In zijn opiniestuk in De Morgen van afgelopen zaterdag, waarin hij voorstelt het dragen van de hoofddoek in een openbare school te verbieden, besluit minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael zijn betoog met een citaat van Henri Lacordaire. Een puntig citaat overigens: ‘ Entre le fort et le faible, c’est la liberté qui opprime et c’est la loi qui affranchit.’ Met andere woorden: in de omgang van de sterke met de zwakke is het de vrijheid die knevelt en de wet die bevrijdt.
Het is opmerkelijk dat een praktiserend vrijzinnige als Patrick Dewael zich bedient van de bedenkingen van de 19e-eeuwse Franse dominicaan Lacordaire, een ultramontaan die de argumentatie gebruikte om katholieke scholen te stichten en de vrijheid van onderwijs op te eisen. Het toont in elk geval aan dat in de hoofddoekdiscussie met alle bijltjes wordt gehakt.
Met zijn opiniestuk vaart Dewael mee op de koers die de Franse president Jacques Chirac enkele weken geleden uitzette. In Frankrijk beroepen progressieven en vrijzinnigen zich op de grote republikeinse principes om ingrepen als het dragen van de hoofddoek en andere religieuze symbolen op school te verbieden.
Secularisatie, heet het in Parijs, is een van de grote successen van de republiek en bovendien een cruciaal element in de sociale vrede en de nationale cohesie. Het is vooral die cohesie, die volgens Chirac niet mag verzwakken.
De hoofddoek is vandaag het symbool voor het gevaarlijke moslimfundamentalisme. ‘Daarom’, zo stond het in het rapport waarop Chirac zijn besluit steunde, ‘is het dragen van de hoofddoek geen kwestie van gewetensvrijheid, maar van openbare orde’.
Acht procent van de Franse bevolking is moslim – het hoogste percentage in West-Europa. En net als alle andere West-Europese landen heeft Frankrijk weinig gedaan om de integratie van de moslims te bevorderen.
Nu het integratieprobleem in een bijzonder scherp licht komt, denkt Chirac met zijn verbod op de hoofddoek de wind uit de zeilen te houden van het extreem-rechtse Front National van Jean-Marie Le Pen. Het verzet van de Vlaamse liberalen tegen het gemeentelijk stemrecht voor niet-Europeanen en het voorstel van Dewael om het dragen van de hoofddoek te verbieden, is van dezelfde orde.
En net als Chirac en zijn medestanders beroept ook Dewael zich op de grote principes van scheiding tussen kerk en staat, de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Minister Dewael wil de moslima bevrijden van die hoofddoek. Hij geeft ook krasse voorbeelden van mishandeling van moslimvrouwen door hun man, hun vader of hun broer en van groepsverkrachtingen. Die verhalen komen veelal uit Frankrijk, waar de toestand in bepaalde voorsteden ronduit schrijnend is. Maar die zal er door Chiracs verbod op de hoofddoek niet op verbeteren. Wat ze daar nodig hebben, zijn sociale programma’s, degelijk onderwijs en werkgelegenheid.
Toch koppelt de minister aan die voorbeelden de bedenking dat de overheid in alle omstandigheden neutraal moet blijven en als zodanig vertegenwoordigd moet worden. Dus geen opvallende religieuze symbolen of sluiers voor politiemensen, rechters, griffiers of onderwijzers van openbare scholen. En in diezelfde gedachten is het, volgens Dewael, ook duidelijk dat de leerlingen in een openbare school geen sluier of ander opvallend religieus symbool kunnen dragen.
De afspraken tussen gelovigen en niet-gelovigen werden door de grondwetgever vastgelegd. Daar valt niet meer op terug te komen. Ook problemen van openbare orde en in verband met omgangsvormen tussen man en vrouw, dus ook tussen moslim en moslima, zijn door de wetgever netjes geregeld.
Daarom blijft de nadruk die minister Dewael legt op het verbod op het dragen van de hoofddoek zeer merkwaardig. ‘Dit houdt niet alleen verband’, schrijft hij, ‘met de opvoeding van mensen in zichtbare gelijkwaardigheid, maar ook met de doelstellingen van het onderwijs om jongeren te emanciperen en middelen aan te reiken zodat ze in de toekomst zelf invulling kunnen geven aan hun bestaan.’
In andere landen, zoals de Verenigde Staten, is het dragen van religieuze kledij en symbolen toegelaten. Want daar gaat het, zoals een joods commentator schreef, niet om wat de jongeren op hun hoofd dragen, maar wat ze in hun hoofd meedragen. Het is best mogelijk dat iemand die geen keppel of hoofddoek draagt bijzonder onverdraagzaam is, terwijl de drager van de keppel of de hoofddoek een uiterst verdraagzaam mens kan zijn.
Bovendien gaat de minister wat kort door de bocht als hij de rol van de openbare school en het onderwijzend personeel omschrijft. De leraar in de openbare school vertegenwoordigt immers niet de overheid maar wel, zoals Charles Péguy schreef, de mensheid. ‘De leraar vertegenwoordigt niet de minister-president of een meerderheid binnen de gemeente. Neen, hij is de geboren vertegenwoordiger van minder vergankelijke personages, hij is de enige, onschatbare vertegenwoordiger van de dichters, de filosofen en de geleerden, van de mensen die de mensheid hebben gemaakt en in stand houden.’
Het verbod voor moslimmeisjes om op openbare scholen de hoofddoek te dragen, is als het breken van de thermometer om de koorts tegen te gaan. Het is een bewijs van onmacht.
Rik Van Cauwelaert