Voor het eerst in jaren is er nog eens een overzichts-tentoonstelling te zien van jonge Belgische kunst. Wiels, het centrum voor hedendaagse kunst in Brussel, brengt twintig kunstenaars tussen 25 en 40 jaar samen in Un-scene, een expo die vooral laat zien dat deze generatie weinig gemeenschappelijke trekken heeft.
Zo onzinnig is het niet: op tijd en stond een stand van zaken over de kunst die vandaag in het land wordt gemaakt. Toch is het in België niet vaak gebeurd. Actuele Kunst in België/Inzicht/Overzicht speelde kort op de bal. Maar dat was in 1979, in het SMAK bij Jan Hoet. Een tentoonstelling met kunstenaars uit noord (onder hen Lili Dujourie, Leo Copers) en zuid (zoals Jacques Charlier, Gary Bigot). Ook voor de internationale Documenta in Kassel (1992) koos Hoet Belgen aan weerszijden van de taalgrens. Hij presenteerde ze vooraf in Deurle, in een tentoonstelling Selectie Belgische kunstenaars voor de Documenta IX. De Franstaligen Patrick Corillon en Michel François raakten niet bedolven onder het gewicht van Wim Delvoye, Jan Fabre of Guillaume Bijl, maar dat kon niet beletten dat het label ‘Belgisch’ sindsdien bijna helemaal is verdampt. De communautarisering van de cultuur zorgde bij presentaties in het buitenland voor een dominantie van ‘kunst uit Vlaanderen’. Artisti della Fiandra.
Initiatieven die zich als Belgisch en hedendaags afficheren, leken te hebben afgedaan. In een meer bedekte vorm kwamen ze nog een zeldzame keer voor. Het Antwerpse MuHKA presenteerde in 2003 Een blik op kunst in België in de jaren ’90 onder de ironische titel Once Upon a Time. De expo was mogelijk gemaakt door de private Cera Foundation. Cera verzamelt kunst van hier, zonder blindheid voor de andere kant van de taalgrens (ook de seksuele barrière werd doorbroken: met Orla Barry, Ann Veronica Janssens en Joëlle Tuerlinckx bleken plots ook vrouwen tot de club te behoren). Daarna windstilte. Een fris project in de duinen buiten Oostende claimde onder de naam Freestate (2006) een nieuwe generatie te representeren. Niet slecht gekozen. Grote talenten als Louis De Cordier, Koen van den Broek, Wesley Meuris of Stefaan Dheedene zijn het goed blijven doen.
En zij waren de enigen niet. ‘Freestaters’ Gert Robijns, Vaast Colson, Heidi Voet en Geert Goiris ontwikkelden zich gestaag verder en staan nu op Un-scene, de jongste tentoonstelling van Belgische kunstenaars tussen de 25 en de 40 jaar. Wiels, centrum voor hedendaagse kunst in Brussel, neemt het initiatief en is vast van plan om dat te behouden. Eens om de drie jaar volstaat. Directeur Dirk Snauwaert (45) wijst met nadruk op een verschil. ‘ Freestate was heel inclusief voor bepaalde scenes en extreem exclusief voor andere’, zegt hij. Twee Franstalige excuustruzen ‘moesten er opdraven om de blindheid van het Vlaamse kunstveld te maskeren. Een totale blindheid voor wat er in Brussel, aan de Franstalige kant, en in Wallonië tout court gebeurt.’ Daarom wordt Un-scene voor velen een allereerste kennismaking met Stephan Balleux, Aline Bouvy & John Gillis, Lucille Desamory of Xavier Mary.
Het werk van de twintig kunstenaars is verdeeld over drie verdiepingen van het gerenoveerde, modernistische Blommegebouw, de voormalige brouwerij Wielemans-Ceuppens. Ze komen uit alle hoeken van het land. Daar is geen weegschaaltje van de apotheker aan te pas gekomen. Een kunstcentrum in de hoofdstad, kruispunt van culturen, rekent het nu eenmaal tot zijn functie om in verschillende richtingen te kijken. Un-scene is het resultaat van zorgvuldig prospectiewerk door drie van de vier Wielscuratoren: behalve Snauwaert ook Charles Gohy en Devrim Bayar. Ze vergaarden informatie tijdens gemeenschappelijke bezoeken aan tentoonstellingen in de diverse scenes van het land. Dat leverde een lijst van 240 namen op. Die kunnen wel representatief heten voor de scenes van Gent, Antwerpen, Brussel en Luik (in principe ook van Charleroi, maar daar kwam niemand uit). Maar om tot de definitieve keuze van 20 te komen, werd uitsluitend rekening gehouden met de kwaliteit van de werken, niet met de vertegenwoordiging van deze of gene scene.
De curatoren van Wiels waren na hun tocht in staat om de lappendeken van Belgische scenes precies in kaart te brengen, hadden ze gewild. In Antwerpen telde Snauwaert drie scenes, in Brussel zes. Daar zitten ook microstructuren bij, zoals ze bijvoorbeeld rond scholen ontstaan. ‘Er is een scene rond Luc Tuymans en er is er een rond een jonge gast als Vaast Colson of Dennis Tyfus. In Gent heb je allicht een scene rond Michaël Borremans.’ Maar nog voor men goed en wel geregistreerd heeft wie het mooie weer maakt in welke scene, is hij of zij er alweer vertrokken, en zijn er nieuwe namen bij gekomen. Vooral Brussel blijkt een plek van kruisbestuiving tussen binnen- en buitenland. ‘We blijven mensen volgen die nu hoofdzakelijk in Shanghai werken, zoals Heidi Voet. Lucille Desamory heeft in Brussel twee projecten gehad, maar werkt nu in Berlijn. Michael Dans is ook al twee jaar de hort op, van residentie tot residentie, om zijn werk te ontwikkelen. Stephan Balleux zit ook in Berlijn. Koenraad Dedobbeleer was in residentie, Valérie Mannaerts is een jaar in New York. Het is veel gasvormiger geworden’, zegt Dirk Snauwaert.
Een mooi voorbeeld van internationale kruisbestuiving en ‘gasvorming’ vindt de directeur van Wiels in het Brusselse kunstenaarsinitiatief Etablissement d’en face. ‘Daar zie je bij bepaalde vernissages als het ware een planetenstelsel van satellieten die erop gesteld zijn om er de informatie op te nemen en contact te blijven houden. En zo zijn er nog scenes, zoals die rond Michel François, de ex-La Cambre en ERG-scene. Het zijn clouds.’ Uit die wolken maakte Wiels zijn keuze, maar hij hanteerde nog een bijkomend criterium. Het kunstcentrum passeerde bewust een aantal big shots: geen Jan De Cock, geen Chris Martin of Hans Op de Beeck. Gewoon omdat ze al ruimschoots en overal te zien waren. De curatoren mogen dan geen representativiteit nastreven, ze vonden het wel belangrijk om bepaalde leemten aan te vullen die vooral de voorbije twintig jaar zijn ontstaan. (Wat Brussel als internationaal tentoonstellingsplatform betreft, wil Snauwaert met Wiels ook het hiaat van de grote monografische tentoonstellingen en midcareer restrospectieves invullen: met de exposities van Mike Kelley, Anne-mie Van Kerckhoven en Kelley Walker heeft hij die weg al ingeslagen.)
IPODGENERATIE
Tot in de jaren tachtig was belgitude een gangbaar begrip. Het werd gebruikt om een ironische, surreële en visionaire hoofdtrek in de Belgische kunst te ontwaren. De lijn liep dwars door de generaties. Hij vertrok bij James Ensor en Félicien Rops, liep over René Magritte en Marcel Broodt-haers, om bij Wim Delvoye, Jan Fabre en anderen te eindigen. De grote Zwitserse tentoonstellingsmaker Harald Szeemann (1933-2005) bevestigde die lijn en zag België, Oostenrijk en Zwitserland als de surrealistische landen bij uitstek (Brussel had al een reputatie als hoofdstad van het surrealisme). Kort voor zijn dood zette Szeemann zijn visie uiteen in de onvoltooide monstertentoonstelling Visionair België (2005) in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Toeval of niet, het was ook de zwanenzang van de ‘belgitude’.
Voor Snauwaert was ‘belgitude’ nooit veel meer dan een ‘prentje, een ‘oversimplificatie’. Hooguit blijft hij een zekere idiosyncrasie – individueel bepaalde eigenaardigheid – in de Belgische kunst ontwaren. Een begrip, vergelijkbaar met de eveneens voor Szeemann dierbare ‘individuele mythologie’ of ‘singulariteit’. Daarbij kan men denken aan het oeuvre van Thierry De Cordier en Patrick Van Caeckenbergh. Bij de jongere lichting flirt vooral het duo Harald Thys & Jos De Gruyter en hun nonsensicale universum met idiosyncrasie. ‘Ik heb daar al jaren met kinderlijke verwondering naar gekeken. Ik kan dat niet plaatsen, maar je kunt niet ontkennen dat het heel erg persoonlijk is’, zegt de directeur. Ze ontbreken niet op Un-scene.
Wat zijn de gemeenschappelijke trekken van de 25- tot 40-jarigen, gekozen voor Un-scene? Er zijn er wellicht niet veel. Dat geldt voor België evengoed als voor de internationale scene. Het is van alles wat, in het tijdperk van globalisering, interculturaliteit en communicatietechnologie. De laatste grote cesuur tussen de generaties legt Snauwaert, met enig voorbehoud, in het midden van de jaren negentig: ‘Na de eerste grote Irakoorlog werd de kunst veel immateriëler, veel procesmatiger. Terwijl de kunst van de vorige generaties veel meer gebonden bleef aan het object en zijn aura. In ’93, ’94 werd Fluxus heruitgevonden – kunst als proces, als performance. Dat is een vrij duidelijke cesuur, internationaal en ook in dit land. Sindsdien is het, met de beste wil van de wereld, heel moeilijk om zo’n breuklijn te onderscheiden.’
Zonder cesuur werken als je het overzicht van een scene wilt brengen, kan moeilijk. Daarom koos Wiels ervoor om te starten bij de eerste ‘post-Cera-generatie’. De laatste door de curatoren van de Cera Foundation verzamelde generatie was die met Ann Daems, Richard Venlet en Joëlle Tuerlinckx. Un-Scene wil daar het vervolg op brengen. In een tentoonstelling waar best wel lijn in zit, en die geen optelsom van namen is. Snauwaert stelt confrontatie en breuken in het vooruitzicht: ‘Incoherentie is het woord van deze tijd.’ Er zijn expliciete overeenkomsten, bij de rasschilders Tina Gillen en Vincent Geyskens. Er zijn de imaginaire werelden van Lucille Desa-mory of Gert Robijns, er zijn de idiosyncratische kunstenaars Harald Thys & Jos de Gruyter. Versnippering en vervaging van vorm en gevoel bij de iPodgeneratie, spelend met modern technologisch spul – François Curlet, Michael Dans, Benoît en Frédéric Plateus. ‘Zelfs bij een Stephan Balleux in zijn schilderkunst heb je te maken met een amorfisering , die je ook terugvindt bij Aline Bouvy en John Gillis’, zegt de curator. ‘We hebben ons zelfs volledige buitenstaanders veroorloofd: Agentschap van Kobe Matthys, die de grenzen van het artistieke auteursrecht op een obstinate manier onderzoekt. De ongrijpbare Vaast Colson als vrij zwevende komeet.’
De werken zijn confronterend opgesteld, in open plateaus zonder hokjes. Un-scene is – spiegel van Wiels – een plek van debat, ‘niet noodzakelijk van harmonieuze dialoog’. Wat Dirk Snauwaert betreft, een zaak van de hoogste ernst: ‘Men moet, binnen de hedendaagse kritische en intellectuele activiteit, zijn plaats en zijn rol opnemen. Ik denk dat de meeste kunstenaars in Un-scene daarin thuishoren. Een aantal mensen, die de laatste tijd veel getoond zijn, nemen die rol niet op. Dat is misschien een van de redenen waarom we ze niet geselecteerd hebben.’
TOT 22.02 IN WIELS, VAN VOLXEMLAAN 354, 1190 BRUSSEL. OPEN VAN WO. TOT ZA. VAN 12 tot 18 Uur. ZO. VAN 11 TOT 18 Uur. GESLOTEN OP MA. EN DI.
DOOR JAN BRAET