Nog een halve week en dan is George W. Bush aan de beurt. Velen hebben zich gewaagd aan voorspellingen over wat ons allemaal te wachten staat. Bij al die voorspellingen wordt een ietsje te veel uit het oog verloren dat de toekomst nooit echt voorspeld kan worden. Tot nader order moet de toekomst nog altijd gemaakt worden en de echte wereld heeft de onhebbelijke gewoonte zich weinig aan te trekken van voorspellingen. Dan maar het slechtste verwachten en het beste hopen? Misschien kunnen we toch iets meer zeggen over de komende Bush-jaren.
Vergeet de populaire mythe dat de Verenigde Staten de enig overgebleven grootmacht zijn. En hoe meer Washington zijn best zal doen om het tegendeel te bewijzen, hoe minder dat zal lukken. Dat wordt het dilemma van de nieuwe president – alleen weet zijn team dat nu nog niet.
Wat mij de laatste jaren steeds weer is opgevallen, is de wijde kloof tussen de macht die aan de Verenigde Staten wordt toegedicht en de beperkte armslag waarover zij in werkelijkheid blijken te beschikken.
Hoeveel keer in de afgelopen jaren heeft de Amerikaanse diplomatie niet met alle middelen getracht een internationale afspraak te kelderen en is dat verzet futiel gebleken ? Vijf jaar geleden weigerden de Verenigde Staten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie een akkoord te sluiten over de liberalisering van financiële diensten. Daarop nam de Europese Unie de leiding van de onderhandelingen op zich en onderhandelde een akkoord, dat de VS zich verplicht zagen achteraf te onderschrijven. Iets soortgelijks is gebeurd met de conventie op het verbod van de landmijnen en met de oprichting van het Internationaal Strafhof.
Andere voorbeelden ? Sedert eind 1997 zijn de Verenigde Staten verplicht om (samen met Groot-Brittannië) een unilateraal beleid te voeren tegenover Irak, omdat zij in de Verenigde Naties niet voldoende steun kunnen vinden voor hun beleid. In september 2000 werd de Amerikaanse sanctiepolitiek ten aanzien van Irak verder op de helling gezet door de eerste rechtstreekse (Franse en Russische) vluchten op Bagdad. Het Amerikaanse beleid ten aanzien van Iran, een andere paria-staat in de ogen van de Amerikanen, heeft een soortgelijke machteloosheid getoond. Ondanks het Amerikaanse embargo tegen Iran, sloot het Franse petroleumbedrijf Total, in samenwerking met het Russische Gazprom, een akkoord met dat land voor de exploitatie van het grootste gasveld ter wereld. Pal tegen Washington in, kende de Wereldbank vervolgens nieuwe leningen toe aan Iran. En op het Koreaanse schiereiland hebben Kim Dae Jung en Jiang Zemin Washington diplomatiek op een subtiele manier weggemanoeuvreerd.
We zullen het ten slotte even niet hebben over de talrijke handelsdisputen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie, de twee giganten van de wereldeconomie. Die zijn sedert het succesvolle verzet van de Europese Commissie tegen de fusie van de vliegtuiggiganten Boeing en McDonnell-Douglas niet afgenomen. Enkele forse nieuwe disputen zijn aan het sudderen. De Europese Commissie lijkt de Van Miert-erfenis te honoreren en laat niet op haar kop zitten.
Door al die voorbeelden heen loopt een rode draad: de afnemende Amerikaanse macht én bereidheid om de wereld te kneden naar hun beeld en gelijkenis. Slimme kruisraketten maken van een land niet automatisch een grootmacht. In normale tijden koop je daar immers niet veel invloed mee. Je bent een grootmacht als de rest van de wereld je als dusdanig erkent. En landen erkennen enkel een legitieme leider als die én voordelen kan bieden (bijvoorbeeld in de vorm van orde en spelregels in het internationale verkeer) én bereid is rekening te houden met hun belangen. Een schoolvoorbeeld is het Amerika van vlak na de Tweede Wereldoorlog.
Washington had toen zoveel economische en financiële macht dat een groot deel van de wereld er alle voordeel bij had om zich onder de Amerikaanse vleugels te nestelen. In ruil zette Washington zijn immens economisch, financieel en moreel overwicht in om een multilaterale wereldorde uit te bouwen die voor vele landen een stabiele omgeving bood en die zowel met de belangen van de Verenigde Staten als met die van een groot deel van de wereld rekening hield.
Dat is, denk ik, nu echt wel voorbij. In absolute termen zijn de Verenigde Staten natuurlijk niet minder rijk of machtig geworden. Maar hun voorsprong op de rest van de wereld is geslonken en op sommige vlakken zelfs verdwenen – en daarmee ook hun vermogen om enkel op eigen krachten een wereldorde te schragen.
Waar de wereld de komende jaren steeds duidelijker behoefte aan zal hebben, is een aangepaste beheerscapaciteit. De afgelopen jaren hebben we een reële mondialisering gekend die, aangedreven door de kapitaalmarkten, echter regelloos is verlopen. Die kleiner geworden wereld moeten we opnieuw leren beheren, van de strijd tegen de georganiseerde misdaad over volatiele kapitaalmarkten tot en met het broeikaseffect. Zoiets kan vandaag alleen door multilaterale samenwerking.
Maar onder Clinton hebben de Verenigde Staten steeds meer verzaakt aan de verantwoordelijkheid om samen zulke spelregels op te stellen. Unilateralisme is het klassieke ziektesymptoom van een grootmacht die aan macht inboet en het koste wat het kost, wil bewijzen dat dit niet zo is. Van de weeromstuit reageert de rest van de wereld dan natuurlijk ook kribbig. Het ziet er niet naar uit dat president Bush opeens het roer zal omgooien en het multilateralisme gaat omarmen. Als zijn team inderdaad, zoals velen voorspellen, nationale belangen in de meest enge zin gaat interpreteren en het unilateralisme als de geprefereerde diplomatieke methode blijft hanteren, dan zal onze wereld zomaar wat doelloos blijven rondzwalpen, zonder duidelijke bestemming en zonder stuurman.
In tussentijd zal het aan anderen zijn om de verantwoordelijkheid voor een wat meer harmonieuze wereldorde op zich te nemen. Veel kandidaten staan er niet te dringen om die rol op te nemen. De Europese Unie heeft al bij al nog de beste kaarten. Iemand moet de Belgische premier dus verwittigen dat hij tijdens het Belgische voorzitterschap misschien wel eens het lot van de hele wereld op zijn frêle schouders te torsen gaat krijgen. Zou het niet het best zijn nu al een paragraafje over het lot van de wereld te reserveren in de aanstaande Verklaring van Laken ?
Rik Coolsaet