Nu het parlement de leden van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten naar huis wil, blijkt dit krabbennest een moordkuil.
Het verhaal eindigt waarmee het begonnen is. Met aantijgingen van ongewenste intimiteiten, afrekeningen en partijpolitieke benoemingen. Sinds het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten, beter bekend als het Comité-P, in juli 1991 werd opgericht en twee jaar later van start ging, was het gedoemd om te mislukken.
In theorie kon het nochtans uitgroeien tot een gezaghebbend advies- en controleorgaan van het parlement. Niet zozeer de onvermijdelijk politieke samenstelling van het Comité-P, maar vooral de keuze van bepaalde leden voorspelde weinig goeds. De PSC stuurde de echtgenoot van de privé-secretaresse van toenmalig justitieminister Melchior Wathelet (PSC), tevens zijn manusje-van-alles. De PS zond de directeur van het laboratorium van de gerechtelijke politie bij het parket in Brussel en een bijna uitsluitend Franstalige griffier. De CVP leverde voorzitter Freddy Troch, die zich als onderzoeksrechter in Dendermonde profileerde in de (nog steeds vergeefse) speurtocht naar de Bende(s) van Nijvel en die vooral de steun genoot van de huidige minister van Justitie Tony Van Parys (CVP). De SP, zeg maar toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback (SP), delegeerde Georges Pyl, een trouwe partijganger en op dat ogenblik verbindingsofficier van de gemeentepolitie op Binnenlandse Zaken. De VLD stuurde Walter De Smedt, een Saint-Just die als onderzoeksrechter in Antwerpen weinig vrienden maakte en meteen duidelijk stelde dat de Antwerpse adjunct-politiecommissaris Georges Pyl daarop geen uitzondering vormde.
Toch werd Pyl ondervoorzitter van het Comité-P. Al vlug gedroeg hij zich ook tegenover het vrouwelijk personeel van het Comité-P als een Don Juan. Zijn houding tegenover Tobbacks schoonzus – die samen met Pyl van het kabinet van Binnenlandse Zaken als secretaresse naar het Comité-P was overgestapt – leidde tot interne klachten wegens ongewenste intimiteiten op het werk.
Dit dossier werd, na de bekendmaking ervan in Knack op 25 januari 1995, door de bevoegde parlementaire begeleidingscommissie in behandeling genomen, maar nooit afgewerkt. De commissievoorzitters, senator Frank Swaelen (CVP) en kamerlid Robert Delathouwer (SP), lieten het aanmodderen. Zo hypothekeerden ze de werking van het Comité-P, terwijl ze dat nochtans moesten begeleiden. Voorzitter Troch kon beide Antwerpse kemphanen in zijn comité wel uit elkaar houden, maar had niet het gezag om de zaak-Pyl zelf af te handelen.
Troch kon evenmin vermijden dat het vaak bloedstollend juridisme van De Smedt een thema op zich werd. Intussen was uitgerekend Georges Pyl wel op weg om meer dan de helft van toezichtsonderzoeken uit te voeren en alle jaarverslagen te schrijven, terwijl Walter De Smedt vooral zijn afwijkende meningen redigeerde en van de belangrijkste onderzoeken werd afgehouden.
Naarmate de zwakte van de andere leden duidelijk werd, zag het er voor het Comité-P almaar slechter uit. Zo slecht dat de moegetergde voorzitter, eerst in oktober 1996 en finaal midden december 1998, zijn comité zelf tot zinken bracht. Via de parlementaire begeleidingscommissie en het kabinet van premier Jean-Luc Dehaene (CVP) spoorde Troch de Octopus-partners aan om zo vlug mogelijk de wet te veranderen en alle leden van het comité te vervangen, de voorzitter incluis ( zie kader). Walter De Smedt begon nu namelijk lijken uit de kast te halen. Bovendien kreeg hij daarbij de steun van Geneviève Molle, een Brusselse eerste substituut-procureur des konings, die door de PRL naar het Comité-P werd gedelegeerd ter vervanging van een lid van PSC-signatuur. Daardoor geraakte Troch geïsoleerd, want ook op Georges Pyl kon hij niet meer rekenen.
DE VROUWEN IN HET VERWEER
Eind november 1998 leggen ineens de vier secretaressen van de kopstukken van het Comité-P, evenals een secretaresse van de Dienst Enquêtes van het Comité – als bij toeval op rij – ten overstaan van Geneviève Molle en de griffier schriftelijke verklaringen af ten laste van ondervoorzitter Pyl. Zij verwijten hem de manier waarop hij zich aanstelt, hen al van bij hun rekrutering nu eens intimideert of zelfs terroriseert, en dan weer probeert te verleiden. De gedetailleerde, eerst met de hand geschreven, daarna getikte en ondertekende aantijgingen liegen er niet om. Sommige zijn misschien wel voor interpretatie, maar moeilijk voor repliek vatbaar.
Na zijn onderhoud op 6 december met de voorzitters Swaelen en Delathouwer van de parlementaire begeleidingscommissie, neemt Georges Pyl ontslag als ondervoorzitter van het Comité-P. Dit zou wellicht binnenskamers gebleven zijn, mocht Pyl intussen geen expert geworden zijn in de werkgroep die zich binnen de Octopus-hervormingen inlaat met de “regels met betrekking tot de gezagsuitoefening en de deontologie”, en in het bijzonder de organieke wet moet verfijnen “inzake functionele hiërarchie en de daarbijhorende dienstbetrekkingen”. Hij is bovendien de auteur van “Tucht”, het pas verschenen maar al te actualiseren (losbladige) “Handboek voor leidinggevende politieambtenaren”. Want, zelfs wie niet met Pyl omkan, betwist de kennis en de werkkracht van de man niet.
Midden december komt ook Walter De Smedt onder vuur te liggen. Marc Rubens, die de leiding heeft van de Dienst Enquêtes van het Comité-P en tevens bondsprocureur is in de Koninklijke Belgische Voetbalbond, laat weten dat hij de “impliciete verdachtmakingen” en het optreden van Walter De Smedt beu is. Samen met Troch gaat Rubens zijn bezwaren op 18 december in de parlementaire begeleidingscommissie toelichten; inbegrepen de vraag van de voorzitter om zijn eigen comité te ontbinden.
Het is niet onbelangrijk te weten dat Marc Rubens van CVP-signatuur is, dat hij in maart 1998 tot advocaat-generaal bij het Hof van Beroep in Antwerpen werd benoemd en dat ook Walter De Smedt voor dit ambt postuleerde. Nog meer belang heeft het feit dat De Smedt en Molle sinds juli 1998 Rubens verwijten dat zijn Dienst Enquêtes 22 klachten wegens vermeend racisme bij bepaalde politiediensten ongemoeid liet. Dit leidde vorig jaar tot een heftige woorden- en briefwisseling tussen het Comité-P, de Dienst Enquêtes, het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding en de parlementaire begeleidingscommissie.
Op 2 februari hoort de parlementaire begeleidingscommissie Geneviève Molle. Een week later laat Marc Rubens de begeleidingscommissie weten dat “binnen mijn dienst geen enkele anomalie kan worden vastgesteld”. En dat zijn medewerker Paul Jacobs, “die in kringen van multiculturele samenwerking toch als een specialist wordt erkend, na nazicht, aan mevrouw Molle geantwoord (heeft) dat met deze dossiers niets verkeerd is gebeurd”.
Wat er dan met die 22 klachten is gebeurd, blijft onduidelijk. Tenzij dat zij van andere diensten kwamen, aan de Dienst Enquêtes werden bezorgd en daar – aanvankelijk onder de verantwoordelijkheid van Jean-Marc Heuskin – zonder gevolg werden opgeborgen.
Dit is echter niet het enige lijk waar Molle en De Smedt op jagen.
VERJARING IS ONVERMIJDELIJK
In een van de toezichtsonderzoeken, die Geneviève Molle kort na haar intrede in het Comité-P, begin 1997, van Georges Pyl overneemt, zitten zeven foto’s waarop (ten dele geïdentificeerde) politiemannen van Etterbeek met halfnaakte dames in een bar figureren. De foto’s horen bij een anonieme brief, die eind september 1996 bij het Comité-P toekwam.
Los daarvan vraagt burgemeester Vincent De Wolf (PRL) van Etterbeek aan het Comité-P om na te gaan of wat hij lastens bepaalde van zijn politiemannen in verband met de door de Dutroux-affaire berucht geworden Dolo-bar hoorde, ook juist is. Hij verzoekt ook om zijn politiekorps door te lichten.
Vandaag verwijten De Smedt en Molle (alweer) Pyl en Heuskin dat zij uitsluitend het toezichtsonderzoek uitvoerden en de meer geïndividualiseerde vraag van de burgemeester onbeantwoord lieten. Meer nog, dat ze de compromitterende foto’s pas aan het einde van hun onderzoek aan de burgemeester bezorgden, toen de zes maanden verstreken waren binnen dewelke die disciplinair kon optreden.
Bij het afsluiten van zijn toezichtsonderzoek (het Comité-P is niet bevoegd voor tuchtonderzoeken) liet Heuskin op 30 juni 1997 inderdaad weten dat de desbetreffende foto’s aan de burgemeester mochten worden bezorgd. Als De Wolf echter vijf maanden later nog om die foto’s moet vragen, dan is er toch iets mis. De Dienst Enquêtes wijst het bevoegde lid van het Comité-P met de vinger: dat was in eerste instantie Georges Pyl. Al doet het er gerechtelijk weinig toe, aangezien de Dienst Enquêtes eind september 1996 al de parketten van Brussel en Neufchâteau officieel inlichtte over wat zij over de politie van Etterbeek en The Dolo vernomen had.
Voor Walter De Smedt is het hek helemaal van de dam als hij, na het afsluiten, in juni 1997, van het onderzoek tegen toenmalig politiecommissaris Johan Demol van Schaarbeek, ontdekt dat een ander lid van het Comité-P verder onderzoek voert in dit verband. Zij het dan naar de wijze waarop in het bijzonder de 3de Section de Recherche Criminelle van de intussen omwille van getuige X1 beruchte adjudant Patriek De Baets inlichtingen behandelt.
De Smedt krijgt het onderzoek toegewezen. Bij de raadpleging van al in mei 1990 in beslaggenomen documenten, ontdekt hij onder andere lijsten van het extreem-rechtse Front de la Jeunesse. Daaruit blijkt dat Demol minstens 25 keer op de vergaderingen aanwezig was. Een andere lijst verwijst naar de toenmalige Groep-G, een duistere kliek binnen de rijkswacht. Blijkt ook dat zowel de cel Jumet als de cel Delta, onder leiding van toenmalig onderzoeksrechter Troch in Dendermonde, deze stukken al in mei 1990 raadpleegden.
Voor De Smedt volstaat dit om de betichtende vraag te stellen waarom Troch daarover zweeg tijdens het onderzoek van het Comité-P. Naar verluidt, werkte de cel Delta toen echter op de Groep-G en had zij, evenmin als toenmalig onderzoeksrechter Troch, weet van de aanwezigheidslijsten van het Front.
Alles wordt nog ingewikkelder als Johan Demol in november 1998 in zijn klacht tegen ministers, magistraten en politiemensen ook Troch en Pyl viseert én verwijst naar bepaalde onderzoeksdaden van De Smedt. De zaak wordt zeer delicaat als voorzitter Troch aanvoert dat De Smedt in menig opzicht zijn boekje te buiten gaat. Ook dit klaagt Troch midden december aan bij de parlementaire begeleidingscommissie. Intussen is het Comité-P wel in een andere politiek gerechtelijke affaire verzeild geraakt, waarvan de afwikkeling al even onduidelijk is als de toekomst van het comité zelf.
Frank De Moor