Polen wordt per 1 juli voor zes maanden voorzitter van de Europese Unie. Hoe staat het land er op cultureel vlak voor?
Vergeet alle clichés die men u over Polen vertelt. Stel u een land voor in het hart van Europa. Het is door een even zegerijke als gekrenkte geschiedenis heen gebroken, en verbaast zich nu over zichzelf. De taal waarin men er de weg wijst, klinkt al als poëzie. Het ligt aan een zee waarop nog negen andere landen uitkijken en waarin naar verluidt de oudste tranen ter wereld te vinden zijn: hars. Het strekt zich uit op de voet van de Karpaten. In het midden is het net zo vlak als de Lage Landen. In het westen gloeien miljoenen jaren oude, sensuele vulkanen. In het oosten gaat het op in een steppe. Het heeft het best bewaarde oerbos van Europa, de oksel van ons continent. In de moderne tijd zijn in dit land kunstenaars en wetenschappers geboren die zich konden meten met de grootsten der aarde. Helaas sluimert er achter al het vernuft en het natuurschoon ook een pijnlijke geschiedenis van bezetting, oorlog en dictatuur. Polen is ooit Gods speeltuin genoemd, maar net zo goed de dansvloer van de duivel.
Vergeet de clichés en lees deze mop, verteld door dichteres en Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska: ‘Einstein is gestorven. Hij komt bij de hemelpoort en vraagt aan Petrus of hij God kan spreken voor een dringende kwestie. Petrus brengt hem bij God. “Meneer God,” zegt Einstein, “mijn leven lang heb ik gezocht naar de formule van de schepping, en ik heb ze niet gevonden. Wilt u ze mij nu vertellen?” “Natuurlijk”, zegt God. Hij schrijft een lange formule op. Einstein bekijkt de formule en fronst zijn wenkbrauwen: “Met uw permissie, meneer God, maar hier staat een fout, en die fout herhaalt zich voortdurend.” “Precies,” zegt God, “die fout in de formule, dat is de schepping.”‘
Het heeft jaren geduurd voor ik erachter kwam dat je een volk pas begrijpt als je gelooft dat je het begrepen hebt, en als dat hele begrip vervolgens weer wordt onderuitgehaald. De fout in de formule, de afwijking van de norm, het atypische. Wellicht begint daar de liefde, of de haat, of een passie die beide verzoent. Anno 2011 reis ik opnieuw door Polen, voor een tussentijdse balans. ‘Bent u voor het eerst in Polen?’ vraagt een bevlogen academica die zich specialiseert in de componist Karol Szymanowski. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik was hier voor het eerst in 1985.’ De specialiste grijnst. Toen was zij nog niet geboren. Ik trek het land binnen via Krakow, een van de sfeervolste steden van Europa, die de Tweede Wereldoorlog heelhuids heeft doorstaan, hoewel de bommen klaarlagen. Krakow was van 1039 tot 1596 de hoofdstad van Polen. Polen was het grootste land van Europa en vormde een dubbelmonarchie met Litouwen. De grandeur is nog zichtbaar. De middeleeuwen en de renaissance zijn nog steeds voelbaar, weliswaar geglazuurd en opgehangen aan lichtreclames onder luidsprekers in keldereethuizen, waar de beren je vanaf de muur aanstaren en diensters in strakke pakjes voor je buigen en je aanspreken in een taal met de meeste sisklanken ter wereld. De markt is overvol, dag en nacht, ’s winters en ’s zomers. Ik herinner me dat ik hier ooit alleen liep, bij min vijfentwintig.
De boom is verbluffend: de Szymanowskispecialiste kan zich de obscure wereld van voor 1989, haar geboortejaar, niet voorstellen. Ze wíl zich daar ook niets bij voorstellen. Nochtans was die wereld allesbehalve grauw. Ik leerde er bijvoorbeeld Tadeusz Kantor (1915-1990) kennen, theatermaker, auteur en beeldend kunstenaar, die wereldberoemd is geworden met het stuk Dodenklas en het Manifest van het Theater van de Dood. Zijn appartement, galerie en archief zijn er nog steeds, aan de voet van de Wawelburcht, waar hij de buurman was van Karol Wojtyla, voordat die paus Johannes-Paulus II werd. Kantor is nu overal aanwezig: het woord betekent wisselkantoor, want Polen heeft geen euro en doet het daarom – zeggen vele inwoners – economisch niet slecht. Kantor zou geamuseerd en gevleid zijn geweest: overal zijn naam! Maar tegelijk zou hij een van zijn legendarische woedeaanvallen hebben gekregen: hij verachtte de cultus van het commercialisme, de managers, de cultuurambtenaren. Die cultus is nu de norm. Er is een Europese burgerij ontstaan: jonge lieden willen een normaal bestaan, dat wil zeggen zoals de jonge lieden daar, in het Westen, in Brussel, Parijs en New York. Begrijpelijk. Ze laten er zelfs een deel van hun devotie voor vallen. Logisch, want de kerken lopen leeg in tijden van welvaart. Daartegen rijst uiteraard weer protest, neodissidentisme, andersgelovigen die zich willen outen, al vindt iedereen die Amerikaanse winkels die 24 uur open zijn in de randstad super en wil men zijn terreinwagen liefst voor de deur van zijn bestemming in het hart van de middeleeuwse stad kunnen parkeren. Krakow, met zijn 800.000 inwoners, lijdt aan arrivisme. Krakow riekt naar een museum met ongeluchte kamers. Gelukkig maken de jongeren – ongeveer één op de acht – het verschil, zodat er altijd een wat bonte basso continuo weerklinkt. Maar jonge kunstenaars, leerlingen van Kantors leerlingen, vluchten er meestal weg richting Warschau, met zijn anderhalf miljoen zielen en zijn zinderende chaos. Als je er vraagt naar de grootste musici, noemt men Szymanowski – dat wil zeggen: ná Chopin. En van de jongeren? Penderecki. Die jongere is 78! Of Gorecki. Even oud, als hij niet al dood zou zijn. Nee, jongeren studeren af en nestelen zich in hun comfort. Of ze vliegen uit.
Ondanks alles blijf ik van Krakow houden: het middeleeuwse dambordpatroon met de labyrintische boekhandels, partiturenwinkels, galeries, theaters, kroegjes met honingwijn en peperwodka, de oude jazzclub, de lakenhal met snuisterijen, de dertiende-eeuwse kelders met vooroorlogse muurschilderingen, het art-nouveaucabaret, de schaduw van de grootste Europese schrijvers, de Joodse wijk Kazimierz die zo op Jeruzalem lijkt (of is het andersom?), de planty of het cirkelvormige park rond de oude stad waar men komt vrijen of lezen, de apotheek De Gouden Olifant, de kerken met stoeten witte heiligenbeelden, het Hongaarse restaurantje dat aan de dubbelmonarchie herinnert, de erotomane clochards, de geur van gerookte kaas uit de Karpaten. In de communistische tijd was Krakow het zenuwcentrum van dissidentie, waar auteurs (zoals Szymborska, lang voor haar Nobelprijs) in volgepropte, rokerige kelders kwamen voordragen, op straffe van gevangenzetting want de staat waakte met haar argusblik. Nu is Krakow een doorsneewesters, trendy stadje, gemaakt van oude steen en oogverwoestend neon, onopvallend tussen de andere trendy stadjes van het geglobaliseerde Europa. Maar het artistieke potentieel, dat het verschil moet maken om Kantors kritische visie na te volgen, is er – geloof en hoop ik – nog altijd aanwezig. Het komt wel weer aan de oppervlakte.
Fifth Avenue
Ik verhuis naar Warschau. Onderweg valt me iets op wat ik alleen in Vlaanderen mogelijk achtte: vervloekte lintbebouwing, nog niet zo uitgebreid, maar men is al aardig opgeschoten. Daarnaast, -boven en -onder groeien autowegen die Europa’s hoofdsteden met elkaar zullen verbinden. Zolang ze niet af zijn, staan er dagelijks honderden kilometers files op kapotte, slecht bewegwijzerde quasiwegen. Onderweg strand ik in motels die in voormalige communistische jeugdherbergen gevestigd zijn: kamers met zes bedden en een ziekenhuiskast, in het midden een tafel met een niet afgewassen asbak, de wc in Sovjetstijl, groepsdouches, en het meisje aan de balie dat zich uitput in verontschuldigingen omdat er geen internet is, zoals vroeger een simpele telefoonverbinding.
Warschau – waarom gebruiken we toch die Duitse naam? De Poolse naam is veel mooier: Warszawa – heb ik ook zien veranderen sinds de jaren tachtig. Aan de ene kant had je het oude stadje, tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest door de nazi’s met zwijgende instemming van de stalinisten en na de oorlog heropgebouwd met stenen van Pruisische kastelen in Silezië; aan de andere kant had je de nieuwe stad, nou ja, nieuw, socialistisch-realistisch nieuw, een trieste doorslag van Le Corbusier, met als hoogste gebouw het Cultuurpaleis, in de jaren vijftig aan Polen geschonken door Stalin. Toen vertelde men deze mop: ‘Wat is het mooiste plekje van Warschau?’ Antwoord: ‘De top van het Cultuurpaleis, want daar zie je het Cultuurpaleis niet.’ Ik heb er feeëriek toneel gezien van Jozef Szajna, een Buchenwaldoverlevende, die er het Inferno van Dante had geënsceneerd, en Jerzy Grzegorzewski, die klassiekers met gedurfde hand aanpakte. Inmiddels zijn ze allebei dood. Nu is het Cultuurpaleis een van de kleinste gebouwen, opgekalefaterd en gemoderniseerd, zodat het stalinisme niet meer zo opvalt, het is zelfs mooi, als een kerkje met een gouden spits tussen de wolkenkrabbers van banken en hotels. Wat is er van de oude stad geworden? Een sardineblik. De sardines zijn de toeristen. Geef mij maar de oude markt van Krakow, die tenminste authentiek is. Verderop toeteren en gillen de hoofdstraten als Fifth Avenue. Vroeger heette een van deze straten de Dzerzjinski Avenue, naar de oprichter van de eerste geheime politie van de Sovjets, de Tsjeka. Nu is het de Solidariteitsavenue, naar de vrije vakbond die het communistische regime brak, parallel aan de Johannes Paulus II-avenue. Verder heb je de enorme wijken die in ringen rond de stadskern liggen, en waar voor 1989 alleen mistroostige woonkazernes en overheidsgebouwen vol Moskouse timpanen stonden. Die zijn nu wonderwel uitgegroeid tot hippe buurten, gonzend van een bijzondere drukte, vol jong volk, scholen, bistro’s.
Ik ontmoet er Grzegorz Jarzyna, een toneelregisseur (geboren in 1968) die studeerde bij Krystian Lupa in Krakow en hierheen is gekomen om het TR te leiden, Teatr Rozmaitosci oftewel het Variététheater, dat niets met ‘variété’ te maken heeft maar wel met oer-Europees, moedig toneel op basis van de grootste contemporaine auteurs. Warszawa maakt zich op om in 2016 culturele hoofdstad van Europa te worden (de andere kandidaten zijn Gdansk, Katowice, Lublin en Wroclaw, in elke windstreek één, met uitzondering van Krakow, dat in 2000 al aan de beurt kwam). Jarzyna steunt Warszawa’s kandidatuur. Men spreekt hem aan met ‘panie ambasadorze’, meneer de ambassadeur. Met de reputatie die hij heeft opgebouwd (vorig jaar regisseerde hij Phaedra bij Toneelgroep Amsterdam), zou hij overal kunnen werken, maar Warszawa boeit hem als een gigantisch artistiek atelier, waar chaos alles mogelijk maakt, waar een jonge, Europese energie heerst, ver weg van ieder defaitisme. Alleen de starre bureaucratie en het slopende gebrek aan geld zitten hem dwars.
Individu versus macht
De volgende dag ontmoet ik een andere rijzende ster, die in Polen een stevige reputatie heeft opgebouwd als duivelskunstenaar en die ook in het buitenland doorbreekt: Krzysztof Warlikowski, achtereenvolgens filosoof, historicus, godzoeker, estheticus en – eindelijk – regisseur. Hij ontvangt me na een repetitie in het Nowy Teatr, het Nieuwe Theater, waarvan hij directeur is. Warlikowski stelt zich hard, kritisch en tegelijk overgevoelig op, en hij is niet te beroerd om taboes in de maatschappij te doorbreken. In Polen zijn dat nog altijd de Holocaust en de houding tegenover de Joden, vooral na enkele publicaties van Jan Gross, die beweert dat de Polen medeschuldig waren aan de Holocaust. In zijn stukken (vorig jaar was Apollonia nog te zien in het Théâtre National in Brussel) spelen het kwaad en het geweten een cruciale rol, en daarbij de houding van het individu versus de macht, een basaal thema in de Poolse cultuur, het zoeken naar evenwicht van de enkeling, de enkeling in crisis. Of zoals Warlikowski het suggereert: de existentiële eenzaamheid – ook een taboe van de hedendaagse samenleving. Polens bijdrage aan de Europese cultuur bestaat vooral in het blootleggen van dat thema, sterker dan in andere Europese landen, ongetwijfeld geïnspireerd door de extreme gebeurtenissen uit het recente verleden. In de opvatting dat kunst (met name het theater) wellicht een tegenzet voor de politiek (met name de politieke chaos van Europa) kan bieden, sluit hij naadloos aan bij kunstenaars als Kantor, die met zijn oeuvre het leven wilde redden van de vergetelheid en zich verzette tegen iedere vorm van macht, ‘ondanks het besef van de nederlaag’, zoals Kantor het zei.
Ik aarzel niet om Jarzyna en Warlikowski de ambassadeurs van de hedendaagse Poolse cultuur te noemen, die een boodschap aan de wereld willen richten, doorspekt met politieke oncorrectheid, en die grote thema’s durven aan te pakken. Op die manier maken ze zich bewust los van een cultuur die in haar zelfontdekking vaak nationalistische beperkingen vertoont, maar tegelijk gaan ze daarmee in een typisch Poolse traditie staan: die van het zoeken naar een positie in de wereld en in de werkelijkheid.
Gelukkig geen Duitsland
Ik begeef me westwaarts. Polen werd na de Tweede Wereldoorlog een eind naar het westen opgeschoven: het Oekraïense deel werd aan de Sovjet-Unie gegeven, en een deel van Silezië werd bij Polen gevoegd. De Duitsers werden uit Silezië verdreven of gewoon vermoord, en het ontvolkte gebied werd opnieuw bevolkt met boeren uit Oekraïne. Westverschiebung. Ik denk erover na terwijl ik naar Wroclaw (het voormalige Breslau) en Jelenia Gora (Hirschberg) rijd, en nog verder naar Wlen (Lenno). Langs de wegen stonden ooit prachtige kastelen. Sommige werden afgebroken en gebruikt voor de opbouw van de Warschause binnenstad. Andere werden omgebouwd tot postkantoor. Nog andere werden door boze of dronken Polen in de as gelegd. Die boosheid kan ik best begrijpen, maar waarom die vernielzucht? Ik heb een afspraak met een Vlaamse zakenman die alles heeft achtergelaten en met het geld van zijn lucratieve zaak een kasteel heeft gekocht, nu al meer dan tien jaar geleden. Ik heb de opeenvolgende stadia van renovatie gezien die hij uitvoert met plaatselijke arbeiders. Het is wondermooi. Bekijk het landschap waarop het kasteel uitgeeft: 360 graden groene glooiingen, dode vulkanen, waarop bij het vallen van de avond vossen rondsluipen. De landweggetjes meanderen door het land, kruisen beken en lossen soms op in akkers. Europa op zijn blootst. Ten tijde van Julius Caesar moet een groot stuk van ons werelddeel er als dit gebied hebben uitgezien. De wereld van Caspar David Friedrich. In honderden, duizenden jaren is hier misschien maar een handvol mensen langsgekomen, adellijke ruiters onderweg naar de verkiezing van de koning, besnorde boeren op hobbelende karren, gewapende monniken. En enkele forse legers, oosterse op doortocht naar het Westen, en westerse naar het Oosten. Ulanen, dat zijn negentiende-eeuwse lansiers in dienst van de bezetters, en Kozakken, West-Russische ruiters, maar ook tsaren, Napoleon, de SS, de Rode Ruiterij.
In het zuiden, enkele tientallen kilometers verderop, prijkt Sneeuwkop, de hoogste berg van Karkonosze, het Reuzengebergte, de grens met Tsjechië. Aan de overkant van Sneeuwkop ligt de weg naar Praag. Sneeuwkop laat zich maar enkele maanden per jaar zien. Meestal is hij gehuld in een wolkendek dat verwant is aan de nevel van de Vogezen.
Na talloze conflicten met de lokale overheid, problemen met werknemers, bureaucratische onwil, onmacht et cetera, heeft deze zakenman een prachtig cafetaria geopend in zijn kasteel, waar je gebak en koffie kunt krijgen. In de voormalige kinderkolonie is een hotelletje, waar de geur van voor 1989 nog hangt. Als ik na het lange zwerven of na intensieve ontmoetingen wil uitrusten, kom ik hierheen. ’s Nachts is het er zo stil dat je je eigen hartslag kunt horen, en zo donker dat je de Melkweg kunt zien. Dit is, denk ik, een merkwaardig, paradoxaal gevolg van de oorlog: indien dit Duitsland was gebleven, was het nu een luxueus vakantieoord geworden. Misschien wordt het dat alsnog, wanneer alle kastelen gerenoveerd zijn, alle wegen heraangelegd, alle wegwijzers hierheen gericht. Maar voorlopig niet.
Naast het kasteel ligt een park met een burcht en een donjon. Ik beklim de toren, waar je het gevoel hebt dat je heel Europa kunt zien. Het hart van het continent. Naar het schijnt vormde deze toren een van de belangrijkste uitkijkposten van de Piasten (de eerste Poolse dynastie) in de negende eeuw. Ik omarm er het gewonde verleden van Europa en denk er na over de eenzaamheid waarover Warlikowski het had. Over de crisis die hier verdacht ver weg lijkt. Over de dansvloer van de duivel. Over die fout in de formule van de wereld.
DIT ARTIKEL KWAM TOT STAND MET STEUN VAN HET FONDS PASCAL DECROOS.
DOOR JOHAN DE BOOSE
Het heeft jaren geduurd voor ik erachter kwam dat je een volk pas begrijpt als je gelooft dat je het begrepen hebt, en als dat hele begrip vervolgens weer wordt onderuitgehaald. Polens bijdrage aan de Europese cultuur bestaat vooral in het blootleggen van de existentiële eenzaamheid.