Na een aantal controversiële biografieën van Hergé, de vader van Kuifje, moest er eens orde op zaken worden gesteld. Philippe Goddin, Kuifjekenner bij uitstek, belastte zich met de zaak. Eind dit jaar verschijnt Hergé, lignes de vie, als passende afsluiter van het eeuwfeest.

22 mei 1907 is een datum die de ware Kuifjeliefhebber uit het hoofd kent, want de geboortedag van Georges Prosper Remi, wereldwijd bekend als Hergé. Echte kenners vertellen er meteen zijn geboorteadres bij: Cranzstraat, 25 – vandaag Philippe Baucqstraat, 33 – in Etterbeek.

Voor het eeuwfeest van de geestelijke vader van Kuifje die op 3 maart 1983 in Brussel overleed, werd de publicatie van een nieuwe, onthullende Hergé-biografie aangekondigd.

Als we het vorig jaar verschenen pamflet Les guerres d’Hergé van de in België verblijvende Fransman Maxime Benoît-Jeannin buiten beschouwing laten, dateert de voorlopig laatste biografie van Hergé, Hergé, zoon van Kuifje van Benoît Peeters, al van 2002.

De eerste allesomvattende biografie van Kuifjes vader, en voor velen nog altijd richtinggevend, was Hergé van de Fransman Pierre Assouline, verschenen in 1996. Assouline was de eerste biograaf die toegang kreeg tot het streng bewaakte archief dat vandaag wordt beheerd door de Studios Hergé. Zijn schildering van het debuut van Hergé en van Kuifje in een jeugdbijlage van de krant Le Vingtième Siècle, geleid door de potige priester Norbert Wallez, en van Hergés oorlogsjaren, veroorzaakt heel wat ophef.

Assouline werd in de Hergé-archieven wegwijs gemaakt door Philippe Goddin, toen nog secretaris van de Stichting Hergé.

Vandaag is Goddin zelf de gevierde auteur van Chronologie d’une oeuvre, de monumentale catalogus van het werk van Hergé.

Philippe Goddin, een tekenleraar die studeerde aan het Sint-Bonifatiuscollege waar ook de jonge Georges Remi naar school ging, debuteerde in 1986 in de tintinografie met Hergé et Tintin reporters, du Petit Vingtième au Journal Tintin. Zijn Hergé-expertise wordt door niemand betwist. Dat hij door Fanny Rodwell, de weduwe van Hergé, en Nick Rodwell, haar man, die aan het hoofd staat van de Studios Hergé, werd gevraagd om de nieuwe biografie te schrijven, zal geen enkele Kuifjeliefhebber verwonderen.

U bent secretaris geweest van de Stichting Hergé. U benadert de biografie van Hergé wellicht helemaal anders dan Benoît Peeters en dan Pierre Assouline?

PHILIPPE GODDIN: Eerlijk gezegd, ik dacht dat met Assouline en Peeters alles wel gezegd was. Daarom heb ik lang geweigerd om deze biografie te maken. Maar Nick en Fanny Rodwell vonden dat ik de juiste man was om een biografie te schrijven die completer, maar vooral ook gevoeliger zou zijn dan die van Assouline. Uiteindelijk heb ik me laten overtuigen, omdat ik over nieuwe informatie kon beschikken.

Was het ook de bedoeling een einde te maken aan de halve waarheden, onjuistheden en mythes in het levensverhaal van Hergé?

GODDIN: Eigenlijk was dat ook al het geval voor Assouline, die daarom toegang had gekregen tot de archieven. Maar het resultaat was niet bevredigend. Het portret dat Assouline van Hergé borstelde, was vrij negatief. Assouline is er ook niet in geslaagd Hergé te plaatsen in zijn tijd.

Ik heb getracht Hergé te begrijpen. Ik wil hem niet beoordelen en nog minder veroordelen. Ik heb een tolerant, neutraal portret willen maken. Je kunt een verhaal als Kuifje in Congo, dat in 1930 verscheen in Le Petit Vingtième, ook niet lezen in het hedendaagse licht. De tijden zijn veranderd. De lezer moet zich kunnen verplaatsen in de tijd van toen, in een tijd dat kolonialisme algemeen werd aanvaard. We kunnen dat vandaag betreuren. Maar in die jaren was het niet anders. Dat geldt ook voor andere Kuifjeverhalen, die een bepaalde tijdgeest ademen. Het werk van Hergé in de juiste context plaatsen, dat is wat ik, met alle nieuwe informatie waarover ik beschik, heb gedaan.

In Tintin et moi van Numa Sadoul was Hergé al ongewoon openhartig. Hergé zei ooit tegen Johan Anthierens: ‘Lees Numa Sadoul, daar staat alles in.’ Dat blijkt nog altijd te kloppen.

GODDIN: Het boek van Numa Sadoul is van kapitaal belang. Het kwam er ook op een moment dat er maar weinig bekend was over Hergé en over zijn werk. Hergé heeft zich in de gesprekken met Numa Sadoul helemaal laten gaan. Maar toen hij de uitgetikte tekst onder ogen kreeg, heeft hij wijzigingen en verbeteringen aangebracht. Hij heeft ook geschrapt. Want plots werd hij door pudeur bevangen. Ik heb voor mijn boek de eerste uitgetikte maar onuitgegeven tekst van die gesprekken doorgenomen. En daar lees je de echte, openhartige Hergé.

Waar zaten Assouline en Peeters er helemaal naast? Welke mythes hebben zij voor goede munt opgenomen en worden door u ontkracht?

GODDIN: De leukste mythe is ongetwijfeld die waaraan Hergé zelf meewerkte, namelijk zijn zogenaamde koninklijke afstamming. Hergés vader beweerde zijn eigen vader niet te kennen. Hergé fantaseerde daarover. Hoe Hergé erbij kwam dat Leopold II zijn grootvader was, is niet duidelijk. Maar in de familie deed dat verhaal in elk geval de ronde. Hergé zou ooit tegen een van zijn nichtjes hebben gezegd: ‘Ik zeg je niet wie je grootvader is, want je hoofd zou beginnen te tollen van verwaandheid.’ Een mythomaan was Hergé zeker niet, maar het lag wel in zijn Brusselse aard om met dit verhaal te dollen. Trouwens, in Het geheim van De Eenhoorn en De schat van Scharlaken Rackham zal Hergé Kapitein Haddock een adellijke voorvader aanmeten.

Vandaag is het me wel duidelijk dat Hergé zelf met een beetje zoekwerk in de geboorte- en doopregisters de naam van zijn grootvader had kunnen achterhalen. Wie was aanwezig bij de bevalling, wie was aanwezig bij de geboorteaangifte van Hergés vader en diens tweelingbroer? Enfin, u zult het lezen in het boek.

Ook de ontmoeting van Hergé met Leopold III in Zwitserland zou een mythe zijn?

GODDIN: Andere biografen hebben verwezen naar de bewering in Hergé, portrait biographique van Thierry Smolderen en Pierre Sterckx, dat Hergé in Zwitserland een ontmoeting zou hebben gehad met Leopold III. Hij zou na de oorlog de koning hebben bezocht in Pregny, waar die zijn terugkeer naar België afwachtte. Leopold en Hergé zouden ook samen zijn gaan vissen aan de oevers van het meer van Genève.

Al die verhalen kloppen niet. Wel juist is dat Hergé naar Pregny is getrokken om daar een aantal albums af te geven voor de kinderen van Leopold III, onder wie de latere koning Boudewijn. Maar de albums werden in ontvangst genomen door een medewerker, een militair. De koning kreeg hij nooit te zien.

Maar Hergé was wel leopoldist. Hij volgde in 1940, na de Duitse inval, de oproep van de koning om opnieuw aan het werk te gaan. Toen Leopold na de oorlog werd aangevallen, heeft hij hem altijd verdedigd.

Heeft Assouline het oorlogsverleden van Hergé al te dik in de verf gezet?

GODDIN: Assouline kent de vooroorlogse jaren en de oorlogsperiode door en door. En hij had geen enkele sympathie voor Hergé, dat is wel duidelijk. Toen ik hem indertijd wegwijs maakte in het Hergé-archief had ik al het gevoel dat Assouline in de eerste plaats een stelling wilde bewijzen.

Neem nu dat fameuze plan van Hergé om na de oorlog naar Argentinië te vertrekken. Assouline maakt daar een groot spel van. Want Argentinië, dat was toch het land waar al die nazi’s en collaborateurs naartoe gevlucht waren?

Maar de werkelijkheid is wel wat ingewikkelder. Hergé was inderdaad van slag door het onbegrip van sommigen voor zijn houding tijdens de oorlog. Had hij gelijk, had hij ongelijk? Het is aan de lezer om daarover te oordelen. Ik heb wel een onuitgegeven brief gevonden waarin hij zijn houding onder de oorlog verklaart.

Maar ook die naoorlogse gebeurtenissen moet je in hun juiste context plaatsen. Hergé zag hoe sommigen van zijn vrienden vervolgd werden. Hij was ontgoocheld, ook omdat zijn werk door de kranten werd genegeerd. Daarom zocht hij contacten in Brazilië en in Argentinië, om te kijken op welke manier hij daar zijn werk zou kunnen voortzetten. Ik heb geprobeerd dat allemaal uit te leggen. Assouline heeft dat niet gedaan.

En wat met Les guerres d’Hergé van Benoît-Jeannin, die Hergé zonder omwegen de Nieuwe Orde en de collaboratie in duwt?

GODDIN: Ik heb dat pamflet gelezen. Er staat wat ik verwachtte. Maar de auteur is zo vooringenomen dat zijn boek zelfs geen antwoord, laat staan een polemiek verdient. Benoît-Jeannin haalt alles uit zijn context. Hij manipuleert feiten en uitspraken. Les guerres d’Hergé is geen eerlijk boek.

Was Hergé het slachtoffer van zijn vriendschappen?

GODDIN: Hergé heeft wellicht de situatie slecht ingeschat toen hij in september 1940 besloot te gaan werken voor Le SoirLe Soir volé, zoals die naderhand werd genoemd. De krant stond onder het toezicht van de Duitse bezetter. Maar het enige wat Hergé wilde, was aan het werk blijven en ervoor zorgen dat Kuifje bleef verschijnen.

Hergé had verschillende voorstellen gekregen. Er was toen al een plan voor een tijdschrift dat Tintin zou heten, maar dat niets te maken had met het blad dat er na de oorlog is gekomen. Hij had een voorstel om voor een rexistische krant te werken, maar dat wees hij af, want hij was voor de oorlog al in onmin geraakt met Léon Degrelle, de aanvoerder van het extreemrechtse Rex. Ik leg er in mijn boek nogal de nadruk op dat hij geen enkele, maar dan ook geen enkele sympathie had voor Léon Degrelle.

Hergé ging voor Le Soir werken, omdat hij de hoofdredacteur Raymond de Becker kende. Die had hem voor de oorlog in de katholieke pers geïntroduceerd. De Becker was een goede relatie.

Een malafide personage opvoeren in De geheimzinnige ster met de naam Blumenstein – in de heruitgave na de oorlog werd de naam gewijzigd in Bohlwinkel – was dan weer een vergissing van Hergé. Het was in elk geval niet het moment om een Jood in die rol op te voeren.

Toch bleef hij na de oorlog trouw aan zijn vrienden die in de collaboratie hadden gezeten.

GODDIN: Moest hij na de oorlog over zijn vrienden oordelen? Hij was uiteraard geschokt omdat sommigen onder hen veroordeeld werden, gefusilleerd zelfs. Die periode heeft hem getekend. Hij vond ook dat hij geen enkele reden had om vrienden die aan de repressie waren ontsnapt of die uit de gevangenis waren ontslagen, te negeren. Sommigen zijn naderhand schrijvers van formaat geworden, zoals Robert Poulet en Félicien Marceau.

Hergé heeft inderdaad Poulet financieel geholpen. Assouline beschrijft Hergé als ‘de beschermengel van de incivieken’. Hij geeft te verstaan dat Hergé mensen heeft geholpen, omdat ze collaborateurs waren. Dat is waar en niet waar. Hergé heeft tal van mensen geholpen. Het studiopersoneel kon altijd op hem rekenen. Hergé was, dat blijkt, bijzonder genereus. Dat had niets met incivisme te maken.

Was Jacques Van Melkebeke, de scenarist van onder meer De Zonnetempel en Raket naar de maan met wie hij bij Le Soir had gewerkt, niet een van zijn ontgoochelingen?

GODDIN: Ze raakten in elk geval in onmin. Van Melkebeke heeft daarop een aantal verhalen over Hergé de wereld in gestuurd, onder meer over de zogenaamde tuveresse, een waarzegster op wie Hergé een beroep zou hebben gedaan.

Van Melkebeke had na de oorlog in de bak gezeten. Terecht of onterecht? Hij had in elk geval zijn schuld aan de maatschappij afgelost. Hergé had hem gesteund terwijl hij in de gevangenis zat en hem na diens vrijlating werk verschaft. Maar gaandeweg vond Hergé dat Van Melkebeke al te zeurderig werd. Die schreef weleens een briefje waarin hij er zich over beklaagde dat hij Hergé niet meer te zien kreeg, dat het wel leek alsof hij een audiëntie met de dalai lama moest aanvragen. Dat heeft allengs de afstand tussen beiden vergroot. Want van een open conflict was nooit sprake.

Opmerkelijk zijn de vaak diepe depressies waarin Hergé verzeilde. Vanwaar die angsten?

GODDIN: Moeilijk te zeggen. Er zijn enkele periodes van echt intense depressie geweest. De eerste in 1947/48, als gevolg van een opeenstapeling van problemen. Om te beginnen kampt hij in die dagen met gezondheidsproblemen. Hergé werkt hard en veel, te veel. Bovendien blijkt zijn vertrouwensman en agent Bernard Thièry geld te verduisteren. Hij moet zich dus dringend van de man ontdoen en er komt ook een proces van.

Hergé steekt ook veel energie in het blad Tintin en in de voortdurende confrontaties met de uitgever, Raymond Leblanc, met wie hij vaak van mening verschilt. En dan is er de crisis in het huwelijk met zijn eerste vrouw, Germaine Kieckens. Hergé gaat er compleet onderdoor. Het lopende verhaal, Kuifje en het zwarte goud, wordt onderbroken en hij vertrekt naar Zwitserland.

Is dat het moment waarop hij wil breken met Kuifje?

GODDIN: Daarmee begint mijn boek, met een brief van 1948 waarin hij heel zijn leven ter discussie stelt, niet alleen zijn huwelijk met Germaine. Hergé heeft het gevoel dat alles verkeerd loopt. En sterker nog: hij gelooft niet meer in Kuifje. Er zijn naderhand nog crisissen geweest, maar nooit meer zo diep als toen.

Wat hem uiteindelijk zal redden, is zijn werk en de oprichting van de Studio Hergé. Want Hergé blijft altijd zelf aan zijn verhalen werken. Hij is geen Walt Disney of Willy Vandersteen, die anderen het werk laten uitvoeren.

Een tweede crisis volgt later, eind jaren 1950, in volle productie van Kuifje in Tibet. Het huwelijk met Germaine loopt op de klippen en hij heeft een relatie met een van zijn coloristen, Fanny Vlamynck. Hergé is besluiteloos. Hij begint zijn dromen te noteren. Hij gaat zelfs naar Zürich waar hij de psychoanalyticus Franz Riklin, een leerling van Carl Gustav Jung, raadpleegt. Hij legt hem alles voor: zijn huwelijksprobleem, het vele werk. En de prof zegt hem: ‘U moet afrekenen met de demon van de zuiverheid en aanvaarden dat u nooit perfect zult zijn. U zult nooit Kuifje zijn.’

Was er iets in Hergé van ‘Tintin, c’est moi’?

GODDIN: Hergé zegt dat zelf: ‘Kuifje is een ideaal dat ik nooit zal bereiken.’ De prof zegt hem ook dat hij meteen moet stoppen met werken. Maar dat gaat niet, want Kuifje in Tibet moet worden afgewerkt. Het is in die dagen dat een van zijn medewerkers hem op een dag thuis aantreft, alleen en in tranen. Hergé zegt hem: ‘Wij zijn nu met drieën die lijden. Kunnen we niet beter een van de drie opofferen, zodat de andere twee kunnen doorgaan met hun leven en gelukkig zijn?’ Wat later verlaat hij Germaine en gaat hij samenwonen met Fanny. In die dagen tekent Hergé een treffende scène in Kuifje in Tibet waar Haddock aan een touw boven de afgrond bengelt en tegen Kuifje zegt: ‘Snij het touw door, beter één slachtoffer dan twee…’

Waren die droomboekjes nuttig voor uw biografie?

GODDIN: Jazeker. Want die droomnotities vormen een transpositie van de werkelijkheid. Ik heb tal van verbanden kunnen leggen en vergelijkingen kunnen maken met bijvoorbeeld de agenda’s van Germaine. En dat was heel verhelderend.

Verdwijnt Germaine na de scheiding helemaal naar de achtergrond?

GODDIN: Ze verdwijnt zonder te verdwijnen. Want Hergé is fideel. Tot enkele maanden voor zijn dood gaat hij haar elke week opzoeken, op het domein van Céroux-Mousty dat hij samen met haar had gekocht.

Assouline en Peeters hebben het in nauwelijks verholen termen over homoseksualiteit in het werk van Hergé en zelfs, zoals Peeters, over de pedofielen in zijn omgeving. Hebt u dat onderzocht?

GODDIN: Ik heb daar geen aanwijzingen voor gevonden. Het liefdesleven van Hergé laat dat in geen geval vermoeden. Ik heb over de kwestie gepraat met een van de beste vrienden van Hergé, Stephane Janssen, die van zijn homoseksualiteit geen geheim maakt. Janssen vertelde me dat Assouline hem indertijd kwam opzoeken alleen om hem te horen zeggen dat Hergé een homoseksueel was.

Heeft Hergé ooit vermoed dat Kuifje zou uitgroeien tot een ware industrie, met alle marketing en branding van dien?

GODDIN: Ik denk het niet. Toen hij het einde voelde naderen, heeft hij meermaals te kennen gegeven dat er geen nieuwe albums mochten verschijnen. Hij dacht dat de belangstelling voor zijn stripheld na zijn dood stilaan zou doven. Het tegendeel bleek waar. Tot de dood van Hergé werden in 50 jaar tijd 80 miljoen Kuifje-albums verkocht. In de eerste tien jaar na zijn dood werden er nog eens 80 miljoen verkocht.

Klopt het dat het lezerspubliek van Kuifje veroudert?

GODDIN: De belangstelling voor Kuifje wordt geregeld opnieuw aangewakkerd. In het verleden was er de media-aandacht voor het bezoek van Tchang, de Chinese vriend van Hergé en de held uit De Blauwe Lotus en Kuifje in Tibet. Er waren ook de tekenfilms die nauw aansloten bij de verhalen. Die tekenfilms bereikten een nieuw publiek dat niet vertrouwd was met de albums, met een forse stijging van de verkoop als gevolg.

Als Steven Spielberg binnenkort echt werk maakt van de verfilming van de verhalen, dan wachten Kuifje nog boeiende tijden.

DOOR rik van cauwelaert/FOTO’S dimitri van zeebroeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content