Het Vlaamse landschap heeft de voorbije eeuw een drastisch veranderingsproces ondergaan, maar het verleden heeft littekens en echo’s achtergelaten. Zoals nu ook te zien valt in het oorlogsmuseum van Ieper: het landschap als laatste getuige.

Wie nog in vervoering kan geraken van een mooi gevormde koe, of nog lyrisch kan worden van een vers geploegde akker, komt in de Westhoek nog altijd aan zijn trekken. Maar toch is ook hier het platteland in de verdrukking door het oprukken van industriegebieden, betonwegen, verkavelingen en de nieuwe Atlantic Wall van het toerisme. En niet alleen het platteland: ook het historische slagveld van de Eerste Wereldoorlog is grotendeels toegedekt en onzichtbaar geworden. Het IJzerfront, waar ruim een half miljoen soldaten sneuvelden, is daarom een dramatisch voorbeeld van de ingrijpende transformaties die het Vlaamse landschap de voorbije eeuw heeft ondergaan.

Het In Flanders Fields Museum in Ieper, het gerenommeerde oorlogsmuseum dat wel 200.000 bezoekers per jaar trekt, organiseert vanaf deze week in de Lakenhallen een tentoonstelling over ‘de laatste getuige’ die het landschap is. Nu er geen veteranen meer zijn die de Eerste Wereldoorlog hebben meegemaakt en erover vertellen, is het aan het landschap om te vertellen. Het landschap spreekt, op vele, soms tegenstrijdige manieren. En soms zwijgt het nadrukkelijk. Van weinig plekken in Europa bestaan zoveel landschapsfoto’s als van de Westhoek: er zijn door militaire observatoren letterlijk miljoenen beelden gemaakt. Een goede observatie was immers van levensbelang: het was zien om zelf niet gezien te worden. Nieuwe foto’s en filmbeelden, ingepast in of gecontrasteerd met de oude, tonen de confrontatie van heden en verleden.

Het oorlogsmuseum koos voor een van de meest dramatische decors, de frontboog die ontstond na de eerste Duitse gasaanval van 22 april 1915 en die ruim twee jaar onveranderd bleef, tot 31 juli 1917, de start van de Derde Slag bij Ieper. Ook internationaal een mythisch landschap: de infame Ieperboog of Ypres Salient, een halve cirkel om de stad heen, waar in die ‘stille periode’ (het was de periode van ‘van het westers front geen nieuws’) wel 50.000 Britten en misschien evenveel Duitsers omkwamen in het natte Vlaamse land. Van de kanaaldijk in Boezinge, door het Niemandsland voorbij Potijze, over de beboste hoogten rond Zillebeke, tot de helling van Pilkin Ridge… Waar het gevaar toen loerde van drie kanten tegelijk. Waar je nu op zoek kunt gaan naar de relicten van de geschiedenis: de Yorkshire Trench, de Caterpillar-krater, het Tyne Cot Cemetary, of de vermaarde Hill 60.

PIET CHIELENS (coördinator): De oude foto’s zijn een schat van informatie en vaak van verbluffende kwaliteit. Een van de meest befaamde luchtfotografen was Freiherr Dietrich von Kanne, gevestigd in Gits. Tot hij in 1916 na een verkenningsvlucht boven het front bij Ieper door Britse toestellen werd achternagezeten en zijn dubbeldekker werd neergeschoten. Als je die luchtfoto’s inscant, kun je ze precies inpassen in de hedendaagse digitale topografische kaarten.

Ook de panoramafoto’s zijn verbluffend. Vanaf 1914 werd het land systematisch in panorama’s gevat. Met schuivende lenzen en lange sluitertijden werden enorme afstanden overbrugd, al gaf dat ook een zekere perspectiefvervorming. Kijk, op deze panoramafoto van Ieper kun je zowel inzoomen op Duitse soldaten in de loopgraven op de voorgrond, als op de windmolen op de achtergrond, over het front heen, helemaal achter de stad Ieper gelegen. We hebben uitgerekend dat dat een dieptezicht van zestien kilometer is. Dergelijke foto’s waren nu voor ons onmogelijk te nemen door de luchtvervuiling. Tenzij misschien één of twee keer per jaar, na een storm en bij vrieskou…

Onze horizon is gewoon verdwenen. Het dieptezicht is weg.

Hoe was het Vlaamse landschap ten tijde van de Eerste Wereldoorlog?

CHIELENS: Wij denken altijd aan de beelden van het maanlandschap, de ruïnes en de kraters, maar dat was maar op het eind van de oorlog. In het begin was het slagveld aan de IJzer een van de mooiste streken in Europa. Als het front hier voor het eerst vastloopt en men massaal foto’s begint te nemen, om elke verandering aan de frontlijn of vijandelijke troepenbeweging te observeren, zie je echt nog het lieflijke, idyllische, licht glooiende land, waarin de oorlog zich maar heel geleidelijk gaat aftekenen. Een oud Vlaams landschap vol bomen en hagen, dat nadien nooit meer helemaal terugkwam.

Het is wat de bekende landschapsdeskundige Jean Massart het coulisselandschap noemde: bomenrijen waarin de wind gevangen wordt en die het landschap in opeenvolgende lagen naar de horizon leiden. Een landbouwstreek met grote hoeves, maar ook met wel 34 kastelen en landhuizen, wat voor een parklandschap zorgde. Amper een handvol heeft het overleefd. Er waren ook nog veel bossen. In mijn gemeente Reningelst bijna 300 hectaren, waarvan nu praktisch niets is overgebleven. Na de oorlog was er een plan om naar Frans voorbeeld weer 15.000 hectaren bossen te planten. Het slagveld zat toch vol bomkraters, giftige stoffen en nog niet ontplofte munitie. In Frankrijk heeft men daar een speciale den uit het noorden voor geïmporteerd. Maar hier werd resoluut voor de landbouw gekozen, die dus ook de vroegere bosgronden innam.

Eerst was er een snelle, oppervlakkige schoonmaak. Het metaalbedrijf Vandenbroucke in Passendale, familie van de minister van Onderwijs, is ontstaan na de oorlog om oud ijzer te verzamelen of op te kopen van de diepgronders. Tegen 1925 was het land weer rijp om te bewerken. De landbouw bloeide weer op.

Het landschap spreekt, zegt u. Maar het landschap liegt ook. Ieper lag plat, maar werd in middeleeuwse vorm herbouwd. Een soort geschiedenisvervalsing?

CHIELENS: (lacht) Ja, na de gruwel van de oorlog herrees Ieper als een middeleeuwse feniks uit zijn as. Voor de tegenstanders van de heropbouw, waarvan Winston Churchill de meest notoire was, moest Ieper een ruïne blijven, een eeuwig aandenken aan de oorlog. Bij de voorstanders was er een felle discussie of de heropbouw middeleeuws of modern moest worden. Het eerste haalde het. Verwoeste gebouwen werden nauwkeurig gereconstrueerd – zoals de ‘moderne’ middeleeuwse Lakenhallen, waarin ons museum nu gevestigd is. De Brusselse architect Eugène Dhuicque, lid van de monumentencommissie, wou nog de ruïnes van de hallen en de kathedraal bewaren en een zone van stilte creëren. Maar in minder dan tien jaar was de stad herbouwd. En rond de stad gingen de boeren aan de slag om de gronden weer vruchtbaar te maken.

Na de Tweede Wereldoorlog kwamen de ringwegen rond de stad, een autoweg naar het binnenland, de industrieterreinen, de verkavelingen. Negentig jaar later lijkt er niet zoveel van de oorlog overgebleven. Het land is er nog wel, maar het is deels ingenomen door beton, auto’s, boerderijen, bedrijven, toeristen die van de nog relatieve openheid van het landschap in onze randstad Vlaanderen komen genieten. Maar zestig centimeter onder de zoden is de oorlog nog aanwezig. Daarom wil onze tentoonstelling de geschiedenis in het landschap weer tot leven wekken. Wij zijn met ons onderzoek opnieuw door het landschap gegaan. Zoals de Britse officier en schrijver Edmund Blunden in de inleiding van zijn oorlogsmemoires schreef: ‘I must go over the ground again’. Zo vind je de kruispunten van heden en verleden en een landschap dat veel meer vasthoudt dan je op het eerste gezicht denkt.

Wat gebeurt er als je de lagen van het Vlaamse landschap weer afpelt en het veranderingsproces in de tijdspanne van één eeuw in beeld brengt? Professor Jean Massart, die ook een fotogids over het slagveld maakte ( Le Front de Flandre), nam in 1904 al een hele reeks foto’s van ‘zuivere’ Vlaamse landschappen. Die werden in 1980 opnieuw gefotografeerd door Georges Charlier in opdracht van de Nationale Plantentuin van België, en weer in 2004 door Jan Kempenaers in opdracht van het Labo Stedenbouw van de Universiteit Gent. Het resultaat is dat je nu 61 fotoseries kunt zien – op dezelfde locatie in een eeuw tijd genomen – op een tentoonstelling in het SMAK in Gent en in het boek Recollecting Landscapes.

HET SCHAAMGROEN

Op de foto’s van 1904 zie je nog de eindeloze verten, alsof je al de kromming van de aarde kunt zien, zo ver lijkt de horizon. Er zijn nog de hooimijten, dreven en windmolens van het rurale Vlaanderen. Op de foto’s van 1980 zie je dat het weidse platteland gedeeltelijk weggewalst en gebetonneerd is. Snelwegen banen zich een weg, hoogspanningsmasten verschijnen en hoeves verdwijnen in het land. Het arme, schone Vlaanderen is een rijke, grijze regio geworden. De regionale verscheidenheid is weg. En op de laatste foto’s van 2004 zie je hoe alles weer groener, maar ook voller en meer ingeperkt is geworden.

PIETER UYTTENHOVE (Labo Stedenbouw): Het meest opvallend is het verdwijnen van de open horizon. Dat is erg, want een horizon geeft een landschap structuur en diepte. We kijken minder ver dan in de oude foto’s van Massart. Het landschap is kleiner geworden. Het open karakter is overgegaan naar een gesloten karakter. Alles slibt dicht. Het grootste schokeffect ontstaat natuurlijk door de botsing tussen het tijdperk van voor de twee wereldoorlogen en dat erna. In het begin van de twintigste eeuw overheerste nog het sappige van het platteland, de veldarbeid van de keuterboer was nog alomtegenwoordig, de natuur nog essentieel. In 1980 heeft de verstedelijking om zich heen gegrepen. De auto is in beeld verschenen en daarbij de geasfalteerde wegen, de verspreide bebouwing, de grote infrastructuurwerken, de rationalisering van de landbouw. Om nog te zwijgen van de gsm-masten, hoogspanningsleidingen of verkeersborden die in elk landschap wel ergens voor visuele vervuiling zorgen. Het zijn landschappen die je het gevoel geven dat alles overal mogelijk is, maar dat niets volgens een plan verloopt. Het landschap verliest zijn coherentie en raakt versnipperd. (zucht) Nu, wij willen geen nostalgisch retroverhaal brengen, maar je kunt ook met moderne ontwikkelingen een harmonisch geheel vormen.

Maar de laatste kwarteeuw is het groen weer opgerukt, op de foto’s toch?

UYTTENHOVE: Massart had in 1904 ook gekozen voor de zuiverste landschappen van Vlaanderen, en sommige zijn daarna beschermd precies als gevolg van zijn foto’s. Maar niet alle groen dat je nu ziet, is per definitie goed. Er is veel schaamgroen om hinderlijke bedrijven te verstoppen. Er is residentieel groen als gevolg van de vertuining van Vlaanderen. Er zijn de groene buffers langs snelwegen en spoorwegen. En er is gewoon de wildgroei van de natuur. Vroeger werd elke berm gemaaid en elk plekje verzorgd, maar nu laat men, buiten de natuurgebieden althans, op elk braak terrein maar struiken en bosjes opschieten. Dat lijkt wel groen, maar als je goed kijkt, zie je er geen enkele structuur in. Een rommellandschap, zoals je nu overal in Vlaanderen ziet. Het zorgt voor breuken in het landschap, en het verhindert elk vergezicht. Soms is het beter om hier en daar wat bomen te rooien, om het landschap weer zijn eigen karakter te geven. Ook in de Westhoek zie je die evolutie.

Het landschapsschoon was nooit een factor voor planologen en projectontwikkelaars?

UYTTENHOVE: Nee, zeker niet, en dat is de les die we moeten trekken voor de toekomst. Sinds 1931 is er een wet om landschappen zoals monumenten te rangschikken. Maar verder telde de landschappelijke waarde niet mee voor stedenbouw en ruimtelijke ordening. Dat is het falen van het beleid. En een politiek van groenschermen en buffers is daar geen antwoord op. We moeten het roer dus drastisch omgooien.

HET LAND ALS MUSEUM

Op de tentoonstelling De laatste getuige zie je ook een mooie, caleidoscopische film van Filip Martin, waarin de camera over het landschap van de Ieperboog glijdt, oude beelden laat overvloeien in nieuwe en omgekeerd, en zo toont hoe het land van vandaag beladen is met de betekenissen van het verleden. De film eindigt waar het tracé van de A19 bruusk stopt, bij het front van Pilkin Ridge, naast een oorlogskerkhofje. De geplande snelweg hing vijftien jaar als een zwaard van Damocles boven de streek. Voordeel was dat er daardoor in de Ieperboog geen ruilverkaveling werd doorgevoerd, zoals in het grootste deel van Vlaanderen wel gebeurde, meestal ten koste van het landschap. De A19 stelde de discussie scherp – zeker ook in Groot-Brittannië – over het behoud van het oorlogslandschap in de Westhoek. Nu al zijn er in de Ieperboog bijna driehonderd begraafplaatsen, monumenten en historische relicten.

Maar is het in keurig gereconstrueerde loopgraven, zoals in de Dodengang, dat men de oorlog echt kan voelen?

CHIELENS: Nee, wij pleiten er niet voor om het landschap te musealiseren en overal bordjes te zetten. Naast de monumenten en begraafplaatsen wonen mensen, oogsten boeren, spelen kinderen, werken bedrijven en fietsen toeristen, en dat moet zo blijven. Maar de belangrijkste lieux de mémoire, zoals de perfecte Franse term zegt, moeten uiteraard worden bewaard. Iedereen weet dat er in het verleden slordig mee is omgesprongen. Op het industrieterrein langs het Kanaal Ieper-IJzer hebben de amateur-archeologen van De Diggers niet alleen dug-outs en bunkers, maar ook ruim 200 gesneuvelden opgegraven. De Diggers, met wie wij voor de tentoonstelling hebben samengewerkt, zijn sinds de jaren negentig bijna letterlijk voor de bulldozers van de vooruitgang gaan liggen. Ook onder Flanders Language Valley van Lernout en Hauspie zouden een grote dug-out en andere onderaardse constructies zitten. Het pretpark van Bellewaerde ligt midden in een frontgebied. En het eerste stuk van de A19 gaat dwars over het front van Passendale. Toen ik er jaren geleden voor pleitte om het verdere tracé te wijzigen, werd ik nog aan de schandpaal genageld als iemand die de vooruitgang blokkeerde. Maar door het debat heeft de Vlaamse regering toch besloten om het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) de archeologische effecten van het geplande tracé te laten onderzoeken. En in augustus vorig jaar heeft de regering dan definitief beslist het tracé door de Ieperboog te schrappen. Reden waarom minister-president Yves Leterme onze tentoonstelling mag openen (lacht). Pas de laatste jaren begint men dus behoedzamer om te springen met het landschap in de ruimtelijke ordening. Het land zelf is immers de laatste authentieke getuige.

‘DE LAATSTE GETUIGE’ IS TOT 19 NOVEMBER IN HET IN FLANDERS FIELDS MUSEUM IN DE LAKENHALLEN IN IEPER TE ZIEN. DE FOTOTENTOONSTELLING IN HET SMAK IS NOG TOT 23 APRIL TE ZIEN, EN VERDER ONLINE OP WWW.RECOLLECTINGLANDSCAPES.BE.

DOOR CHRIS DE STOOP

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content