De voorzitter van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding neemt het niet dat zijn instelling een politieke lobby en applausmachine wordt. Een gesprek met Johan Leman over de gaten in de rechtsstaat, de mol in zijn personeel, en zijn geheime ontmoeting met Abou Jahjah.
Vorige week kondigden twee topambtenaren hun ontslag aan, zij het op een totaal verschillende manier. Eerst verklaarde commissaris-generaal voor de vluchtelingen Pascal Smet (SP.A): ‘Ik kreeg vanmorgen een telefoontje van Steve en ik wist niet waarvoor.’ Een paar uur later zat hij zichzelf glunderend voor te stellen als Brussels staatssecretaris van ik-weet-niet-wat. Diezelfde dag stuurde Johan Leman, voorzitter van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, zijn ontslagbrief naar de premier, onder wiens voogdij hij valt. Aanleiding was het feit dat minister Patrick Dewael (VLD) van Binnenlandse Zaken het centrum ongeschikt had verklaard voor bemiddeling tijdens de Afghaanse hongerstaking.
De achtergrond voor zijn ontslag is dat de regering al langer bezig is om Leman, een van de laatste ‘ongeleide projectielen’ in een topfunctie, in een politieke wurggreep te nemen. De bevoegdheden van het centrum werden stelselmatig uitgebreid, en die van Leman stelselmatig ingeperkt. De raad van bestuur groeide uit zijn voegen en werd met paarse afgezanten volgepoot. Voorzitster werd Raymonde Foucart, kabinets-medewerker van minister Louis Michel (MR) van Buitenlandse Zaken. Ondervoorzitter is Saïd El Khadraoui (SP.A). In het directiecollege kreeg Leman net voor de verkiezingen van elke regeringspartij een vazal naast zich.
Johan Leman: ‘Toen ik ruim twee jaar geleden kennis nam van de plannen, wist ik meteen dat ik op de schopstoel zat. Ik had al besloten om met slaande deuren te vertrekken, maar ik wou tot de vakantie wachten om nog een aantal dossiers af te werken. Het kabinet-Verhofstadt wist van mijn ongenoegen, want ik heb herhaaldelijk geprotesteerd bij kabinetschef Luc Coene. In de eerste versie van het koninklijk besluit stond zelfs dat ik naast mij niet alleen een adjunct-directeur kreeg met net dezelfde bevoegdheden, maar ook nog eens een college van acht coördinatoren en adjuncten die over elke beslissing hun akkoord moesten geven! Ik heb aan Coene gevraagd of hij op zijn hoofd gevallen was. Hij lachte en zei dat ik gelijk had, maar anderen wilden het nu eenmaal zo. Het plan voor een tienkoppige directie heeft hij wel nog kunnen terugschroeven tot zes mensen.’
Nog altijd een waterhoofd?
LEMAN: Een Mexicaans leger, ja. Probeer zo maar eens vooruit te raken. Op drie niveaus kunnen medewerkers ter verantwoording geroepen worden. Ik heb voorspeld dat het een ravage zou worden. Maar de machine was al op gang gekomen, want het was natuurlijk de bedoeling om nog net voor de verkiezingen een aantal mensen te benoemen. Dat is enkele maanden geleden op de valreep gebeurd: er zijn vier coördinatoren van de verschillende partijen VLD, SP.A, Ecolo en MR gekomen. Twee ervan zijn alweer vertrokken naar een kabinet of een andere benoeming. Mijn adjunct-directeur is van de PS en heeft inderdaad net dezelfde bevoegdheden als ik. Dat is allemaal totaal onwerkbaar. Ik weet dat een politieke benoeming niet betekent dat men onbekwaam is, maar als er twee van de vier een paar maanden later alweer weg zijn, bewijst dat toch de nefaste invloed van de politisering.
Toppunt is dan dat minister Dewael het centrum ongeschikt verklaart voor bemiddeling tijdens de Afghaanse hongerstaking – wat wettelijk onze taak is – omdat een van die door hen benoemde coördinatoren zich partijdig uitgelaten zou hebben. En die coördinator kan zich voor zijn houding dan nog perfect baseren op het koninklijk besluit dat de regering zelf opgesteld heeft. Dan ga ik de politieke wereld niet langer indekken voor een miskleun die ze zelf gewild hebben. Voor mij was dit een symbolisch moment: de regering wou ons bij het begin van de regeerperiode eens goed op onze plaats zetten. Ik neem het niet dat het centrum zijn onafhankelijkheid verliest en zijn wettelijke opdrachten zo-maar ontnomen wordt. Dan is het alleen nog maar een politieke lobby en een applausmachine voor het regeringsbeleid, en daarvoor bedank ik.
Had Paars het moeilijk met uw onafhankelijke, kritische positie?
LEMAN: Ik moest politiek ingekapseld worden omdat ik zogenaamd iemand van het ancien régime was. Ik was in hun ogen een CVP’er, wat ik nooit geweest ben. Er zijn twee manieren om dat uit te werken: iemand wegpesten of er geen belang aan hechten. In mijn geval was het vooral het tweede. Ik was niet belangrijk voor Verhofstadt. Maar ook het integratiebeleid in het algemeen weegt niet zwaar voor hem. Dat komt omdat het grotendeels tot de bevoegdheid van de gewesten behoort, maar ook omdat het onderwerp hem gewoon niet ligt. In het islamdossier – waarvoor ik door het buitenland als een kenner beschouwd word, maar duidelijk niet door Paars – heeft hij onbegrijpelijk nooit mijn mening gevraagd. Hoe komt dat? Is er een soort deal dat men deze materie aan de Walen overlaat? Of is het gewoon onkunde? Ik ben vaak geschrokken door het gebrek aan kennis op de kabinetten.
De sfeer op het centrum is verziekt en de demotivatie groot, hoor ik nu. Kan het zo nog verder?
LEMAN: Hoe zou je zelf reageren als je gepasseerd wordt door politiek benoemde mensen die twee maanden later alweer naar een ander kabinet vertrekken? Als men niets doet, dreigt het centrum zijn geloofwaardigheid te verliezen. Als men op mijn plaats nu een politieke pion zet, is het met die geloofwaardigheid sowieso gedaan. Dan kan je het centrum beter maar meteen opdoeken. Ik vrees dat mijn opvolger niet volgens objectieve criteria benoemd zal worden. Eerst laat men de storm overwaaien, en over een paar weken is het publiek alles al vergeten. Die Leman, was dat gene coureur? En daarna worden afspraken gemaakt voor een politieke benoeming.
Ik hoop dat mijn ontslag ertoe bijdraagt dat die etterbuil, die hier door de politisering ontstaan is, opengesneden kan worden. Ik weet dat mijn medewerkers daarover graag bevraagd zouden worden door een objectieve instantie, zoals misschien de federale ombudsman. Een parlementaire commissie zou het integratiebeleid van de voorbije jaren ook eens onder de loep kunnen nemen. Dan zal blijken dat men te veel met retoriek bezig is geweest en te weinig met praktijk. Men blijft maar bezig met het debat, en met het debat over het debat, enzovoort. Maar dat is ook de schuld van de mediacultuur natuurlijk.
U bent door Verhofstadt meermaals op het matje geroepen. Was dat terecht?
LEMAN: Toen ik zei dat Gerolf Annemans en een paar andere Vlaams Blokkers bij rechtse partijen onderdak konden vinden, was dat wel een fout. Ik had zeker geen namen mogen noemen. Dat incident is in Wallonië geweldig opgeklopt. Maar ik heb er geen problemen mee dat de politiek het laatste woord heeft. Een kleiner conflict was mijn houding ten opzichte van Abou Jahjah. Ik zei in een interview dat de analyse van het kabinet-Verhofstadt volgens mij verkeerd was, en dat ik met Abou Jahjah wel kon spreken. Ik had hem uitgenodigd op een rondetafelconferentie in Antwerpen, waar ik als gesprekspunt ook het racisme bij de politie op de agenda had gezet. Toen ben ik openlijk gedesavoueerd. Ik werd gecontacteerd door kabinetsadviseur Brice De Ruyver, die zei dat hij publiekelijk zou laten weten dat hij niet akkoord ging. In die openbare mededeling stond onder meer dat er absoluut geen sprake was van racisme bij de Antwerpse politie. Ik denk dat de feiten intussen aangetoond hebben dat er nog een verschil is tussen een ambtenaar die zijn werk doet en iemand die een politieke analyse maakt.
Verhofstadt is toen met zijn uitspraken over het optreden tegen Abou Jahjah uit de bocht gegaan. Maar ondanks het conflict bent u toch met Abou Jahjah gaan praten?
LEMAN: We hebben elkaar inderdaad gesproken. En van mijn kant is dat gesprek positief verlopen. Wat niet wegneemt dat ik het natuurlijk niet eens ben met zijn standpunten. Ik zie hem als een etnisch leider. Een fenomeen dat onvermijdelijk is in het spanningsveld van de integratie. Vergelijk het met een Malcolm X in de Verenigde Staten, maar dan op z’n Belgisch natuurlijk. Abou Jahjah doet sterk aan overacting, maar dat spreekt juist aan bij de basis die het minst aan de bak komt. Zulke types gaan we nog meer krijgen. We zullen met ze moeten leren leven, en zolang ze niets crimineels doen, is het beter met hen te spreken dan ze op te sluiten.
Dat Abou Jahjah zich zo extreem opstelt en zich daardoor onmogelijk maakt bij het establishment, maakt zijn aantrekkingskracht uit bij die werkloze jongeren. De allochtone parlementsleden daarentegen dreigen zich te veel met het establishment te identificeren. Dat veel nieuwkomers nu meteen zeggen dat ze niet als allochtoon bekeken willen worden, vind ik erg misplaatst. De meesten zijn alleen maar in het parlement gekomen door positieve actie – en terecht. Omdat de partijen nu eenmaal allochtonen op de lijst wilden. Als ze Brigitte Van Hulle hadden geheten, hadden ze er niet gezeten. De allochtone verkozenen mogen vooral niet vergeten dat ze verantwoordelijk gesteld zullen worden als in deze regeerperiode het stemrecht voor migranten nog altijd niet gerealiseerd wordt.
Enkele jaren geleden bracht Knack een verhaal over twee corruptiedossiers op Buitenlandse Zaken, onder meer een visumzwendel via de ambassade in Bulgarije, waardoor Oost-Europese criminelen aan papieren kwamen. U hebt zich in die politieke affaire vastgebeten en u burgerlijke partij gesteld. Heeft dat ertoe bijgedragen dat u politiek op de schopstoel kwam?
LEMAN: Daarna heb ik hier mijn zwaarste jaar gekend, en dat is inderdaad ongeveer met die corruptiedossiers van Buitenlandse Zaken begonnen, toeval of niet. Ik heb meerdere keren signalen gekregen van mensen die op Buitenlandse Zaken kwamen en die zeiden dat men mij daar rauw lustte. Nu, dat kan ik nog begrijpen. Je moet niet alleen fier zijn op je vrienden, maar ook op je vijanden. ( lacht) Erger was dat er dan een reeks inbraken gevolgd zijn, zonder dat er iets gestolen werd, wat toch eigenaardig was. Bij mij thuis werd daar zelfs een zware deur voor ingetrapt. In diezelfde dagen werd hier in mijn kantoor een man betrapt die in mijn kasten aan het snuffelen was, enzovoort. Was dat allemaal toeval? Dan toch een toeval dat zich maar eens om de tweeduizend jaar voordoet, denk ik. Ik sloot niet uit dat het met de corruptiedossiers te maken had.
Merkwaardig was dat de ambassadeur in Sofia, die voor de visumzwendel in opspraak kwam, daarna door minister Louis Michel beloond werd met een post in Korea.
LEMAN: Luister, ik wens mij altijd uiterst behoedzaam op te stellen en niet overal complotten te zien. Maar er zijn eigenaardige dingen gebeurd. Ik heb over die dossiers rapporten gemaakt, en ik had verwacht dan op zijn minst bij de minister geroepen te worden. Maar nee, ik ben nooit door hem gehoord.
Nog vreemder is dat iemand van Buitenlandse Zaken, die in het dossier-Sofia betrokken partij was, dan door minister Michel geparachuteerd wordt als voorzitster van uw raad van bestuur. Als waakhond?
LEMAN: ( voorzichtig) Ik heb met de voorzitster maar enkele maanden samengewerkt en heb nooit problemen ondervonden, ook niet in die zaak. Iets anders is de deontologie natuurlijk…
Vorig jaar publiceerde u, onder meer naar aanleiding van die corruptiedossiers, het boek ‘L’Etat Gruyère’. Wat is die ‘gruyère-staat’?
LEMAN: Ik stel vast dat de rechtsstaat heel wat gaten openlaat, die dan door anderen ingevuld worden. Als je weet dat in België nieuw opgestarte bedrijven pas na twee of drie jaar gecontroleerd worden, zijn er malafide ondernemers die daar gebruik van maken. Als je via de ambassade in Sofia mensen op uitnodiging aan een visum kan helpen, zijn er criminelen die daar veel geld voor willen betalen. De misdaad nestelt zich in de gaten van het systeem. Een corrumpeerbare staat zoals België, Frankrijk en Italië, dat is de gruyèrestaat.
In het tienjarige bestaan van het centrum hebt u talloze haatbrieven, bedreigingen en dagvaardingen gekregen? Wat was het ergste?
LEMAN: Het smerigste was de infiltratie door een handlanger van Vlaams Blok-volksvertegenwoordiger Jos Van Assche. Een van zijn kompanen had zich laten aanwerven door de Foyer in Molenbeek, waar ik al jarenlang met migranten werk. Hij is daar op zoek gegaan naar dingen om tegen mij te gebruiken. Na een paar maanden hadden we door dat er iets mis was en we hebben hem nog tijdens zijn proefperiode ontslagen. Later gaf die man samen met Van Assche een persconferentie om mij te beschuldigen van financieel gesjoemel, zonder bewijs natuurlijk. Ik kon alles perfect verantwoorden. Maar intussen was het nieuws verspreid door de VRT en andere media. En daar mikken die Blokkers op: het is wel niet waar, maar er blijft altijd iets hangen. Daar moet je een lafaard voor zijn. Zij dachten natuurlijk: als Leman een klacht indient tegen onze vzw’s, zullen wij dat eens doen met de zijne.
In België is uw proces tegen het Blok mislukt. Heeft het politieke ongenoegen daarover ertoe bijgedragen dat u uitgerangeerd werd?
LEMAN: De politieke reacties kon ik nog begrijpen, maar ik was vooral in de magistratuur ontgoocheld. De uitspraak in eerste aanleg was minder waard dan een paper van een kandidatuurstudent in de sociale wetenschappen. De uitspraak in beroep heb ik nu nog altijd niet begrepen. En als iemand die redenering wel begrijpt, vraag ik hem alstublieft om mij op te bellen. Wat achter die uitspraken zit, noemen zij waarschijnlijk politieke wijsheid. Ik noem dat lafheid. Die lafheid van de magistratuur is een van de gaten die België tot een gruyèrestaat maken.
U hebt aanbiedingen gekregen om in de politiek te gaan?
LEMAN: Ik vind dat hoge verantwoordelijken van onafhankelijke instanties zeker twee jaar niet in de politiek mogen gaan, want anders ondergraven ze de geloofwaardigheid van die instellingen. Dat geldt voor mijn centrum, en dat geldt ook voor het commissariaat-generaal voor de vluchtelingen. Als je tegendraadse dingen doet zoals ik, word je natuurlijk niet als staatssecretaris gevraagd. Maar ik ben zeker niet ongelukkig en kan iedereen recht in de ogen kijken.
Paula D’Hondt looft in ‘De Standaard’ uw werk en uw onafhankelijke geest, ondanks uw ‘slecht karakter’. En ze voegt eraan toe: ‘Soms denk ik dat iedereen in dit land gek is geworden. Ik hoop alleen dat ook Johan Leman niet gaat zwijgen.’
LEMAN: Ik zal nu juist nog meer vrijheid hebben om mijn opvattingen te verkondigen. En aan de Leuvense universiteit blijf ik met integratie bezig.
Ik heb in mijn functie veel gehoord en alles goed bijgehouden, zei u mij eerder al.
LEMAN: Dat klopt. Toen ik in 2001 de tekst van het nieuwe koninklijk besluit las, ben ik notities beginnen bij te houden en een soort ’tussenmemoires’ beginnen te schrijven. Ik moet er nu nog één hoofdstuk aan toevoegen, en dan kan dat boek al uitkomen. Daar zullen toch interessante dingen in staan, denk ik.
In ‘Humo’ zei u twee jaar geleden nog dat u uw mandaat zou uitdoen…
LEMAN: Ik zou mijn mandaat uitdoen, si on me laisse faire. Maar men heeft mij niet laten doen, hè. Men heeft het centrum willen politiseren en het draagvlak ondermijnen. Men heeft mij politiek willen inkapselen, totdat ik geen enkele armslag meer had. Ik kan geen directeur meer zijn. Ik mag alleen nog maar bloempot zijn. En daar voel ik mij nog te jong voor.
chris de stoop
‘Ik zou mijn mandaat uitdoen, si on me laisse faire. Maar men heeft mij niet laten doen, hè.’