Met de benoeming van George Robertson tot secretaris-generaal van de NAVO was voor Jean-Luc Dehaene de eerste ronde afgelopen van zijn zoektocht naar een nieuwe bezigheid.
Op 13 juni behaalt aftredend eerste minister Jean-Luc Dehaene (CVP) als lijsttrekker voor de Senaat 562.239 voorkeurstemmen. Niemand deed beter, niemand die maar in zijn buurt kwam, zelfs het nummer twee, de populaire Marc Verwilghen (VLD), had er haast 150.000 minder. Een dag na de stembusgang is er één politicus die officieel laat weten dat hij geen eersterangsrol ambieert. Jean-Luc Dehaene legde dat in de hem eigen mengeling van relativering en zelfbewustzijn als volgt uit: “Ik zal in de komende legislatuur enkel zetelen als senator. Op dit ogenblik weet ik niet of ik deze legislatuur volledig zal uitzitten. Ik denk dat het voor mezelf tijd is om andere dingen te gaan doen. Ik ben zeker niet in de politiek geboren. Ik zal er niet in sterven. En ik vind mezelf jong genoeg om mij vanuit mijn ervaring in de politiek op andere domeinen verdienstelijk te maken.”
Daarmee is Jean-Luc Dehaene de eerste Belgische premier die zelf openlijk aangeeft dat hij aan iets nieuws toe is, weg van de Wetstraat. Zijn drie voorgangers deden dat niet. Wilfried Martens trok – aanvankelijk fel tegensputterend – naar Europa om daar uiteindelijk de EVP te leiden. Mark Eyskens en Leo Tindemans bleven na hun aftreden nagenoeg een decennium lang actief als minister in opeenvolgende regeringen. Politiek bleef hun eerste bezigheid, de rest was bijzaak. Wilfried Martens, de enige van dit trio die niet tot de rechtervleugel behoort, liep wel als enige in de kijker met een bijbaan in de privé. Maar aan dat commissariaat bij Begeman beleefde hij niet veel plezier, zeker niet toen het gerecht de Nederlandse bedrijfsleiding verdacht van fraude bij Boelwerf-Vlaanderen en Martens het telkens weer mocht uitleggen aan de verzamelde media.
Dat zijn spontane afscheid haaks staat op de gangbare politieke zeden, zal Jean-Luc Dehaene worst wezen. Hij heeft nu eenmaal een eigen stijl en daar gaat hij prat op ook. Als de verkiezingen voor de CVP hadden meegezeten, dan zou België nog een veel spectaculaider afscheid hebben mogen meemaken. Dehaene had met de CVP-leiding wel afgesproken om als boegbeeld naar 13 juni te trekken, maar verder in de tijd ging dat akkoord niet. Dehaene wou zeker niet dat anderen ooit voor hem een Helmut Kohl-scenario zouden schrijven. Die ene, ontluisterende verkiezing te veel, dat nooit. Daarom rijpte het plan (in de voor de verkiezingen niet onlogische vooronderstelling dat de CVP zou regeren) dat hij wel premier zou blijven, maar dan halfweg de regeerperiode ontslag zou nemen voor Herman Van Rompuy. Het zou een primeur zijn: Dehaene die als allereerste premier naar Laken trekt om niet het ontslag van zijn regering aan te bieden, maar alleen van zichzelf.
Zo’n scenario had drie voordelen. Dehaene kon in schoonheid eindigen. De CVP kon zowel de verkiezingen van 1999 en 2003 in met een eerste minister die energie uitstraalt. En ten slotte kreeg Herman Van Rompuy als eerste minister een uitgelezen forum om wat te doen aan zijn populariteit. “Het was duidelijk dat Dehaene met dit soort ideeën rondliep, dat hij voor zichzelf had uitgemaakt dat dergelijke oplossing wenselijk was”, weet een kabinetsmedewerker, “maar daarom was er nog geen formeel akkoord met Herman Van Rompuy of de CVP, of was Van Rompuy bereid om op die vraag in te gaan. Het bleef een denkspoor, zij het dat van Dehaene.”
Ook al bleven die plannen steken in een embryonaal stadium, ze illustreren wel Dehaenes wens, haast zijn behoefte aan professionele mobiliteit. De vraag blijft: waarheen? Welke einders kiest de Gids voor zichzelf? Insiders denken allemaal aan dezelfde – logische – domeinen, meestal ook in dezelfde volgorde. Een internationale topfunctie, een hoge post in de schoot van het ACW/ACV, bestuursfuncties in de privé-sector. Een enkeling vermeldt ook: de Senaat, waar Dehaene nu zitting in heeft.
Maar voor publiek en ex-premier er erg in hadden, was die eerste fase al voorbij. Nog tijdens de paarse formatie was Dehaene even in de running voor een “zware post” in de Europese Commissie (dixit de Italiaanse voorzitter Romano Prodi). De coalitiepartners gaven geen krimp en hielden het bij Philippe Busquin.
Een paar weken nadien werd duidelijk dat Jean-Luc Dehaene zelf zijn zinnen had gezet op de functie van NAVO-secretaris-generaal. Daarvoor waren er al diplomatieke contacten, daarin kreeg hij ook de steun van de paarse coalitie, maar uiteindelijk lagen de Amerikanen dwars. De International Herald Tribune besteedde aan Dehaene welgeteld één – bijtende – zin: “Belgium’s Jean-Luc Dehaene, a former Belgian prime minister, is completely unacceptable to Washington, US officials said.”
LIEFST DE INTERNATIONALE TOER OP
Harde taal, maar bij nader inzien niet onverwacht. De NAVO heeft een traditie van stabiliteit, wat ook blijkt uit de lange ambtstermijnen van de secretarissen-generaal. Na het snelle komen en gaan van Willy Claes en Javier Solana is continuïteit opnieuw dringend gewenst, zonder dat de NAVO daarom op een nieuwe Joseph Luns wacht. En als voormalig Belgische premier kan Dehaene geen absoluut vertrouwen wekken. In het pakket noodmaatregelen waarmee de vorige regering de dioxinecrisis wilde ontzenuwen, zat de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie. Zo redde hij (even) de Belgische geloofwaardigheid in Europa, maar snoerde hij ook een strop rond zijn eigen nek: de NAVO wil niet nog eens een secretaris-generaal die haast zeker spitsroeden zal moeten lopen in het Belgische parlement – en dus voor de internationale media.
En als Dehaene eerlijk is, weet hij zelf ook wel dat zijn rendement binnen de Europese Commissie hoger ligt dan bij de NAVO. Het (militair-)diplomatieke was nooit zijn sterkste punt. Al wijzen waarnemers op de opmerkelijke vorderingen die hij heeft gemaakt. In het begin van zijn eerste ambtstermijn had Dehaene bijna koudwatervrees voor de buitenlandse politiek, mee door de herinnering aan het debacle van Wilfried Martens’ diplomatieke missie naar de Grote Meren. Later – en vooral na het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie – hanteerde Dehaene alsmaar duidelijker een buitenlandse agenda, zelfs met enthousiasme. Maar een echt sterk punt werd het nooit. De Belgische Rwanda-interventie of de Belgische betrokkenheid in Somalië, twee militaire operaties waarvoor hij als premier (deels) verantwoordelijkheid droeg, waren geen onverdeeld succes. Zijn verantwoording voor de Rwanda-commissie was evenmin zijn meest memorabele optreden.
En dus circuleerde Dehaenes naam twee keer in de internationale media zonder dat hij echt in de running is geweest. Dat is niet goed, want zo verwerft een kandidaat al snel de reputatie van baantjesjager. Veel vacante topfuncties zijn er trouwens niet. Alleen het mandaat van de Portugees José Cutileiro, secretaris-generaal van de West-Europese Unie (WEU), loopt af op 15 oktober 1999. Omdat de WEU, zowat het EU-broertje van de NAVO is, zou Dehaene in theorie een kans maken. Bij buitenlandse zaken zijn ze niet happig met informatie, “gezien het extreem gevoelige karakter bij dergelijke topbenoemingen. Bovendien is het voortbestaan van de WEU zelf hoogst onzeker. Pas als daarover een beslissing valt, kan België uitmaken of er een kandidaat komt, en pas dan wie dat is.”
“Een internationale topfunctie draagt zeker Dehaenes persoonlijke voorkeur weg”, zegt Marc Justaert, secretaris-generaal van de Christelijke Mutualiteiten en in de jaren tachtig zijn naaste medewerker. “Vergeet niet dat ‘politiek beleid’ ook het terrein is dat hij kent en aankan. Of hij even goed in zijn sas is in de privé-sector blijft een vraag. Als Dehaene was gevraagd voor een mandaat in Europa of de NAVO, was hij daar zeker graag op ingegaan. Maar nu zal hij zoals iedereen vakantie nemen om uit te rusten. Verwacht geen beslissing voor september. Ten vroegste.”
NIET ECHT EEN VAKBONDSMAN
Veel waarnemers gokken op een overstap van Jean-Luc Dehaene naar een belangrijke functie binnen het ACW (de beweging) of zelfs het ACV (de vakbond). Geldt Dehaene immers niet als een vertrouwensman van het ACW, en wilde hij na de fameuze “Zwarte Zondag” in ’91 niet terug naar het ACW, meer bepaald naar een topfunctie bij de BAC (nu Bacob)? Had hij daarover al geen concrete gesprekken gevoerd met BAC-voorzitter Hubert Detremmerie, ACW-voorzitter Theo Rombouts en hun ACV-collega Willy Peirens? Marc Justaert: “Ik ben ervan overtuigd dat Jean-Luc Dehaene altijd een belangrijke raadgever zal blijven voor het ACW. Maar een volwaardige functie claimen, dat is iets anders. Vergeet niet dat hij al sinds 1982 minister is, zo iemand plaats je niet om het even waar. Een functie binnen de internationale vakbondsorganisatie? Ik zie het niet meteen, maar het kan. Het zou alleszins verfrissing brengen in het gekende discours.”
De top van het ACV bekijkt de zaak sceptischer. “Er is tot dusver geen enkele vraag van Dehaene in die zin, en bij mijn weten ook niet bij Bacob,” weet een zegsman, “en ik vraag me af of die er komt. Op Europees niveau zijn er twee Belgische organisaties (ook het socialistische ABVV, nvdr) vertegenwoordigd in het Europees Vakverbond (EVV). Daar een consensus vinden over Dehaene lijkt me niet evident. In het Wereldverbond van de Arbeid (WVA) is het ACV de enige Belgische partner, maar ook daar is niet zomaar een functie vacant. Zowel binnen EVV als WVA kan je Jean-Luc Dehaene geen uitvoerend mandaat geven. Of hij krijgt een topfunctie, of niets. En die functies zijn voorbehouden aan mensen die echt uit de vakbondshoek komen. En Dehaene was nooit een ACV’er, wel hoofd van de ACW-studiedienst.”
Bovendien ontwikkelden de standpunten van Dehaene en het ACW zich niet altijd even parallel. In 1982 aanvaardde hij het ministerschap in de eerste rooms-blauwe kabinet van Wilfried Martens, een regering die er kwam tegen de wil van een belangrijk deel van het ACV in. In een van de toespraken (daarvan bestaan gelukkig nog gestencilde exemplaren) waarin de nieuwe minister zich verantwoordt, geeft hij toe dat “de ideologie van de coalitiepartner de mijne niet is”. Vandaag verschilt Dehaene meer dan eens grondig van mening met het ACV, vooral met Gilbert De Swert, het hoofd van de studiedienst. Dehaene is een groot voorstander van werknemersparticipaties in de bedrijven – een oude vraag van de werkgevers -, De Swert en het ACV zijn al haast even hartstochtelijk tegen. De ACV-zegsman: “Niet dat de relaties daarom slecht zijn. Peirens vertelde onlangs nog dat hij haast nooit op het CVP-hoofdkwartier in de Tweekerkenstraat kwam, en zeker niet in het nieuwe gebouw in de Wetstraat, maar met Dehaene blijven de relaties goed. Hij begrijpt dat wij onze rol spelen, wij zien in dat hij als premier andere standpunten verdedigt, dat hij ook argumenten van werkgevers overneemt.”
AANBIEDINGEN IN DE PRIVE
En in die privé-sector zou Jean-Luc Dehaene wel eens zijn nieuwe draai kunnen vinden. Justaert: “Hij zal aanbiedingen krijgen voor de privé, en meer dan één.” De relaties zijn trouwens verre van slecht. Bij zijn laatste buitenlandse reizen als premier – naar Zuid-Afrika, naar Marokko, zeker naar de Kaspische republieken Kazachstan, Azerbeidjan en Oezbekistan – was de Belgische zakenwereld niet alleen prominent aanwezig in de delegatie, maar behartigde Dehaene zelf ook vol energie de zaak van die bedrijven, vooral van Tractebel. Dehaene zag geen absolute onverenigbaarheid tussen het particuliere en het publieke belang: “Vergeet niet dat het om een gebied groter dan Europa gaat, dat enorm rijk is aan petroleum en gas, en dat tussen China, Rusland, Iran en Turkije ligt en dus van groot strategisch belang is. (…) Hier liggen dus kansen voor ons; daarom hebben wij in Bakoe een nieuwe ambassade geopend.”
Hoeft het te verwonderen dat zijn naam daarom gekoppeld wordt aan bedrijven als Petrofina of Tractebel en haar dochters Electrabel en Distrigaz? Dehaene had altijd goede contacten met Tractebel-topman Gérard Mestrallet, en in het geruchtencircuit zou Mestrallet zelfs een stapje voor hem opzij willen zetten als voorzitter van Tractebel. Voor Tractebel zou de komst van Dehaene alleszins niet voor politieke problemen zorgen. Als premier heeft Dehane nooit meegehuild met de verankeraars, wel integendeel. Hij vond dat de verkoop van de aandelen aan buitenlandse groepen niet tot paniek hoefde te leiden, zolang de feitelijke leiding van de onderneming maar in België blijft. Een stelling waarin Tractebel en haar Franse moedermaatschappij Suez/Lyonnaise des Eaux ongetwijfeld muziek horen. Heeft Dehaene zelf later niet te verstaan gegeven dat hij zin heeft in een overstap naar “de industrie” – de terminologie verrast, want Dehaene kent het verschil tussen “de privé” (in brede zin) en “de industrie” (in enge zin).
Maar kan een politicus, gewend aan het compromis, ook aarden in de privé-sector met zijn directere, zoniet rauwere zeden? “Geen probleem”, vindt Jozef VanWaeyenberg, een prominent lid van de Vlaamse financiële wereld (KBC, Ecoval, De Eik…). “Dehaene komt natuurlijk niet in aanmerking voor een uitvoerende functie op directieniveau, maar hij zou in veel grote ondernemingen een prima rol kunnen vervullen als voorzitter van de raad van bestuur. Dat hij als premier goede contacten onderhield met Tractebel hoeft niet te betekenen dat hij alleen in die sector terechtkan. Het kan evengoed Coca-Cola zijn. Ondernemingen doen immers hun voordeel als ze een zwaargewicht als Dehaene kunnen binnenhalen, en vice versa. Niet om zijn politieke contacten – dat speelt voor ondernemers eerder in je nadeel: politiek en privé horen tot een ander gremium. Maar iemand als Dehaene heeft ook veel internationale contacten, en daarmee doet een onderneming altijd haar voordeel. Net zoals met zijn persoonlijke kwaliteiten, zijn visie, zijn onmiskenbare kunde om mensen te motiveren. Ik zie niet in waarom hij de overstap naar de privé-sector niet kan maken.”
EEN ZWAARGEWICHT IN DE SENAAT
Blijft tenslotte de vraag waarom Dehaene geen eigen rol zou kunnen spelen in de Senaat. Als de kiezer voor één politicus zijn waardering uitsprak, dan was dat wel voor hem. Een voortijdig afscheid zal dus wel een beetje op bedrog van de kiezer lijken. In de Senaat is er nochtans werk met hopen, zeker als het parlement een rol krijgt in de nieuwe communautaire onderhandelingen. Wie is daarvoor dan meer geknipt dan de architect van de vorige staatshervormingen? Was het trouwens Dehaene niet die de Senaat omvormde tot “reflexiekamer”, en dringt de tijd niet om die instelling én op inhoudelijk niveau én met meer politiek gewicht aan dat denkwerk te zetten? Justaert: “De Senaat kan best een zwaargewicht gebruiken. Ik zie niet in waarom dat hem te min zou moeten zijn.”
Maar veel zin in de Senaat heeft hij niet. Een verlengd verblijf in de Belgische politiek brengt voor een voormalig eerste minister per definitie een hoop narigheid mee. Dehaene kan er dan gif op innemen dat iedere uitspraak van hem ofwel geïnterpreteerd wordt als een pad in de korf van de paarse regering, ofwel een exegese moet doorstaan in het licht van de nieuwe machtsverhoudingen binnen zijn partij. Dehaene wil in de CVP weliswaar nog een tijd zijn rol spelen. “Als militant van de christen-democratie”, verwoordde hij dat zelf in zijn afscheidstoespraak, “zal de partij altijd op mij kunnen rekenen, ook al zal ik mij wat op de achtergrond houden.” Er zijn andere functies vanwaaruit Dehaene die belofte beter kan waarmaken dan de Senaat. Karel Van Miert bewees dat het kan om vanuitde Europese Commissie betrokken te blijven bij de cruciale beslissingen van de partij.
Het parlement ligt Dehaene hoe dan ook niet, en dus zeker niet de Senaat. Vanaf zijn eerste stappen in de Wetstraat is Dehaene een doener, een man van de uitvoerende macht geweest. Als hoofd van de studiedienst van het ACW wou hij al op het beleid wegen, niet het brede debat stimuleren. En als kabinetschef wou hij dat nog veel nadrukkelijker. Dehaene verliet die even invloedrijke als discrete functie trouwens maar omdat de arts van ACW’er Rik Kuylen hem verbood minister te worden. Dan maar Dehaene, een man die nooit op een lijst had gestaan. De CVP coöpteerde hem wel als senator, maar dat was toen de bestaande praktijk om zijn inkomen te verhogen. Dehaene was evenwel nooit een “regulier” parlementslid en toonde later ook niet veel feeling voor de parlementaire cultuur. In ’92 gaf hij de Senaat zogezegd een modernere functie, maar wat het politieke belang betreft heeft Dehaene de hoge vergadering toen zonder meer gecastreerd. Dehaene in de Senaat? In een ontmande instelling, zich schikken in zo’n ingesnoerde rol, dat is toch niets voor een man die prat gaat op zijn viriele familienaam?
Walter Pauli