebbers (nu: de beloften) laten rijden, ‘om conditie te kweken en sterker te worden’. Merckx won vier van de vijf koersen waar hij aan de start was gekomen. Aangezien er bij de liefhebbers geen eer meer te halen viel, was een overstap naar de supercategorie van de profwielrenners (nu: de elite) een dringende zaak. En zo kwam Eddy Merckx voor het eerst aan de start van een profkoers in… de Waalse Pijl.

Een jaar eerder, in 1964, was Merckx in het Franse Sallanches wereldkampioen bij de amateurs geworden. Amper 19 was hij, maar die dag had hij een staaltje getoond van de onwaarschijnlijke manier van koersen die zijn handelsmerk zou worden. Op dat WK was Merckx vanuit de achtervolging in zijn eentje achter een groep vluchters aan gesprongen. Hij had ze in de laatste ronde bijgehaald en ter plaatse gelaten: erop en erover. De andere Belg in die kopgroep, de snelle Willy Planckaert, had niet eens gezien dat Merckx erbij gekomen en alweer weg was. Toen hij een paar kilometer verder zijn medevluchters in de sprint klopte, ging Planckaert juichend over de streep: hij dacht dat hij de nieuwe wereldkampioen was. Toen kwam de ontnuchtering. Willy Planckaert moest als eerste van zijn generatie leren leven met het fenomeen Merckx.

En toch. De jonge Merckx die aan de start van de Waalse Pijl stond, maakte bij kenners geen fenomenale indruk. Emile Daems, een ex-profrenner uit Brussel die zijn stadgenoot Eddy Merckx al van bij de jeugd volgde, wees de Italiaan Mario Vigna op het nieuwe Belgische talent. Vigna was niet onder de indruk, zei hij tegen Daems. ‘Hij leek me te gespierd, te zwaar om ooit een goede klimmer te kunnen zijn.’

Klimcapaciteiten waren in die tijd niet zo cruciaal in de Waalse Pijl als vandaag – tegenwoordig is de koers een soort klimcriterium rond de Muur van Hoei. Toen Merckx er debuteerde, maakte La Flèche Wallonne nog z’n naam waar: het peloton doorkruiste heel Wallonië. De start was in Luik, de aankomst meer dan 200 kilometer verderop, in het mijnstadje Marcinelle in Henegouwen. Er werd onderweg ook wel geklommen, maar het peloton reed ook over kasseien, en bij het doorkruisen van de stadje was het vaak hachelijk manoeuvreren tussen de tramsporen door. Een klimmer kon er winnen, maar een sterke finisher of zelfs een sprinter net zo goed. Het maakte van de Waalse Pijl een moeilijke race, en een begeerde lenteklassieker.

Op 29 april 1965 leek de lente veraf. Het was ijskoud, het regende en sneeuwde, en er werd hard gekoerst. Uiteindelijk ging een groepje van drie de finale in: de jonge Italianen Felice Gimondi en Roberto Poggiali, en de Brit Tom Simpson. Simpson was veruit de bekendste naam: hij had al de Ronde van Vlaanderen en Milaan-Sanremo gewonnen, en zou zich later datzelfde jaar tot wereldkampioen kronen. Toch moest uitgerekend hij lossen. In de sprint tussen twee landgenoten won de minst bekende Italiaan, Roberto Poggiali. Hij was een sterke renner – hij zou later vele jaren in dienst rijden van Gimondi -, maar behalve een handjevol wielerliefhebbers kent niemand zijn naam nog. En samen met hem raakte ook de Waalse Pijl van ’65 in de vergetelheid.

Het was nochtans een memorabele koers geweest. Amper 32 renners haalden de aankomst. Na de kopgroep was het bijna drie minuten wachten op een natgeregend en uitgedund pelotonnetje van een man of twintig. Na een kwartier waaiden twee illustere Franse renners van Pelforth, André Fourcher en Joseph Groussard, binnen. Toen kwam de bezemwagen al, met de opgevers. In de bus: de hele Solo-ploeg, Eddy Merckx inbegrepen. Op vijftien kilometer voor Marcinelle had Merckx de remmen dichtgetrokken: naar eigen zeggen ‘een hongerklop’. Onderweg vergeten te eten, het is een typische beginnersfout.

De patrons van Solo

Sommige wielerboeken doen nog altijd lyrisch over de Solo-wielerploeg van 1965. De drie belangrijkste renners uit de tweede helft van de twintigste eeuw waren dat jaar in één ploeg verenigd: de oude Rik Van Steenbergen (1924-2003), de mature Rik Van Looy (°1933) en het jonge talent Eddy Merckx (°1945). Nochtans had de ploeg alle kenmerken die zo typisch waren voor het Belgische wielrennen van de jaren zestig – de goede én de slechte. Solo Superia was zogezegd een topteam dat veel bekende renners onder contract had. In werkelijkheid was de ploeg veel te groot, met niet minder dan 31 profrenners. Dat leidde vanzelf tot kliekjes. Je had een groepje rond de legendarische Rik Van Steenbergen. Rik I, zoals hij werd genoemd, reed dat jaar zijn afscheidsseizoen. Hij was al 41 jaar en beperkte zijn optredens nagenoeg tot de baan en zesdaagsen – daarom had Solo ook zijn twee vaste pistecompagnons in de ploeg opgenomen, Emile Severeyns en de Deen Palle Lykke (Van Steenbergens schoonzoon).

De echte patron bij Solo was niet Rik I, maar zijn grote concurrent uit de jaren vijftig, Rik Van Looy. ‘Rik II’ was toen de beste Belgische renner van het moment en dé sportvedette van het land. Van Looy, de Keizer van Herentals, dwong autoriteit af. Een jonge prof als Walter Godefroot sprak hem aan met ‘mijnheer’. Ook in het seizoen 1965 heerste Van Looy met een imperiaal gezag over het peloton. Dat jaar won hij Parijs-Roubaix, twee ritten in de Tour de France en maar liefst acht ritten in de Ronde van Spanje, waar hij als niet-klimmer derde werd in het eindklassement.

Van Looy vestigde zijn heerschappij met de hulp van ploegmaats die al jaren in zijn dienst reden en die aan hem verknocht waren. Kwatongen voegden eraan toe: ze konden moeilijk anders, want hun sportdirecteur was Hugo Mariën, Van Looys schoonbroer. Die ‘ploeg binnen de ploeg’ stond bekend als de Rode Garde, en de leden ervan traden op als een Praetoriaanse wacht in dienst van hun keizer. Het waren renners die in een andere ploeg zelf kopman hadden kunnen zijn. Ward Sels had al de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Brussel gewonnen, en hij droeg dat jaar de trui van Belgisch kampioen. Jef Planckaert was een gewezen winnaar van Luik-Bastenaken-Luik en Parijs-Nice, en was in 1962 zelfs tweede geëindigd in de Tour de France, na Jacques Anquetil. De sluwe Edgar Sorgeloos was als wegkapitein de leider en aanjager van een groepje geroutineerde rouwdouwers – Willy Schroeders, Bernard Van De Kerckhove, Armand Desmet – die op zijn commando het tempo omhoog joegen of lieten zakken. Sorgeloos fungeerde ook als l’oeil de Moscou voor Van Looy. Hij hield de twee jonge profs in de gaten die dat jaar bij Solo debuteerden. Ze stonden bekend als de twee grootste beloften van hun tijd: Eddy Merckx, wereldkampioen bij de liefhebbers, en zijn vriend Patrick Sercu, gouden medaille in de kilometer tijdrijden op de Olympische Spelen van Tokio. De kranten noemden Merckx weleens ‘de nieuwe Van Looy.’ Dat leek flatteus, maar ze hadden het beter niet gedaan. De Britse journalist Daniel Friebe, auteur van de onderhoudende biografie Eddy Merckx – The Cannibal, legt uit waarom precies die bijnaam een probleem was: ‘Er was natuurlijk maar één Van Looy, en dat was Rik zelf. Zelfs zijn bijnaam ‘Rik II’ vond hij maar niks, want dat herinnerde hem er voortdurend aan dat hij “maar” de opvolger was van die andere Rik.’

Tijdens de etappewedstrijd Parijs-Luxemburg ziet iedereen dat de jonge Merckx al beter rijdt dan zijn oudere kopman. Het ontgaat ook de Solo-ploegmaats niet, en vanaf dat ogenblik begint de Rode Garde Merckx ’s avonds aan tafel te plagen. Ze noemden hem Jack Palance, naar de Amerikaanse filmacteur – Palance speelde meestal de rol van de slechterik. De jonge Eddy Merckx had nog geen indrukwekkende erelijst, maar werd wel al voortgestuwd door het eergevoel van de grote kampioenen. Het sarcasme van Van Looy was legendarisch.

Het blijft een open vraag of de oudere ploegmaats bij Solo Merckx begonnen te pesten na een stille wenk van hun kopman, of omdat ze spontaan aanvoelden dat de Brusselse neofiet niet echt ‘one of the guys’ was, en dat ook niet hoefde te worden. Rik Van Looy was nooit een man van cadeaus geweest. Voelde hij op zijn 32e aan dat de twee jonkies hem dreigden te overvleugelen? Sercu was intrinsiek sneller dan hij, en Merckx was gewoon beter. Merckx is daarvan overtuigd, Van Looy nog altijd niet: ‘Niemand krijgt cadeaus in het peloton. Ik niet, en Merckx niet.’

De kwestie-Van Looy

Geen cadeaus uitdelen: tot daaraan toe. Maar een ploegmaat flagrant tegenwerken, is nog iets anders. De bom barstte tijdens het Belgisch Kampioenschap, dat dat jaar in Vilvoorde werd gereden. Omdat de ‘Brusselaar’ Merckx in zijn debuutjaar nog altijd geen grote wedstrijd had gewonnen, had hij zijn zinnen gezet op een kampioenschap dat zo dicht bij huis werd verreden. Maar Walter Godefroot had hetzelfde plan, en die kreeg wél de volledige steun van zijn ploeg. Zijn ploegleider, Albert Berten De Kimpe, was een van de sluwste tactici van het peloton. Zijn Groene Leeuw-ploeg was weliswaar vrij bescheiden, maar de absolute ‘specialiteit’ van deze outsider was het dwarsbomen van de plannen van de grote favorieten van die tijd. Lees: van Rik Van Looy en zijn Rode Garde. Daarom was dé gloriedag van Albert De Kimpe het WK 1963 in Ronse: voor eigen volk werd topfavoriet Rik Van Looy die dag op de streep geklopt door een jonge landgenoot, Benoni Beheydt. De Van Looy-getrouwe kranten huilden om ‘het verraad van Ronse’, maar De Kimpe glorieerde. Benoni Beheydt was een van ‘zijn’ renners van Groene Leeuw, en hij had tijdens het WK de instructies van De Kimpe precies opgevolgd.

Ook voor het BK van 1965 had De Kimpe een eigen oorlogsplan klaar. Hij wist dat Van Looy een broertje dood had aan wedstrijden waarin vanaf de eerste kilometers werd doorgevlamd. Onmiddellijk na de start stuurde hij de halve Groene Leeuw-ploeg in de aanval, inclusief de jonge kopman Walter Godefroot. En inderdaad, Van Looy had geen zin om zo vroeg al de jacht te organiseren, waardoor halfweg de wedstrijd de kloof tussen het peloton en de vluchters al te groot was om zomaar te overbruggen. Alleen… leek Rik Van Looy voor één keer makkelijk te kunnen berusten in zijn nederlaag. Hij had dat jaar al genoeg overwinningen behaald, het BK hoefde niet meer. Bovendien: als hij zijn Rode Garde liet achtervolgen, wist hij dat hij één ploegmaat een bijzondere dienst zou bewijzen. Merckx brandde van ambitie. Heel zenuwachtig was hij tijdens de eerste rondes al een paar keer aan Van Looy komen vragen of het alsjeblieft niet tijd werd om de achtervolging in te zetten. Maar die gaf geen krimp. Hij gaf gewoon op, zonder Merckx te waarschuwen. Eddy stond er alleen voor.

Waarna Merckx de race aanpakte op de manier die hem in Sallanches de regenboogtrui had opgeleverd. Als een scooter ging hij achter de vluchters aan. Hij kreeg ze te pakken, en uiteindelijk gingen ze met z’n drieën de laatste ronde in: twee renners van Groene Leeuw (Walter Godefroot en zijn latere schoonbroer Tuur Decabooter), en Eddy Merckx – Solo, in alle betekenissen van het woord. Maar Merckx zat in de tang, en was al vermoeid door de lange achtervolging. Decabooter viel aan, en Merckx moest hem terughalen met de veel snellere Godefroot in zijn wiel. Walter Godefroot werd de nieuwe Belgische kampioen, voor Eddy Merckx. Pas later zou Van Looy bekennen: ‘Ik had het meer voor Godefroot. Hij koerste meer ontspannen. Merckx was te gestrest, te ambitieus.’ En veel te goed – maar dat moest nog blijken.

Iconische foto

Later dat jaar wordt een foto genomen van de renners die op het WK de Belgische eer moeten verdedigen. Het is een iconisch beeld. Aan het linker- en rechteruiteinde staan twee Solo-renners: Bernard Van De Kerckhove en Ward Sels. Het is haast symbolisch, de twee ‘ploegmaats’ die Eddy Merckx dat jaar al in de tang hadden genomen. In het midden staat de nieuwe Belgische kampioen Walter Godefroot, een beetje verlegen lachend naar de camera. Tuur Decabooter is er ook bij, tweede van rechts: breed grijnzend, want door de listige tactiek op het BK kon hij zijn plaats in de WK-selectie afdwingen. In het midden, naast Godefroot, staat Rik Van Looy. Nonchalant op zijn fiets zittend, de meester-intrigant die tegelijk hoofdrolspeler en toeschouwer is.

Ergens aan de rechterkant staat Eddy Merckx. Hij kijkt recht in de lens. Hij heeft nog altijd geen grote wedstrijd gewonnen, maar toch heeft hij al zijn plaats afgedwongen op de eerste rij. En hij trappelt van ongeduld om te mogen vertrekken. Tussen Van Looy en Merckx in staan twee renners van wie de naam nog niet is gevallen: Jos Huysmans (van de ploeg Poeders Mann) en Roger Swerts (van Mercier). Huysmans en Swerts zijn allebei een paar jaar ouder dan Merckx, en het zijn al uitstekende renners. Maar ze zullen pas later beroemd worden in het peloton als twee vaste leden van Faema en Molteni, de ‘garde’ die Merckx op zijn beurt zal vormen. Want al is de breuk tussen Merckx en Van Looy nakend, Merckx heeft tijdens zijn debuutjaar zijn ogen de kost gegeven. Zodra hij zelf kopman wordt, zal hij zich omringen door zo mogelijk nog sterkere ploegmaats dan die van Van Looy. En ook zijn garde zal bijzonder toegewijd zijn aan haar ene kopman.

Ze worden pas ploegmaats van Eddy Merckx bij Faema/Faemino. Een van hun ploegleiders is Mario Vigna, de aandachtige Italiaan die al bij die eerste Waalse Pijl van 1965 zag dat de jonge debutant last had van te veel ‘babyvet’. Vóór Merckx tekent bij Faema rijdt hij in 1966 en 1967 voor het Franse Peugeot. Hij behaalt er mooie overwinningen: wereldkampioen in 1967, en twee zeges in Milaan-Sanremo op rij. De tweede keer klopt de Belg drie Italianen in de sprint, onder wie Felice Gimondi – die rijdt hem dus niet meer zo makkelijk los als in de Waalse Pijl van 1965. Maar Gimondi is nog altijd de betere klimmer, en in 1967 wint hij zijn eerste Giro – nadat hij in 1965 al eerste was geweest in de Tour. In de Giro van 1967 wint Merckx ook twee ritten, onder meer de bergrit naar Blockhaus della Majella, maar finaal kraakt hij in het hooggebergte en strandt hij op de negende plaats, op meer dan elf minuten van Gimondi.

Anders dan bij zijn debuut is Vigna in 1968 wel overtuigd van Merckx’ potentieel. Hij belast de ervaren ploegmaat Vittorio Adorni met de taak van Merckx een echte professional te maken. Adorni helpt hem gewicht verliezen. Merckx: ‘Hij leerde me met honger van tafel te gaan.’ De Giro zal dat jaar beslist worden tijdens de Dolomietenrit naar Tre Cime di Lavaredo. Het stormt die dag nog erger dan in de Waalse Pijl van 1965. Sneeuw, ijzel, orkaanwind: er kunnen geen helikopters opstijgen, de enige tv-beelden die beschikbaar zijn, zijn die van de vaste camera aan de aankomst. Ineens doemt het silhouet van één renner op. Eddy Merckx. In één klim heeft hij een achterstand van bijna tien minuten goedgemaakt op een groep vluchters. Wanneer Merckx een warme deken om zich heen krijgt, is een kreunende Gimondi nog altijd aan het klimmen. Hij loopt binnen met 6’25” achterstand. Ook Gimondi moet leren leven met het fenomeen Merckx.

En Rik Van Looy? Merckx geeft hem een lesje in de Waalse Pijl van 1967 – u vindt een mooie samenvatting op YouTube. Drie vluchters hebben een voorsprong van minuten: Willy Bocklant, Willy In ’t Ven en de Nederlander Peter Post, een goede vriend van Van Looy. Op de Muur van Thuin gaat Merckx in de achtervolging – Thuin is een steile helling, vol kassei. Van Looy klampt als laatste aan, maar Merckx rijdt ook hem uit het wiel. Hij stuift door tot hij bij de drie vluchters komt, en alweer is het erop en erover. Eddy Merckx wint zijn eerste Waalse Pijl door iedereen op achterstand te rijden. Post wordt tweede op 45 seconden, In ’t Ven en Bocklant volgen al op meer dan een minuut. Rik Van Looy eindigt anoniem in een eerste groep die Merckx op meer dan 2’30” heeft gereden.

Zo was Eddy Merckx, van jongsaf aan: een fenomeen. Toen hij dertien jaar na zijn debuut in de Waalse Pijl op 19 april 1978 in Kemzeke zijn allerlaatste wedstrijd reed, had hij 525 overwinningen behaald: kampioenschappen, klassiekers, rondes, rittenwedstrijden, tijdritten en klassementen. Er zijn niet veel sporters geweest van wie men tijdens hun actieve carrière al wist dat ze ‘de grootste aller tijden’ waren. Al in 1972 – zijn loopbaan was toen ongeveer halfweg – schreef de Nederlandse wielerjournalist Jean Nelissen over Eddy Merckx: ‘Nooit is er een wielrenner geweest die zo veel macht en invloed had in het peloton, die zijn tegenstanders zo vernederde, die zo bezeten was van zijn sport, die zo veel karakter paarde aan talent, die zo veelzijdig was, die zo veel geld verdiende, en die zo weinig lachte. Eddy Merckx is gewoon uniek.’

Vijftig jaar na zijn debuut in de Waalse Pijl staat dat oordeel nog altijd overeind: in de volksmond won hij ‘altijd en overal’. Eddy Merckx was inderdaad een overtreffende trap, niet het minst van zichzelf. Want dat is de ultieme les van zijn erelijst: er is geen renner geweest die even vaak zichzelf heeft moeten overwinnen als Eddy Merckx.

DOOR WALTER PAULI

Geen cadeaus uitdelen: oké. Maar een ploegmaat flagrant tegenwerken?

Sneeuw, ijzel, orkaanwind. Dan doemt het silhouet van één renner op in de Dolomieten.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content