Ik zei dat hij zijn mond moest houden, ik zette mijn voet op zijn gezicht. Hij was aan het verkeerde adres, ik was werkelijk niet de persoon om uit te dagen. Het gebeurt vaker, ik lijk de zachtmoedigheid zelve. Terwijl ik alleen maar te allen tijde mijn woede poog te verbergen. Dat doe ik met beleefdheid en interessante vragen. Ik raak niet uitgeput. Maar in mijn dromen had ik menigeen over de kling gejaagd, en de wetten en praktische bezwaren die mij van een daad weerhielden, die zou ik binnen de kortste keren over het hoofd zien, als deze onderkruiper nog één verkeerd woord uitbracht. Huilend onder mijn laars lag het uitschot op het voetpad. Snot en kwijl. Wie denkt u wel dat u bent? Dat had hij me aan het einde van onze korte, zinloze conversatie gevraagd. Hoorndol word ik daarvan, telkens weer. Alsof hij beter wist wie ik ben dan ikzelf. Nu sluit ik niet uit dat mijn zelfkennis beperkt is, maar hoe zou deze schoft, die zomaar komt aanbellen, na vijf minuten die kennis kunnen overtreffen? Omdat hij een aktetas bij zich draagt? Ik moet een vreselijke vloek onderdrukken, geloof me vrij. Het is de plaag van deze tijd. Dag in dag uit worden wij in vraag gesteld. Eten wij de juiste keuken, dienen wij de juiste god, kiezen wij de juiste partij, rijden wij met de meest zuinige wagen, hebben wij de geknipte partner? Maar hier is men aan het verkeerde adres. Het werd tijd om dat te laten blijken, om paal en perk te stellen aan opgelegd zelfonderzoek en ander hersengepeuter.
Ik duwde mijn hak op zijn strottenhoofd. U moet weten, zei ik, dat ik een vredelievend mens ben, dat maakt het allemaal nog veel erger. Ik sleepte hem aan zijn been door de huiskamer naar de tuin, voor het gesprek onder vier ogen, waar hij zo op aangedrongen had. Ik zei hem, terwijl ik hem knevelde en met een touw om zijn middel opknoopte aan een boom, dat ik een grondige hekel had aan onaangekondigd bezoek. Dat was niet altijd het geval geweest, maar nu dus overduidelijk wel. Ik trok zijn schoenen uit. Zijn sokken. Op dat moment kwam mijn vrouw thuis van een zware dagtaak. Ze ging op de bank in de tuin zitten. Ze schermde haar ogen af voor de lage zon en keek op naar de bungelende man. Ze zei dat we vanavond kip aten, ik drukte met liefde een kus op haar wang en zei dat ik nog even bezig zou zijn. Maar dat gaf niet, de kip moest minstens een uur in de oven. Mijn vrouw weet dat ik kip goed bruin lust, met een knisperig randje. Heerlijk. Zo iemand ben ik dus: iemand die graag zijn kip knisperig lust. Klaar. Terwijl ik een houtvuur voorbereidde onder de boom, hoorde ik de huiselijke geluiden uit de keuken. Wat later bracht ze me een glaasje Sancerre en een klein bordje zwarte olijven dat ik helemaal zelf mocht opeten. Het vuur knapte inmiddels genoeglijk, de man trok zijn benen op, spartelde als een vis aan een haak. Alle blaadjes aan de boom sidderden. Ik vertelde hem over een geniale slotscène uit de wereldliteratuur, waarin iemand door het rijkelijk aanbrengen van zijn eigenhandig vervaarde, ultieme parfum zo begerenswaardig is, dat zijn lichaam door een menigte wordt verscheurd. Gewoon, om hem bang te maken.
PETER TERRIN IS SCHRIJVER.
Peter Terrin