De keizer en de geschiedenis
In 2005 organiseerde een televisiezender in Frankrijk een verkiezing van de grootste Fransen van alle tijden. Dat was een spelletje dat toen, in navolging van de BBC, in zowat alle landen van Europa werd gespeeld. In het Verenigd Koninkrijk kwam Winston Churchill als eerste uit de bus. In België mochten er zich vanzelfsprekend twee de grootste noemen: pater Damiaan in Vlaanderen en Jacques Brel in het Franstalige landsgedeelte. In Frankrijk stond generaal en voormalig president Charles de Gaulle op nummer één. Dat was geen verrassing. Verrassend was wel dat Napoleon Bonaparte niet eens de top tien haalde. Hij stond pas op plaats zestien, nog net voor de acteur Louis de Funès, maar een eind na, onder meer, Coluche, Bourvil en Fernandel. Dat de Fransen zo weinig achting voor de keizer zouden hebben, blijkt alvast niet uit het indrukwekkende grafmonument van Napoleon dat nog altijd in de Dôme des Invalides in Parijs wordt gekoesterd of uit de straten en pleinen die overal in Frankrijk aan zijn overwinningen in Austerlitz of Wagram herinneren, of zelfs aan zijn Grande Armée.
Dat soort van zogenaamde verkiezingen moet natuurlijk niet zeer ernstig worden genomen, en zeker in Frankrijk was er kritiek. Maar het moet toch zijn dat de Fransen bevangen werden door schroom om een man naar voren te schuiven, die overal in Europa oorlog voerde. Journalist en auteur Johan Op de Beeck, die voor deze Historia tekent, betoogt dat daar geen reden voor was. Om te beginnen, was Napoleon niet alleen verantwoordelijk voor al dat oorlogsgeweld. Maar vooral: het is zeldzaam dat één man de lijn van de geschiedenis verandert. En dat is toch wat Napoleon Bonaparte deed, die nu 250 jaar geleden werd geboren.
Op de Beeck interesseert zich bijzonder voor het Napoleontische tijdperk. Hij schreef vier veelgeprezen boeken over de keizer. Hij beschrijft Napoleon ook in deze Historia niet alleen als militair strateeg, maar ook als staatsman en als mens onder de mensen. Hij legt uit waarom Napoleon keizer werd om de erfenis van de Franse Revolutie te redden, die toch een koning naar het schavot bracht. Hij bestuurde met harde hand, maar hij was tegelijk toch geen dictator zoals Europa die in de 20ste eeuw leerde kennen. Autocratische leiders waren als de dood voor de verlichtingsideeën die met zijn troepen meereisden. Een verwijt kan zijn dat hij politiek te weinig deed met de macht die hij had. Zo maakte hij, bijvoorbeeld, een einde aan de lijfeigenschap in de Duitse vorstendommen, die hij tot een Rijnbond aan elkaar klonk. Maar hij beschouwde die bond uiteindelijk alleen als een militair instrument en verzuimde om hem politiek uit te bouwen tot een dam tegen feodale regimes in Rusland en Pruisen.
Er is na de val van Napoleon fors geprobeerd om de geschiedenis terug te draaien. Dat is nooit helemaal gelukt. De Belgische grondwet van 1831 bewijst dat liberale ideeën tegen die tijd diep wortel hadden geschoten. De beroemde Code Civil uit 1804 vormde tot voorbij het midden van de vorige eeuw het hart van het burgerlijk recht in ons land. Napoleon was zeker een dictator. Maar hij zorgde ook voor zoiets als godsdienstvrijheid en introduceerde een rechtsorde, waarin iedereen gelijk was voor de wet. Hij legde, misschien paradoxaal genoeg, de basis van een moderne rechtsstaat. In zijn testament, dat hij kort voor zijn dood op Sint-Helena schreef, liet hij nog wat geld na voor soldaten die tijdens zijn oorlogen een arm of een been verloren. Hij hoopte tenslotte dat zijn zoon, die bij zijn geboorte nog de pompeuze titel ‘prins van Rome’ kreeg, ‘instellingen mag oprichten die de sporen van de feodaliteit doen verdwijnen en de menselijke waardigheid verzekeren’. Hij hoopte ook dat die prins van Rome ‘Europa mag verenigen tot een hechte federatie’. Guy Verhofstadt zou het vandaag niet beter zeggen.