Na de uittocht van het Gruuthusehandschrift zijn de mazen in het topstukkenbeleid nog niet gedicht. Wat zijn de volgende privéschatten die het land verlaten? De bibliotheek- en archiefsector voelt zich in de steek gelaten.

Opgezadeld met een zelfs als letterwoord onuitspreekbare naam, bergt de VVBAD ook nog eens de meest veelsoortige instellingen onder haar koepel – van de Openbare Bibliotheek van Waregem, het Gemeentearchief van Sint-Pieters-Leeuw tot het Documentatiecentrum van de Scouts en Gidsen Vlaanderen, in Antwerpen. Het terrein dat de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek-, Archief- en Documentatiewezen (VVBAD) bestrijkt, oogt navenant divers: oude landkaarten en atlassen, wiegendrukken en manuscripten, documenten en archiefstukken, boeken en audiovisuele verzamelingen.

Maar toen de administratie Cultuur de VVBAD in 2003 verzocht om op drie maanden tijd een proeflijst van topstukken uit de sector samen te stellen, deed de vereniging wat van haar verlangd werd. Dat liep niet van een leien dakje. De in de Universiteit Antwerpen opgestelde topstukkencriteria waren op de maat van schilderijen en sculpturen gesneden, niet op die van het archivalische en documentaire erfgoed. VVBAD toonde goede wil, maar nam de gelegenheid ook te baat om bij de politiek verantwoordelijken haar noden en problemen aan te kaarten. Het onvoorstelbare gebeurde: als leed ze plots aan de pest, vernam de VVBAD, sinds ze op 30 april 2004 keurig op tijd haar proeflijst en eindrapport indiende, niets meer van de Vlaamse cultuurbeleidsmakers.

De overheid kwam er maar niet toe om uit de proeflijst een selectie te maken die kon worden opgenomen in de definitieve topstukkenlijst. Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap uit 2003 over ‘de bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang’ bleef dode letter. De kans dat kostbaar erfgoed uit het land zou verdwijnen – wat het decreet juist wil tegengaan – groeide met de dag. Het onvermijdelijke liet niet lang op zich wachten. Op 14 februari 2007 maakte de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bekend dat ze het Gruuthusehandschrift verworven had uit de private collectie van de adellijke Vlaamse familie Van Caloen. De beschuldigingen in de media klonken als machinegeweersalvo’s. Till Borchert, voorzitter van de Topstukkenraad, kwam sussend op de proppen met het argument ‘dat het Gruuthusehandschrift zich toch al in het buitenland bevond’, nog voor men zich het hoofd had gebroken over topstukkenlijstjes. Als bewijs van onmacht kon dat tellen.

VVBAD-voorzitter Johan Vannieuwenhuyse, archivaris bij de provincie West-Vlaanderen, greep de fatale verkoop van het laatste belangrijke Middelnederlandse handschrift in privébezit aan om in zijn ledenblad een open brief aan cultuurminister Bert Anciaux (Spirit) te publiceren. Verwijzend naar het onbeantwoord gebleven rapport legde hij de vinger op de wonde: de collecties in privébezit zijn ‘de facto de meest bedreigde’ en moeten dus prioritair op een topstukkenlijst terechtkomen. Maar dat veronderstelt een ‘vertrouwensrelatie’, die slechts door ‘veelvuldige contacten en lobbywerk’ kan worden opgebouwd. Dat was onmogelijk gebleken binnen het kader van een studieopdracht van drie maanden. Daar moest in een zeer nabije toekomst maar eens werk van worden gemaakt.

Anderzijds vond Vannieuwenhuyse het dan weer rijkelijk ‘naïef’ dat men bij de opstelling van het huidige decreet in ruime mate particuliere eigenaars en verzamelaars betrokken had, ‘in de hoop dat belangrijke topstukken in particulier bezit op die manier de Vlaamse Gemeenschap niet zouden verlaten’. Hij pleitte dan ook voor de invoering van een spoedprocedure voor kunstschatten die het grondgebied dreigen te verlaten zonder dat ze op de lijst staan. Dat zou de overheid dan in staat stellen om ook in die gevallen haar door het decreet gegarandeerde voorkooprecht te laten gelden.

Vannieuwenhuyse deed het volgende voorstel: ‘Als de Vlaamse overheid een panoramisch zicht wil krijgen op de archivalische en documentaire collecties in particulier bezit, moet zij bereid zijn de nodige middelen uit te trekken voor een speci- fieke en langer lopende studieopdracht.’ In een bijlage bij het VVBAD-eindrapport van 2004 was trouwens al melding gemaakt van een aantal topstukken in privébezit. De voorbeelden waren zo gekozen dat ze de overheid onmiddellijk konden doen beseffen dat het om kapitaal erfgoed gaat. De voor de hele sector kenschetsende diversiteit bleek er eveneens zonneklaar uit: handschriften, bibliotheken en archieven.

BEZETTE STAD

Op nummer één bij de handschriften prijkte het Gruuthusehandschrift, met de vermelding van eigenaar en adres: baron Van Caloen, Kasteel Ten Berghe, Koolkerke (Brugge). Op de tweede plaats volgde het handschrift van de dichtbundel Bezette Stad uit 1921 van Paul van Ostaijen, met de vermelding ‘onbekende privé-eigenaar in Vlaanderen’. Ten slotte diverse manuscripten van Belgische symbolisten (Maurice Maeterlinck, Georges Rodenbach) uit de verzameling van de Kortrijkse industrieel Carlo De Poorter.

Ook het selecte kransje privébibliotheken werd aangevoerd door de Van Caloens – de Loppemse tak dan wel. Meer dan hun verwanten uit Koolkerke hebben zij er altijd voor geijverd om het familiale erfgoed publiek toegankelijk te maken. Van adellijken bloede is eveneens de familie De Bethune op het kasteel van Marke bij Kortrijk, met een bibliotheek waarvan kenners de ‘Westflandrica’ en ‘Gezelliana’ prijzen.

Industrieel Piet Van Waeyenberge zag zijn in het Cultura Fonds ondergebrachte bibliotheek virtueel tot topstuk verklaard – wat zoals bij alle andere ook impliceert dat, indien de opname op de topstukkenlijst ooit een feit wordt, de bezitters in aanmerking komen voor conservatie- en restauratiesubsidies. De basis van het Cultura Fonds werd in 1991 gelegd, toen Van Waeyenberge 510 edities van Christoffel Plantijn kocht. Daarna vulde hij zijn collectie aan met humanistische auteurs uit de Plantijnstal, zestiende-eeuwse historische werken die zich niet meer in eigen land bevonden en ander fraais.

Bij de archieven ten slotte, gaat het vooral om schrijvers van wie de papieren nalatenschap al voor een deel in het publieke domein viel: zo bezit het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) documenten van Paul Van Ostaijen, Willem Elsschot, Louis-Paul Boon en Ivo Michiels. Wegens betwistingen tussen de erven dreigde het Elsschotarchief jarenlang versnipperd te raken (sommige stukken werden sporadisch al ter veiling aangeboden), maar nu het conflict is bijgelegd, wenkt een gelukkige afloop en een mogelijke aankoop door het AMVC. Uiteraard kan een opname op de topstukkenlijst een bijkomende garantie geven. Een herhaling van het Gruuthusescenario zou het erfgoedbeleid zijn laatste restje geloofwaardigheid ontnemen.

Het probleem zit dieper. In VVBAD-kringen leeft het gevoel dat het ’topstukkenbeleid een mooie façade is en het huis daarachter aan het instorten is’. Dat zegt historicus Bart Coppein, die in 2004 het onderzoeksproject voor de VVBAD uitvoerde. In dienst genomen om het opstellen van een proeflijst in goede banen te leiden, moest hij vaststellen dat het landschap niet eens volledig in kaart gebracht was, en dat verscheidene archieven en collecties niet of onvolledig ontsloten waren. Terwijl het Vlaams Archiefdecreet uit 2002 in een kader en een structurele subsidieregeling voorziet voor privaatrechtelijke archieven, blijven de publiekrechtelijke archieven (gemeente- en stadsarchieven, provincie- en OCMW-archieven) in de kou staan. Sommige gemeenten hébben niet eens een archiefdienst. Ook bibliotheken van hogescholen, musea en ministeries worden stiefmoederlijk behandeld. Het twee kilometer lange archief van de Kempense Steenkoolmijnen (1900-1996), bewaard in het rijksarchief te Hasselt, ligt er nog steeds onaangeroerd bij. Daardoor is een cruciaal stuk sociaal geheugen bedreigd. Bij een tekort aan personeel en middelen worden de instellingen dan nog eens aangemaand om de nadruk te leggen op valorisatie en publiekspresentatie, zodat basistaken in de verdrukking geraken.

Stoïcijns noteerde Coppein nog een hoop lacunes in de sector en herformuleerde ze tot aanbevelingen aan de overheid. De wenselijkheid van een echt collectiebeleid, bijvoorbeeld, – beginnend bij een overleg over wie wat hoort te archiveren of aan te kopen. De nood aan een schade-inventaris ook – geen luxe gezien de noodkreten uit de sector. Het complete verlanglijstje nam hij op in zijn artikel Terra Incognita, nu al weer drie jaar geleden verschenen in de Bibliotheek- & Archiefgids 80-3, zonder dat er nog een haan naar kraaide.

Zeker heeft de impasse ook te maken met het ontbreken van deugdelijke archiefregelingen, die bovendien verschillen op het niveau van de gemeenschappen, de gewesten en de federatie. De Archiefwet van 1955 is een al lang door de feiten achterhaalde draak. Het Topstukkendecreet heeft die absurditeit op de spits gedreven. Een stuk dat op het grondgebied van het Vlaams Gewest beschermd heet, verliest dat statuut zodra het zich op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevindt. De vestigingen van het Rijksarchief in de Vlaamse provincies zijn federale instellingen die niet in aanmerking komen voor bescherming noch voor conservatiesubsidies, voorzien door het decreet. De clou is natuurlijk dat het leeuwendeel van de Vlaamse topstukken uit het bibliothecaire, archivalische en documentaire veld zich in federale handen bevindt. Van samenwerken lijkt niemand ooit te hebben gehoord.

WWW.VVBAD.BE

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content