Met de wapens van Félicien Rops – godslastering, satanisme en seksuele taboes – met kunst en waanzin stelt hij het stille Herford nog eens op de proef. Jan Hoet neemt afscheid van het museum MARTa, ‘op zoek naar meer vrijheid, ook.’
Hij heeft er voor opschudding gezorgd. Dat moest ook, want het is altijd zo stil in Herford. Om daar, met zijn temperament, acht jaar te overleven, ‘dat was niet gemakkelijk’. Het nieuwe museum was nog niet open, of het gerecht had er al een tentoonstelling verboden. Terwijl architect Frank Gehry MARTa bouwde, werkte Jan Hoet (72) in een bunker aan de overkant van de straat. In 2002 maakte hij er een tentoonstelling klaar met de Noorse schilder van Australische origine Bjarne Melgaard. Ruim van tevoren maakte de pers al melding van het ‘satanische’ gehalte van dat werk. In Hoets herinnering was het ten slotte vanwege ‘zelfbevlekking en zelfverminking’ dat de censuur toesloeg. Toen MARTa in 2005 eindelijk officieel openging, kreeg de directeur tegenwind uit de publieke opinie. Het prijskaartje voor het museum was immers onverwacht hoog. En zo is het grosso modo blijven gaan: het volk voelde zich nooit lekker bij hedendaagse kunst strekking Hoet. En het bleef mekkeren over het verspilde geld.
Zoals altijd kleurde hij binnen en buiten de lijntjes. Vooreerst ontwikkelde hij MARTa keurig zoals het bedoeld was. Tot een interdisciplinair platform voor kunst, design en architectuur. In een paar jaar tijd bouwde hij een vaste verzameling op. De zowat vijftig werken zijn pure kunst, met trekken van design en het architecturale. Of puur design, met trekken van kunst. Of zo goed, dat het verschil niet relevant is. Is het de fraaie stoel, is het de vrouw in badpak die erop zit, waar het Sergei Bratkov om te doen is? In welke categorie hoort Marisa Rosato thuis, die in 2001 met De verborgen zin van weggeworpen dingen de Herforder Recycling Kunstpreis won?
Een zaak staat vast: in de kernverzameling van MARTa zit humor, visuele poëzie en veel jeugd. Jan Hoet blijft de ontdekker die hij altijd is geweest. Zijn opvolger Roland Nachtigäller hoeft geen koerscorrectie te maken. Hij kan gewoon de continuïteit in de collectie verzekeren. Het zit snor. Beide heren kennen elkaar al langer. Nachtigäller werkte op de persafdeling van Hoets Documenta IX in Kassel (1992). Hopelijk kan hij de hoofdsponsor van de verzameling, de baas van elektriciteits- en gasmaatschappij E. ON, even goed motiveren als zijn voorganger. ‘Hij begroet mij altijd als grand maître‘, zegt Hoet.
Dat er geen plaats is om de verzameling permanent te tonen, daar lijkt in het MARTa niemand zwaar aan te tillen. Ze wordt slechts om de twee jaar geëxposeerd. En dat vinden ze daar kennelijk genoeg. Komt dat omdat niemand ook maar durft te opperen dat Frank Gehry’s golvende gebouw vooral de architecturale esthetiek dient? Kunst raakt makkelijk in ademnood in hele hoge zalen, ze moet er buigen voor de architectuur. Eigenlijk hoort het omgekeerd.
In MARTa’s tentoonstellingsprogramma wordt niet eens overdreven vaak iets gedaan met design. Midden in de roos was zeker de expo Möbel im Widerstand (2006). Over meubels als ‘meerduidige objecten, als wezens’. Meubels die functioneren als ‘beelden, herinneringen of modellen’. In februari 2009 mag de Belg Max Borka een Design in Deutschland-show maken. Die wordt behoorlijk kritisch voor de Duitse ontwerpers, voorspelt MARTa-stafmedewerker Michael Kröger. Blijkt dat Bor-ka’s keuze nogal Brits getint zou zijn – Britten die weliswaar in Berlijn werkzaam zijn. Is er iets mis met Duitse designers? ‘Duitse ontwerpers denken veel te weinig experimenteel, te vaak louter in functie van de industriële desiderata’, vermoedt Kröger. ‘Mensen als Maarten van Severen die zo autonoom werken, zijn in Duitsland haast niet denkbaar. Iemand als Konstantin Grcic is wel een uitzondering.’ En zeggen dat het Duitse Bauhaus, met zijn ideaal van versmelting tussen kunst en ambacht, voor de oorlog internationaal de weg wees.
Ronduit geestig moet de tentoonstelling Tupperware (2007) zijn geweest. De beroemde bewaarpotten in kunststof met hun poepsimpele design kunnen niet genoeg in het zonnetje worden gezet. Hoet dacht daar ook zo over, en lokte het kunstpubliek met de slogan: ‘Ware Albrecht Dürer vandaag kind, hij zou zeker naar MARTa gekomen zijn.’ Maar de Herforders bleven doof voor de oproep. En erger nog, ze maakten zich boos. Waarom dan? ‘Omdat ze dat thuis ook hebben’, zegt de directeur. ‘Ik heb hen schriftelijk geantwoord: jullie zijn kwaad om de dingen die jullie thuis hebben, maar jullie zijn ook kwaad om de dingen die jullie niet hebben.’ Dat laatste, allicht een allusie op de eigenzinnige tot provocerende kunst waarmee de burgers van Herford in MARTA niet graag geconfronteerd werden. In het voorwoord van de catalogus van Loss of Control, zijn afscheidstentoonstelling als directeur van MARTa, legt hij de vinger nog eens op de wonde: ‘Ik wil ook de stad Herford en haar burgers bedanken, die ik met deze tentoonstelling eens te meer wil aansporen om de mentale uitdagingen aan te nemen en de vereisten van de kunst niet meteen te bekijken als een kostenpost. Wie niet in zijn visioenen investeert, mag er zich later niet over verwonderen, dat hij deze zo bonte wereld uitsluitend waarneemt in grijstonen.’
OBSESSIONEEL
Buiten de lijntjes kleurt hij het liefst. Net zo min als zijn openingstentoonstelling (my private) Heroes (2005) heeft Loss of Control iets met design te maken. Drijfveer en mentale structuur van de tentoonstelling komen uit Jan Hoets biografie. Het resultaat is een beeldenbombardement met kunstenaars – van Félicien Rops tot Jacques Charlier – die de geldende normen van kunst overschrijden. De kunstenaars doen dat om persoonlijke obsessies te ventileren, taboes te doorbreken of om de nabijheid van de waanzin op te zoeken. Allemaal zijn ze op die manier ‘op zoek naar meer vrijheid, ook’. Aan het andere eind van het spectrum bevinden zich de echte gekken. Hun meest opvallende expressievormen worden gecatalogiseerd als outsiderkunst. Er is een strekking die het onderscheid tussen ‘normale’ kunst en die van ‘outsiders’ weg wil. Tot die strekking behoort cocurator Carine Fol, directeur van het centrum voor outsiderkunst Art en Marge in Brussel. Maar zo simpel gaat dat niet. Het blijkt nog maar eens in Loss of Control. Zelfs hoogbegaafde geesteszieken als Adolf Wölfli en Karl Junker kunnen niet verbergen dat de schizofrenie hen veroordeelt om rond te cirkelen in eeuwig dezelfde starre patronen, hoe fascinerend ook.
Vrijheid van de kunstenaar, onvrijheid van de ousider? Jacques Charlier denkt er genuanceerd over: ‘De ruimte tussen de kunst en de waanzin is zo gering. Het is pendelen van het ene naar het andere. De kunstenaar slaagt erin om zijn waanzin te bezweren en te instrumentaliseren. De zieke daarentegen is niet meer in staat om zijn waanzin onder controle te krijgen. De kunstenaar mag zich dan wel bevrijd hebben, maar het feit dat we die mensen (de zieken, nvdr) samen met ons opvoeren, betekent ook dat we laten zien dat we zekere verwantschappen met hen vertonen. En dat het obsessionele systeem present is, bij beiden. Het schrijven, de manier om zich op te sluiten in altijd dezelfde symboliek, de seksualiteit, de religie, al de hersenschimmen en sociale theorema’s die ons opsluiten: de zieken gebruiken ze ook om zich van hun pijn te bevrijden. En wij gebruiken ze om de ons omringende werkelijkheid te bezweren.’
‘Alles is uit de psychiatrie gekomen’, zegt Jan Hoet. ‘Uit Geel. Uit mijn geboortestad. Mijn vader, psychiater. De zottekes die bij ons geleefd hebben. Alles is daaruit voortgekomen: Open Mind/Closed Circuits (1989) natuurlijk, maar ook Chambres d’amis (1986): de kunstenaars in de huizen. Ik wou hier dan ook afsluiten met de psychiatrie. Dus dacht ik aan Félicien Rops omdat hij Charcot gekend heeft.’ De gelijkenissen tussen houdingen van vrouwen op de tekeningen van Rops en op de foto’s van professor Charcot, is frappant. Rond 1880 onderzocht Jean-Martin Charcot hysterie bij vrouwen in het Parijse ziekenhuis La Salpêtrière. Hij catalogiseerde de verschillende fasen van de ziekte en illustreerde ze aan de hand van foto’s. De selectie voor Loss of Control komt vandaag nog schokkend over. Dat komt door de ontmenselijkte, klinische blik op de patiëntes. De kijker kan evenwel zoeken naar iets persoonlijks bij elk van de vrouwen. Zo herstelt hij hun menselijkheid.
Véronique Carpiaux, directrice van het Ropsmuseum in Namen, deelt in het onbehagen: ‘Fascinerend is de manier waarop men die foto’s esthetisch gerecupereerd heeft. En het verschrikkelijke is dat het om publieke sessies ging. Die vrouwen waren in een toestand van hysterie, zaten dus erg slecht in hun vel. Dat men ze zo fotografeerde, alsof het om een curiositeitenkabinet ging, heeft een ietwat schandalige kant. Charcot nodigde ook kunstenaars uit om aanwezig te zijn, schrijvers, andere artsen, studenten. De onderschriften bij die foto’s in de boeken logen er soms ook niet om: “De charmante mevrouw X, in een houding van hystero-epilepsie.” Ze spreken een waardeoordeel uit, en er zit een zekere erotiek in.’ De surrealisten zaten op de eerste rij, en ontleenden er hun credo aan: ‘schoonheid zal stuipen hebben’ ( ‘la beauté sera convulsive ou ne sera pas’).
Loss of Control is alweer zo’n titanententoonstelling. Ze moet veel van Jan Hoets krachten hebben gevergd. Gelukkig wordt hij goed omringd. In het recent verschenen boekje In de wereld van Jan Hoet, samengesteld door zijn vriend Laurens De Keyzer, staat het koud opgeschreven: ‘Intussen lig ik wekelijks drie keer aan een kunstnier, afwisselend in Gent, in Herford, soms ook elders. Telkens vier uur lang, voorbereiding en naweeën niet meegerekend. Maar het wachten is gedaan. Ik ben te oud geworden voor een nieuwe nier.’ Volgt een passage waarin hij zijn aanpassingsvermogen verkondigt, zelfs aan een situatie van totale bedlegerigheid. Zo erg is het gelukkig niet.
Als freelance curator heeft hij zich de komende jaren geëngageerd voor het maken van internationale tentoonstellingen. In Stuttgart zal hij ‘de geometrie deconstrueren. In de stad van de geometrie!’ Een kanjer wordt het project Varus volgend jaar in Osnabrück, waar hij de oermythe van de Duitse identiteit onder de loep zal nemen. Het is dan immers 2000 jaar geleden dat de Romeinse legioenen van Varus in het Teutoburger Wald gedecimeerd werden door de Germaanse barbaren onder aanvoering van Arminius, de verrader.
Zelfs Herford is nog niet klaar met zijn geliefde, gehate grand maître. Op de plaatsen waar vroeger de poorten stonden van de omwalde stad, zal hij om de twee jaar een kunstenaar een sculpturale installatie laten maken. Tot Herford opnieuw over al zijn poorten beschikt. Napels ten slotte verwacht hem in 2010 met een expositie onder de titel (Z)ART – over de kunst van het tedere aanraken, de zorgvuldige waarneming van de dingen, onder de inspiratie van een tekst van Goethe. ‘Napels houd ik voor het laatst! Napels zien en dan sterven!’ (gelach).
LOSS OF CONTROL TOT 25.1 IN MARTA GOEBENSTRASSE 4-10 HERFORD
DOOR JAN BRAET