De televisie is de grootste kolonisator van de twintigste eeuw. Wereldwijd pikt hij veertig procent van de vrije tijd in en is hij uitgegroeid tot het commandocentrum van de samenleving.
Volgens het Britse Medical Journal hebben de personages van de Britse serie Eastenders het gevaarlijkste beroep ter wereld. De Londense epidemioloog Tim Crayford kwam tot de bevinding dat ze minder kans hebben om hun oude dag te halen dan autorenners of ontmijners. Sinds de start van Eastenders in 1985 kwamen zeventien personages om het leven in allerlei gewelddadige omstandigheden. “Ze lopen twintig keer meer gevaar om overreden te worden of aan een overdosis te bezwijken dan een gewone sterveling”, vertelt Crayford aan The Times. “Eigenlijk zouden ze moeten rondlopen in dikke kogelvrije vesten die liefst ook tegen zware explosies bestand zijn. En zouden ze ook regelmatig een therapie moeten volgen die hen helpt bij het overleven in een oorlogssituatie.”
Al dat sterven en lijden heeft natuurlijk z’n redenen. De acteurs willen of moeten uit series geschreven worden en een mooie dood zorgt voor een piek van twintig procent in de kijkcijfers. Het verhaal van Crayford wijst er ook op dat zoiets sporen nalaat. De televisie als invloedrijk medium dat rare dingen doet met de werkelijkheid, het is een intussen overbekende theorie. Iets bestaat pas of is pas echt gebeurd als het op het scherm is geweest.
“Ik betrap mijzelf er altijd op dat ik op een herhaling zit te wachten als ik naar een voetbalwedstrijd ga kijken”, zegt de Amerikaanse communicatiewetenschapper Neil Postman, auteur van de bestseller Amusing ourselves to death. “En dat het pas tot mij doordringt wat ik gezien heb als ik achteraf thuis naar de beelden kijk. De televisie valideert dus onze ervaringen. En laat ons alles ervaren in een gecontroleerde symbolische vorm die we boven de werkelijkheid verkiezen. Ik vraag mij af of men daardoor op termijn niet teleurgesteld zal worden in de medemens. Nieuwslezers zien er ’s ochtends onberispelijk uit en presentatoren zijn altijd goedgeluimd. Ze zijn in zekere zin een verbeterde mensensoort.”
Om ons te kunnen blijven boeien moeten soapseries als Eastenders even gevaarlijk zijn als Formule 1-wedstrijden, of toch zo ongeveer. En de moderne televisie wordt gerund door marketeers die vinden dat de kijker op zijn wenken moet worden bediend. Als de klant spanning wil, kan hij die krijgen. Daarmee lijkt het onderscheid tussen het Amerikaanse en het Europese omroepbestel na een halve eeuw tv-geschiedenis helemaal verdwenen.
In zijn afscheidsboek Radio en televisie in Vlaanderen (1998) schetst voormalig VRT-topman Cas Goossens beide kampen. De Amerikaanse zenders zijn aandeelhoudersomroepen die programmeren om een zo groot mogelijk publiek te bereiken. Hoe meer kijkers, hoe meer advertenties. Het Europese model is gestart vanuit openbare omroepen die een dienst aan de gemeenschap moesten leveren. Het klassieke drieluik van informatie, ontspanning en opvoeding dat het tot in de jaren negentig heeft volgehouden. De snelle opmars van de commerciële omroepen en de technologische vernieuwingen hebben voor een immense beeldenstroom gezorgd die ook inhoudelijk steeds ‘Amerikaanser’ werd. Die evolutie heeft ervoor gezorgd dat ook bij de openbare omroepen het marktgerichte denken ingang vond. De kijker is een doelgroep die meer krijgt aangeboden dan hij kan slikken. Hij ondergaat het graag en gretig maar blijft anderzijds ook de baas. Het is een gezelschapsspel tussen zender en ontvanger waarvan het rollenspel steeds complexer en diffuser is geworden.
VIRTUELE GEMEENSCHAP
“En welk paviljoen vond u het mooist?” Met die indringende vraag overviel de jonge reporter Cas Goossens de bezoekers van de Expo ’58. In Brussel ging er een nieuwe wereld open voor de Belgen. Die blik werd vergroot door het jonge medium televisie dat door de Wereldtentoonstelling in ijltempo volwassen werd. Het volk hapte gretig toe. Aan het einde van de jaren vijftig waren er in Vlaanderen zo’n 200.000 televisietoestellen. In het daaropvolgende decennium vertienvoudigde dat aantal. Daarmee tekende zich bij ons – met enige vertraging – eenzelfde evolutie af als in de Verenigde Staten.
In 1953 had vijftig procent van de Amerikaanse gezinnen een televisie in huis. Vijf jaar later was de bezettingsgraad als opgelopen tot negentig procent. Het nieuwe meubelstuk maakte indruk. In 1963 tuurde meer dan zestig procent van de Amerikanen al meer dan twee uur per dag naar het scherm. Wetenschappers raakten niet uitgepraat over de zaligmakende effecten van het wondere toestel. De televisie zorgde voor een versnelde modernisering van de maatschappij en had een belangrijke hand in de verspreiding van de individualistische waarden en de democratische gedachte. “Televisie heeft zeker het regionalisme uitgeroeid in de Verenigde Staten”, zegt MTV-uitvinder Robert Pittman in de New York Times, “mensen in het noorden en het zuiden kregen dezelfde dingen te zien en groeiden ongemerkt naar elkaar toe.”
De Amerikanen voelden zich verenigd in hun waarden en symbolen. Ze rouwden samen om hun vermoorde president John F.Kennedy en deden dat opnieuw toen diens zoon met zijn vliegtuig in zee was gestort. Maar volgens de observatoren deden ze dat in ’63 om volledig andere redenen dan in ’99 en dat zegt alles over de invloed die de televisie op het gemeenschapsgevoel heeft gekregen. In ’63 was hij een unificator. Televisie kijken was een groepsgebeuren. Er werden afspraken gemaakt om samen naar Lucille Ball of Schipper naast Mathilde te kijken. Thuis, in het café of op straat voor de etalages van televisiezaken. Onderzoeken uit die tijd roemen uitgebreid het effect op de communicatie binnen het gezin. Ouders en kinderen discussieerden over de nieuwe ideeën die aan huis werden geleverd.
Aan het einde van de eeuw liggen de kaarten net andersom. Kijken is in alles een solitaire bezigheid geworden. Er zijn momenteel meer Amerikaanse gezinnen die drie toestellen in huis hebben dan bezitters van een enkel exemplaar. De helft van de kinderen tussen zes en zeventien jaar heeft een eigen tv. Als middel tot afzondering slaagt de televisie er tegelijkertijd toch in om een ersatz van een gemeenschapsgevoel op te wekken. Daarom zal men minder snel rouwen om zijn buurman dan om mensen die men alleen van het scherm kent. Die zijn zo vaak de huiskamer binnengestapt dat men hen tot de kennissenkring is gaan rekenen.
Televisie is volgens zijn tegenstanders een virtuele gemeenschap die diep knaagt aan de echte samenleving. De Amerikaanse wetenschapper en publicist Robert Putnam beweert dat televisie het onderlinge vertrouwen en de burgerzin van zijn landgenoten flink heeft aangetast. De tijd die besteed wordt aan sociale activiteiten is in twintig jaar teruggelopen van acht naar vijf uur per week. Veertig procent van de tijd die rest na aftrek van werken en slapen gaat naar de televisie. Cijfers in overvloed trouwens: volgens Nielsen Media Research kijken de Amerikanen bijna 28 uur per week of vier uur per dag. In een heel mensenleven komt dat overeen met negen volle jaren. Vrouwen kijken vier uur langer per week dan mannen. De Vlaming haalt gemiddeld 157 minuten per dag, maar zijn kijktijd groeit. Amerikaanse kinderen zitten bijna dubbel zo lang voor de buis als in de klas. Maar ze kijken wel steeds minder. In 1983 keken de Amerikaantjes tussen twee en elf jaar bijna 27 uur per week. Vandaag is dat teruggebracht tot 21 uur. Ze zitten liever op Internet of achter een spelconsole.
EEN KWARTIER BEROEMD
De televisie is zo omstreden omdat hij zo’n immense invloed heeft op onze tijdsbesteding en ons denken. Het is een gemakkelijk ding dat niets vraagt en zoveel kan dat men het steeds meer functies is gaan toekennen. Van blikopener en amusementsmachine is hij uitgegroeid tot polyvalente huisrobot. Gooi maar raak: babysitter, bezigheidstherapeut, spelleider, entertainer, achtergrondgeluid en biotritme. De avond begint voor de mens allang niet meer wanneer de zon ondergaat. De nieuwe tijdsregeling heet prime time en begint om zeven uur. Op dat moment mag de grote verteller bepalen waarover de gesprekken de volgende dag op kantoor zullen gaan of welke politici populair zullen worden. Hij is de nieuwe hoeksteen van de samenleving die trends creëert en opinies vormt. “In de Verenigde Staten gaan we naar de film om ons te amuseren. En daarna gaan we weer naar huis”, zegt Postman. “Naar de televisie gaan we voor alles. Politiek, nieuws, geloof. Op die manier is televisie een soort van evenknie geworden van de kerk in de veertiende of vijftiende eeuw. We raadplegen altijd zijn mening. We zijn televisiemensen geworden. In zekere zin moet je televisiekijker zijn om je Amerikaan te mogen noemen.”
Al wordt lang niet alles geloofd wat het scherm vertelt. Dat moest zelfs het immens populaire “Dallas” ervaren. De fameuze aflevering “Who shot JR?” van 21 november 1980 staat met 41,47 miljoen kijkers nog steeds op de vierde plaats van de meest bekeken Amerikaanse programma’s. Ze wordt alleen voorafgegaan door de allerlaatste aflevering van “M*A*S*H” en de Super Bowls van 1996 en 1993. Driekwart van alle kijkers zag die bewuste avond hoe JR werd neergemaaid door het zusje van Sue Ellen dat hij bezwangerd had. Ze bleven massaal kijken tot het moment waarop Bobby Ewing in de herfst van 1986 uit de doden terugkeerde. Hij had zich twee jaar eerder laten vermoorden omdat acteur Patrick Duffy uit de serie wou stappen. Toen de kijkcijfers even kwakkelden, overtuigde men hem om terug te keren. Op een goede dag bleek hij fluitend onder de douche te staan. “Dat ene moment heeft een desastreuze invloed gehad op de geloofwaardigheid van prime time soaps. De overgang was zo absurd dat het publiek zich beetgenomen voelde en afhaakte”, zegt TV-criticus Rick DuBrow van de Los Angeles Herald Examiner. Het waren de laatste stuiptrekkingen van de grote reeksen over de rich and famous. Toen “Dallas” in 1991 uit de ether ging, was “Roseanne” de populairste show. Een komedie over een arbeidersfamilie die het moeilijk had om de eindjes aan elkaar te knopen.
Die ‘buurmanseries’ nemen in de jaren negentig steeds meer zendtijd in beslag. Series enten zich op herkenbare situaties en het scherm wordt ingepalmd door gewone mensen. Het leven zoals het is, maar sterk versneld en verknipt en liefst overgoten met een sensationeel of romantisch sausje. Televisie wordt het dorpsplein waar iedereen zich wil laten zien. Een beetje zoals de pauwengang die de Italianen elke avond maken voor het eten. Er is berekend dat een kwart van de Amerikanen al op de televisie is geweest. Lange rijen mensen staan te wachten om hun meest persoonlijke leven bloot te leggen. Voor het oog van miljoenen kijkers worden huwelijksaanzoeken gedaan en publieke biechten afgelegd. Deels omdat men dat in het gewone leven niet meer kan, deels omdat iedereen het dan meteen ook weet: Warhols kwartiertje beroemdheid.
TWINTIGDUIZEND MOORDEN
Als spiegel van de samenleving is de televisie evenwel niet echt betrouwbaar. De geschiedenis bewijst dat hij zijn eigen ethische waarden en waarheden heeft opgebouwd: op de beeldplaneet wonen drie keer meer vrouwen dan mannen en zijn oude mensen en etnische minderheden in opmerkelijk kleinere getallen aanwezig. Autorijden is er veel minder dodelijk en inbreuken worden nauwelijks bestraft. En er is tien keer meer misdaad. Amerikaanse kinderen hebben op hun achttiende al bijna twintigduizend moorden gezien. En 3.500.000 reclameboodschappen gekregen, het equivalent van 160 dagen. “De reclameblokken vervangen de zondagspreken. Zij dicteren ons hoe we ons moeten gedragen”, vertelt de Amerikaanse communicatieprofessor George Gerbner. “Ze zeggen ons dat we beter moeten ruiken en bij de lichtste pijn gauw een pilletje moeten nemen.” De televisie heeft ook een impact op het ritme van de samenleving. “Er is zoveel instant entertainment dat mensen zich meteen vervelen als het er even niet meer is. Ze zien amusement als een recht en verveling als een inbreuk. Hoe durft een leraar hen nog te vervelen met een ellenlange uiteenzetting?” zegt Alvin Pouissant. De Amerikaanse psychiater weet als adviseur van wijlen The Cosby show waarover hij spreekt.
De aankomende geeuw van de kijker moet met steeds snellere plotwendingen en ander oogsnoepgoed afgewend worden. Elke seconde moet entertainen. Inspecteur Columbo loste nog één moord per keer op. Nu worden er in een enkele aflevering van NYPD Blue drie moorden en twee huiselijke crisissen doorgejaagd. En ze worden nog liefst meteen opgelost ook. Als laatste bastion is het journaal in de ban van de snelheid en de amusementswaarde gekomen. Nieuwsfeiten moeten naast belangrijk ook aantrekkelijk zijn. De grote brandhaarden en conflicten die niet aan dat criterium voldoen, worden afgevoerd of in vijftien seconden samengevat. En aan het eind wordt er altijd wel een nijlpaardje geboren om alles door te spoelen en licht te laten verteren.
Die evolutie komt natuurlijk alweer overwaaien uit de Verenigde Staten waar het journaal is uitgegroeid tot een personality show en nieuws een belangrijk concurrentieel wapen is geworden. Het profileert een zender en is een druk bekeken programma waarrond lucratieve advertenties kunnen worden verkocht. De snelheid waarmee Europa dat heeft overgenomen is indrukwekkend. Halfweg de jaren tachtig waren er – op uitzondering van het Finse MTV, het Luxemburgse RTL en het Britse ITV – geen commerciële omroepen in Europa en programmeerden de netten van de openbare zenders netjes en onbezorgd naast elkaar. Vandaag zijn alleen de BBC en de Deense publieke omroep nog reclamevrij en heeft een kleine regio als Vlaanderen twee openbare netten en twee commerciële zenders. Zonder dan nog de regionale stations te tellen.
De grote aanwas van het aanbod is gedeeltelijk een principiële kwestie – een uitloper van de vrijheid van drukpers en meningsuiting – maar vooral een economisch gegeven. Televisie kan immers veel consumenten bereiken op een directe en indringende manier. In ons land strijkt hij meer dan veertig procent op van de media-uitgaven van bedrijven en overheden. In 1998 ging het om een bedrag van 26,5 miljard. Evenveel als de ruimte die werd aangekocht op de radio en in de geschreven pers. Omdat de breedte en de diepte van de beoogde doelgroepen sterk verschillen naargelang van de adverteerder, werden thematische zenders opgezet die zich specialiseren in disciplines als sport, film of nieuws. De kijker blijkt zich evenwel aan hetzelfde aantal zenders te houden. Maar zijn favorietenlijstje is wel regelmatig aan veranderingen onderhevig.
LEGE HANDEN
Omdat hij een portefeuille heeft, is de kijker belangrijker en dus ook machtiger geworden. Hij is zelfs gevaarlijk want hij heeft een wapen. De afstandsbediening – toen nog via een draad met het toestel verbonden – werd in 1950 door de Amerikaanse fabrikant Zenith gelanceerd en kreeg de grappige doopnaam Lazy bones. Met dat apparaat bepaalt de kijker wat hij zich laat voorschotelen. In Europa wordt die omslag door sommigen met lede ogen aanschouwd. ” The market has taken over from the academy“, concludeert Cas Goossens in Radio en televisie in Vlaanderen. En hij schrijft er nadrukkelijk bij dat hij daar geen oordeel over heeft. Hij stelt alleen dat het marktdenken het televisiebestel is gaan beheersen en dat de openbare omroepen mee in de ring zijn gestapt. Zijn vrees voor een kwalitatieve en culturele verschraling is evenwel duidelijk tussen de regels te lezen. Voor de Europese openbare zenders is het concurrentiespel trouwens een spel dat zich afspeelt tussen twee vuren. In mindere of meerdere mate zijn ze afhankelijk van een overheidssubsidie waaraan een opdracht verbonden is. Iedereen moet bediend worden. Dus ook kleinere doelgroepen die commerciële zenders niet rendabel vinden. Tegelijkertijd moeten echter genoeg mensen bediend worden om het bedrag van de subsidie te blijven verantwoorden.
De kijker ligt er niet wakker van en beoordeelt alleen het resultaat. Iedereen wil maar al te graag bij hem op schoot en doet zijn best om hem te paaien. Bij VTM is hij een deel van de familie, de VRT geeft hem een epitheton ornans. In 1996 startte het onderzoeksbureau Censydiam in opdracht van de Vlaamse omroep met een doorlichting van de Vlaamse kijker. Die moest vertellen welke rol televisie in zijn leven speelt en hoe het ideale zendpakket er moest uitzien. Uit de resultaten bleek dat men meer van generalistische televisie houdt dan van themakanalen. En dat men zo lang mogelijk bij zijn favoriete zender wil blijven. Zappen gebeurt alleen in een moment van ontevredenheid. Uit het onderzoek werden zes profielen gehaald die als basis dienden voor de (her)profilering van de twee netten. De emotionele TV-verslaafden en de rustelozen vielen uit de boot. De VRT ging zich richten op de actieve ontdekkers, de spontane genieters, de gezinskijkers en de meerwaardezoekers. Met die lading bereikt men met TV 1 en Canvas-Ketnet 76 procent van de Vlaamse kijkers.
Ongemerkt wordt er een cordon gelegd rond de kijker. Met netten waaruit hij niet mag ontsnappen. Het cijfermateriaal over het kijkvolume en het zapgedrag – dat in Vlaanderen door alle omroepen op hetzelfde adres wordt besteld – heeft overal bijbelse proporties gekregen en bepaalt de zendschema’s en het tempo van de programma’s. De kijker wordt bovendien uitgenodigd om in panels te zitten die nieuwe en bestaande programma’s evalueren. Een paar jaar geleden bracht VT4 zo’n groepje bijeen om de oorzaken te zoeken van de tegenvallende cijfers van “De muziekkwis”. Het orkestje werd vervangen en er kwam een echte apotheose aan het einde. “En we springen guller met prijzen om”, zei programmadirecteur Bart De Prez in De Standaard Magazine, “want het is bekend dat de Vlaamse kijker niet graag ziet dat iemand met lege handen naar huis gaat.”
De rustigste speler in dit alles was tot dusver het televisietoestel. Dat hield zich dom en gedeisd en gaf braaf door wat het via kabel of antenne ontving. Dat eenvoudige bestaan lijkt voorgoed voorbij. De tv wordt een gouden kooi met toeters en bellen. Hij moet steeds meer lucratieve pluspaketten en interactieve diensten aanbieden als Internet, telebankieren, home shopping en filmtheater ( pay per view en video on demand). Met de komst van de digitenne wordt het toestel ook mobiel en krijgt het concurrentie van de computer.
Televisie als medium heeft echter weinig te vrezen. Ook al is er volgens Bruce Springsteen vaak een gevoel van “57 channels and nothing on”. De kijker wil gewoon blijven kijken. Wat antwoordde Bart Simpson ( The Simpsons) ook alweer op de vraag hoeveel uur hij dagelijks voor de buis zit: “Zes. Zeven als er iets interessant te zien is.”
Enkele jaren geleden bood een krant in Detroit 120 gezinnen een bedrag van 500 dollar om een maand niet te kijken. Bijna tachtig procent wees het aanbod meteen af. En de kinderen van sommige deelnemers kampten na afloop met ontwenningsverschijnselen die eigen zijn aan zware alcoholici. Toen de jongeren gevraagd werd om te kiezen tussen hun vader en de televisie, verloochende meer dan de helft de bloedbanden. Niet verwonderlijk. De gemiddelde Amerikaanse ouder besteedt wekelijks zo’n veertig betekenisvolle gepreksminuten aan zijn kinderen. De televisie mag 1680 minuten praten en wordt duidelijk geloofd. Bijna zeventig procent van de Amerikaanse gezinnen heeft het toestel trouwens aanstaan tijdens het eten. En mensen kijken ook werkelijk naar alles. Een paar jaar geleden had de BBC een kleine camera verstopt in een vogelkastje. De kijker kon een paar uur per dag zien hoe de eieren werden uitgebroed. Het programma had in een mum van tijd een immense aanhang en de vogels kregen zelfs fanmail.
Volgende week: Gabríel Garcia Márquez
Jan Delvaux