Hoe en waarom wij van Nederland gescheiden raakten. Of een periode waarover veel gelogen wordt.
Er zijn woorden die zo’n indruk maken dat ze voor eeuwig stollen. Inquisitie is er zo een. Net als Spaanse furie. Allebei wijzen ze terug naar de zestiende eeuw, toen er nergens in Europa rust was. In onze geschiedenisboeken staat dat koudweg vermeld als ‘dertigjarige oorlog’ of ’tachtigjarige oorlog’. Letterlijk dan. Legers doorkruisten Europa, soldeniers plunderden op het land en kapers op zee.
Het was een ruwe tijd waarin een mensenleven niet veel waard was. We proeven dat nog in schilderijen van Pieter Bruegel de Oude. De kindermoord te Bethlehem ademt de angst uit die voor veel mensen dagelijkse realiteit was. Want overal was ziekte en oorlog. Overal kwamen mensen in opstand. De relschoppers en roversbendes werden hardhandig aangepakt door strenge rechters. Een van de rechtbanken was die van de inquisitie.
Charles de Coster schreef over die rechtbank in 1867 in zijn Légende et aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandres et ailleurs. Natuurlijk krijgt zijn held met de inquisitie te maken. En wat ziet hij overal? Hoofden op staken, jonge meisjes die in zakken gebonden in de rivieren worden gegooid, vrouwen die levend begraven worden, walmende brandstapels en hele families die gefolterd en verbrand worden.
Dat is het beeld van de zestiende eeuw.
Maar De Coster schreef natuurlijk voor de negentiende eeuw. En in die tijd wilden de liberalen hun vrijzinnige ideeën koste wat het kost in de geschiedenis terugvinden. Betere voorvaderen dan de eigen opstandelingen konden ze niet bedenken. Hadden die geuzen niet hun hele hebben en houden ’tot aan den bedelzak’ veil gehad voor de vrijheid van mening? Voor het recht op vrij onderzoek? Dat moest dan wel belemmerd zijn geweest door de snode katholieken, die van de weeromstuit zeer intolerant werden voorgesteld. Zij waren het die de vrije wetenschap verhinderden en de arme Galileo Galilei dreigden te folteren, die Andreas Vesalius – grondlegger van de anatomie – belasterden en cartograaf Gerardus Mercator op de vlucht joegen. Dat allemaal onder leiding van keizer Karel V, een (volgens De Coster) uiterst bloeddorstig man. Maar we mogen ook Filips II niet vergeten, die door zijn intolerantie hier honderdduizenden – alweer volgens de negentiende eeuw – mensen op de vlucht had gedreven, tienduizenden ketters had verbrand, geradbraakt en opgehangen en via zijn IJzeren Hertog minstens 18.000 brave lieden door de Bloedraad had laten executeren.
Even tellen: enkele honderdduizenden op een bevolking van twee miljoen lijkt wat veel. En omdat de Bloedraad maar twee jaar bestond, zouden er elke dag dertig executies hebben plaatsgevonden. Bij de Franse Revolutie haalde de moderne techniek van de guillotine er niet eens zoveel.
Maar de mythe bleef leven.
VIRUS HISPANICUM
Bij ‘inquisitie’ denkt iedereen aan walmende brandstapels en onderaardse keldergewelven waar griezelige monniken vanachter hun kruisen loeren naar arme ketters die enkel en alleen voor vrije meningsuiting opkwamen.
Dat heeft in de Nederlanden niet bestaan. Er was namelijk geen enkele groep die voor vrije meningsuiting streed, behalve de anabaptisten dan. En die werden overal vervolgd. De Hollandse calvinisten (die met de Prins van Oranje ‘ die tyranny verdrijven die my mijn hert doorwondt‘) schonden alle verdragen waarin de katholieke godsdienst, beleden door de meerderheid van de bevolking, vrij beleden mocht worden. De bloeddorstige keizer van De Coster stond in 1532 en in 1555 noodgedwongen wél godsdienstvrijheid toe aan Lutheranen. Calvinisten waren minder goed gezien. Die vonden namelijk dat de godsdienst boven de politiek ging en die theorie was voor de keizer niet te verteren.
Ook de inquisitie, die in Spanje wél feestte, heeft hier niet echt gewerkt. De inquisitie was een rechtbank die sinds de dertiende eeuw bestond en oorspronkelijk enkel bevoegd was voor de berechting van de Katharen – vandaar trouwens ons woord ‘ketters’. Oorspronkelijk was het een kerkelijke rechtbank, die hand in hand werkte met de plaatselijke vorsten en ook bevoegd werd voor heksenprocessen.
Net als bij alle andere rechtbanken werd er gefolterd om bekentenissen los te krijgen. Net als bij alle andere rechtbanken kon ze de doodstraf uitspreken. De auto da fe. Letterlijk betekent dat ‘uitspraak over het geloof’, figuurlijk walmende brandstapel met gillende mensen. Die faam dankt de rechtbank aan de zeer katholieke koningen van Spanje. Daar werd de inquisitie in 1420 ingevoerd om joden en ‘moren’ te berechten. De katholieke landvoogden in de Nederlanden hebben dat weten te voorkomen, van het virus Hispanicum moesten ze hier namelijk niet te veel weten. Noch van andere excessen. Franciscus Sonnius die jarenlang inquisiteur was, schreef verschillende keren dat hij niet veroordeelde, ‘in het algemeen belang en omdat wij zielen willen winnen en niet mensen vermoorden’. En uit angst: bij het eerste teken van onraad ging de man gewoon op de loop.
Voor zover de cijfers bekend zijn: in Antwerpen, Gent en Mechelen samen (en dat waren de grote steden) werden door de zestiende-eeuwse inquisitie geen driehonderd doodvonnissen uitgesproken. Twee op de drie slachtoffers waren anabaptisten. Die groep werd in heel Europa, in katholieke en protestantse landen, op een gruwelijke manier vervolgd. Want hun opvattingen over gelijkheid van alle mensen smaakten de machthebbers al helemaal niet.
De feiten zijn veel ingewikkelder en genuanceerder dan de mythe. Die dankt haar ontstaan aan de giftige pamfletten waarin voor- en tegenstanders elkaar bestookten en aan de schriftvervalsing die daar tot in de vorige eeuw op volgde.
Dat de Vlaamse beweging zich op De Coster richtte, deed daar ook geen goed aan. Ook de jonge Hendrik Conscience debuteerde met Het Wonderjaer om de Belgen een geschiedenis te geven. Het is zijn eerste historische roman en gaat over de anti-Spaanse opstand, gekoppeld aan een liefdesintrige. Er werden maar 241 exemplaren van verkocht. De uitgezuiverde tweede druk (minder anti-Spaans, minder erotisch en veel katholieker) kende wel succes. Alleen werd de man tot zijn ontzetting voor verrader uitgescholden en kreeg zijn verpaepschte versie veel kritiek.
DE RIJKSTE STAD TER WERELD
Het bewijst wel dat die tijd tot de verbeelding spreekt en bleef spreken, ook toen de waarheid al lang vergeten was. En terecht. De zestiende eeuw is voor ons de eeuw waarin Antwerpen de rijkste stad van West-Europa was. Volgens Cornelis De Schrijver, stadssecretaris in het begin van die eeuw, lagen in de haven soms tot 2500 schepen voor anker en kwamen er elke dag vijfhonderd zwaarbeladen karren in de stad aan. Een stad waar een kwart van de inwoners vreemdelingen waren en waar handelaars en kunstenaars floreerden. Een stad die zo snel uitbreidde dat handige grondspeculanten er stinkend rijk van werden. Daarbij vergeten we dat vier van de vijf Europeanen in de landbouw werkten en aan kerk, staat en lokale heer belastingen betaalden. De handelaars betaalden ook wat, maar die wisten via hun parlementen en privileges veel af te wentelen. De adel betaalde echter niet. En wilde dat zo houden. Daarom moest elke nieuwe keizer en koning in de eerste plaats de privileges van de steden en de adel bevestigen. Dat waren pas Blijde Intredes.
Dat keizer Karel V daar niet zo gelukkig mee was, sprak vanzelf. Hij had een rijk als een lappendeken. Dat was zo al onbeheersbaar, laat staan dat de man rekening wilde houden met een nog ingewikkelder lappendeken van rechtbanken, lokale heren en nog veel lokalere costuymen. Regeren, dat wilde hij. Geen inspraak van alle mogelijke heren en raden.
Maar het beviel hem slecht. Elke maatregel werd wel door de een of andere groep gecontesteerd. En omdat de man altijd maar oorlog moest voeren – vooral tegen Frankrijk, maar ook tegen zijn eigen onderdanen -, was hij niet alleen voortdurend op reis, maar had hij ook enorm veel geld nodig. Dus moest hij bij de bankiers en steden langs, die dan weer privileges vroegen.
En ondertussen zat daar in Duitsland een monnik de boel nog wat te versjteren. ‘Eén monnik kan geen gelijk hebben tegen miljoenen christenen in’, riep de keizer uit en kondigde meteen anti-ketterwetten af. Die ‘plakkaten’ moesten uitgehangen worden, want Maarten Luther was niet de enige die wist hoe publiciteit werkte. Voor al wie niet kon lezen, moest de boodschap ook om de zes maanden hardop uitgebazuind worden. Twaalf anti-ketterwetten na elkaar, met telkens de klacht dat blijkbaar niemand zich er iets van aantrok. Wat in de praktijk ook zo was. Want al die wetten waren bar slecht voor de handel en dus werd er ‘discreet en gematigd’ opgetreden, schreven de verschillende landvoogden aan de keizer en later aan de koning van Spanje.
De ‘bloeddorstige keizer’ van De Coster werd er wanhopig van en benoemde zelf een inquisiteur. Waarop de kerk boos werd. Toen er bovendien nog maar eens een economische crisis toesloeg, werden de rijke kooplieden bang voor onrust. Al hadden ze, noch in Antwerpen, noch in Gent of Mechelen, veel op met de calvinistische knokploegen die priesters schoffeerden, kloosters aanvielen en rijke burgers voor bescherming lieten betalen.
PAEPSCHE UITWASSEN
Dat was de sfeer waarin Karel V, moe en ontgoocheld, in 1555 troonsafstand deed. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Filips II. Die bleef in Spanje en liet hier landvoogden regeren. En ondertussen was iedereen boos. De oude adel op de nouveaux riches en op de kerk, omdat de ’tabbaard boven de degen’ ging. De verarmde landadel was boos op de rijke kerk, de steden haatten de adel en de boeren de steden. De kloosters en priesters waren woedend omdat ze (terechte) kritiek kregen op hun weelderige leventje en omdat vanuit Spanje een kerkhervorming was opgezet die hun autonomie aantastte.
Ook internationaal was het niet pluis. In Frankrijk was de godsdienstoorlog aan de gang, Duitsland bleef onrustig, in Engeland botsten anglicanen en katholieken. Niet echt het moment om streng te gaan optreden. Zeker niet in de rijke Nederlanden waar Filips een fors deel van zijn inkomsten haalde.
Dat wisten de edelen ook en ze profiteerden ervan. In april 1566 vroegen ze de afschaffing van de inquisitie, de bijeenroeping van het parlement, het herstel van de privileges en (opvallend) de verdrijving van de anabaptisten. In de zomer van dat jaar brak de beeldenstorm los: vanuit Noord-Frankrijk joeg die in verschillende golven over de Nederlanden. Leden van de verarmde landadel sloegen samen met boze handwerklieden kerken kapot en zuiverden ze zo van paepsche uitwassen. ‘Slaat papen en monniken dood en laat de begijntjes leven’, was de kreet. De bange steden gaven toe en werden calvinistisch. Ze dreven daardoor de adel, die geen onrust wilde, terug naar de kant van de koning. Willem van Oranje liet als afschrikwekkend voorbeeld enkele raddraaiers terechtstellen. De rust keerde terug.
Filips, die niet wars was van verkeerde beslissingen, stuurde zijn beste generaal: Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, 59 jaar oud, een grondig gevormd humanist met een enorme militaire ervaring. Twintig jaar eerder had hij Duitsland al onder de knoet gekregen. Nu kwam hij dat in de Nederlanden doen. Zijn opdracht was rust en orde laten heersen, de lokale macht breken en de belastingen hervormen.
De plaatselijke macht brak hij in elk geval. Maar vrede bracht hij niet, wel angst. Zijn Raad van Beroerte, een militaire rechtbank, rekende in twee jaar tijd met de opstandelingen af. 1100 doodvonnissen sprak de raad uit. De eersten en meest bekenden waren de graven van Egmont en Hoorne. Onthoofd wegens hun deelname aan de ‘beroerten’. Die Bloedraad joeg wel veel mensen op de vlucht. Als die twee – Egmont was een verwant van de koning – niet veilig waren, wie was dat dan wel? Maar de echte fout was de invoering van een nieuw, voor iedereen geldend belastingstelsel: een tiende en een twintigste penning op alle transacties en een honderdste penning op vermogen. De hertog had geld nodig voor zijn leger.
SPAANSE PLUNDERAARS
Dat geld kwam er niet en het leger nam wat het nodig had. Het werd er dan ook niet populairder op. Een brave zuster meldde in haar kloosterkroniek: ‘Die borgers worden alsoo seer gecrinkt van die Spaengers‘ want die gedroegen zich als waren ‘ die borgers haer knechts‘. Alva werd teruggeroepen, maar de rust keerde niet weer. Het Spaanse leger, zonder soldij, getergd door een opstandige bevolking, maakte zich gehaat door de Spaanse furie, een plundering van Antwerpen. Buitenlandse handelaars moesten schatting betalen: de Duitse Fuggers, op dat ogenblik de rijkste bankiers, verloren al hun bezittingen in Antwerpen, Engelse handelaars werden vermoord. Zo gauw het kon, zochten de anderen elders hun heil, vooral in Engeland en Duitsland.
In Gent werd ondertussen een verdrag gesloten. De Pacificatie zou godsdienstvrijheid en vrede brengen. Maar de harde kern van calvinisten wilde daar niet van weten en de katholieken werden verder gemolesteerd.
En dus werd de nieuwe landvoogd, Alexander Farnese, op veel plaatsen met open armen ontvangen. Zonder gevaar was dat niet. Steden die de kant van Spanje kozen, werden door calvinistische legers als vogelvrij beschouwd. Schotse en Engelse huurlingen plunderden, moordden en brandden gebouwen af. Maar die ‘Engelse furie’ is in onze geschiedenisboeken amper terug te vinden.
Farnese boekte succes. Alleen Antwerpen hield stand. Tot Farnese de Schelde afsloot en de stad zo haast letterlijk wurgde. Alweer sloeg een hele groep op de vlucht, onder wie wiskundige Simon Stevin, plantkundige Rembert Dodoens en drukker Louis Elsevier. Niet alleen de repressie, maar ook de voortdurende onrust – de frontlijn zou nog jaren door de Vlaamse gewesten lopen – en de economische neergang dwongen velen daartoe. De meest recente schatting houdt het bij 60.000, maar dat betekende op een bevolking van twee miljoen natuurlijk wel een volksverhuizing. Steden als Amsterdam, Haarlem, Leiden en Middelburg barstten uit hun voegen. Een enorme braindrain gebeurde ook via Keulen: Pieter Paul Rubens werd daar geboren, Joost van den Vondel groeide er op.
Filips II, die gezworen had de godsdienst te verdedigen ‘al moest het mij mijn landen kosten’, werd op zijn wenken bediend. Hij verloor de Noordelijke Nederlanden en daarmee ook de rijkdom die via de Schelde binnenkwam. ‘Antwerpen overtreft alles wat ik ooit heb gezien’, schrijft een reiziger in 1615. ‘Het is een mooie en grote stad, maar alles is verlaten.’
Maar wel rustig. Sinds Albrecht en Isabella hier heersten, was er vrede. En de kunsten bloeiden, met namen als Pieter Paul Rubens, Pieter Bruegel, Antoon Van Dyck, Lucas Fayd’Herbe, Adriaan Brouwer en Wenzel Cobergher.
Nederland werd rijker, dankzij het kapitaal en de knowhow die de vluchtelingen meebrachten. Niet dankzij het calvinisme of de tolerantie. Of toch: de fijngelovigen dreven onbekommerd handel met erfvijand Spanje. Maar nu Antwerpen uitviel, moest iemand het toch doen? Dat was nog een reden voor ruzie tussen Noord en Zuid.
Ruzies die aanhielden tot ver in de negentiende eeuw. Toen in 1839 de grens tussen Nederland en het jonge België werd vastgelegd, veroorzaakte het verlies van Limburg over de Maas zo’n emotie dat de liberaal Alexandre Gendebien voorgoed de politiek verliet, en een ander kamerlid in elkaar zakte en overleed. ‘Les larmes coulaient de tous les yeux’ schreef een ontroerde verslaggever. Antwerpen kwam er weer bovenop nadat de Belgische staat de vrije doorvaart op de Schelde in 1863 afkocht en daar meer dan 32 miljoen toenmalige francs voor betaalde.
Misjoe Verleyen
Angst en dood tekenden de zestiende eeuw.