De publicatie van de memoires van Iki Freud, Nederlands meest vermaarde psychoanalytica, is een geschikt moment om de balans op te maken van een halve eeuw freudiaanse leer.

Info : ‘Mijn naam is Freud, Iki Freud û Bekentenissen van een psychoanalytica’, Meulenhoff, 286 blz., euro 19,50.

Nooit was de psychoanalyse invloedrijker dan in de jaren zestig van de vorige eeuw. Bijna alle hoogleraren psychiatrie waren in de leer gegaan bij de opvolgers van Sigmund Freud. Vandaag is de psychoanalyse geen academisch bastion meer, maar een bolwerkje in de marge. Is dit billijk, of juist niet?

De 67-jarige Iki Freud is altijd een eigenzinnige persoonlijkheid geweest in de Nederlandse wereld der psychoanalytici. Ze was een van de eerste psychologen en niet-artsen die werden toegelaten tot de opleiding. Haar professionele belangstelling beperkte ze niet tot één school. Ze was tegelijkertijd lid van alle vakverenigingen. Bovendien durfde ze haar blik ver voorbij het oedipuscomplex te richten en concentreerde ze haar aandacht op de eerste jaren van het kind. Haar baanbrekende onderzoek naar de negatieve gevolgen van verstikkende moeder-kindrelaties in die vroege levensfase leidde tot de publicatie van boeken als Freud, Proust, perversion and love (1991), Electra versus Oedipus (1997) en Mannen en Moeders (2001). Kritiek op Sigmund Freud is volgens Iki Freud welkom en zelfs noodzakelijk, al was de manier waarop de bekendste criticasters die kritiek hebben geformuleerd, in haar ogen weinig gefundeerd.

Iki Freud: ‘Vooral de felle kritiek uit feministische hoek in de jaren zeventig heeft de populariteit van de psychoanalyse geen goed gedaan. Sigmund Freud was zeker niet bijzonder vrouwvriendelijk, maar aanvallen als die op het begrip ‘penisnijd’ waren volkomen onterecht. Er werd gedaan of penisnijd een verzinsel is, terwijl het bestaan ervan wel degelijk is aangetoond. Veel feministen en andere critici lichtten uit Freuds theorie een onderdeeltje dat ze vervolgens bestudeerden en achterhaald bevonden. Op basis daarvan werd de psychoanalyse in haar geheel afgekeurd.

Die critici vergaten daarbij gemakshalve dat Freud zélf zijn hele leven ideeen heeft geponeerd, aangepast en afgekeurd. In de ruim zestig jaar na zijn dood is overal ter wereld klinische ervaring opgedaan door psychoanalytici. Dat heeft een schat van nieuwe gegevens en inzichten opgeleverd. Als je serieuze kritiek wilt leveren op de psychoanalyse, moet je de resultaten van al die onderzoeken ook in je evaluatie betrekken. Maar de Freud-haters of ‘freudbashers’ nemen die moeite niet. Een boek zoals Han Israëls’ Het geval Freud heeft het op een onderhoudende, bijna spannende manier over allerlei onvermoede zaken uit het privé-leven van Freud. Israëls heeft die gegevens als een echte speurneus boven water gehaald. Meer is het echter niet. Bovendien kan ik me niet van de indruk ontdoen dat heel wat anti-freudianen hun eigen carrière vooruit trachten te helpen door zo’n bekende jood op zijn kop te slaan.’

In zekere zin leverde u zelf feministische kritiek op Freud, door het belang van de moederfiguur te benadrukken.

IKI FREUD: In het oedipuscomplex draait het vooral om de relatie met de vader, maar, zoals de Franse psychoanalytica Christiane Olivier al schreef: het is Iocaste die haar zoon Oedipus verleidt. Ik kon via een omweg het meer specifieke belang van de moederfiguur achterhalen. Toen ik de romans van Marcel Proust las, besefte ik met een ervaringsdeskundige te maken te hebben. Proust beschrijft de symbiotische band tussen moeder en zoon. De vrouw die ontevreden is over haar huwelijk en haar leven, kan haar kind tot een verlengstuk van zichzelf maken, en daardoor verhinderen dat dit kind opgroeit tot een zelfstandige persoon. Heel zijn leven blijft de zoon in de ban van de kinderlijke illusie dat hij de enige liefde is van zijn moeder. De onvermijdelijke teleurstellingen leiden tot een haat-liefdeverhouding bij het kind. Die negatieve gevoelens vinden vaak slechts een uitweg in een pervers ritueel, zoals sadomasochistische seksuele spelletjes of verhoudingen.

U schrijft dat uw eerste patiënt een vrouw met perverse neigingen was en dat uw opleider u aanraadde de behandeling te staken, omdat dergelijke patiën- ten toch niet te genezen zijn. Kon u de grenzen van het ‘geneesbare’ verleggen?

FREUD: Nee. Perversie is inderdaad niet te genezen, omdat het ritueel de man – het zijn meestal mannen – beschermt tegen een psychose. Het is dus een overlevingsmechanisme. Als je de perversie zou weghalen, kan de hele persoonlijkheid als een kaartenhuis in elkaar storten. Een andere grens waar je als analyticus geregeld op botst, is de invloed van oudere generaties. Bepaalde gedragspatronen hebben de neiging zich van geslacht op geslacht te herhalen. Er zijn bijvoorbeeld regelrechte ‘zelfmoordfamilies’, waar vijf generaties lang zelfmoorden plaatsvinden. Ik heb een vrouw in behandeling gehad, die duidelijk last had van onverwerkte schuldgevoelens over de oorlog. Haar ouders waren kinderen tijdens de Tweede Wereldoorlog, haar grootouders waren fervente nazi’s. Het feit dat de twee voorgaande generaties niet in het reine hadden willen komen met de misdaden van het nazisme, had haar opgezadeld met de gevolgen daarvan. Toch weigerde ze het verband tussen haar psychische klachten en haar familiegeschiedenis te erkennen. Die onwil is een nieuwe grens waarmee we in de psychoanalytische behandeling geconfronteerd worden. Ondanks de toegenomen openheid over gevoelens bespeur ik bij steeds meer mensen ook een toegenomen oppervlakkigheid. Ze willen hun symptomen snel kwijt, maar ze zijn niet bereid daarvoor aan verregaande introspectie te doen. Het enige wat sommige mannelijke patiënten van je verlangen, is een direct en duidelijk antwoord op de vraag hoe ze een buitenechtelijke vriendin moeten dumpen, en geen antwoord op de vraag waarom ze überhaupt een buitenechtelijke relatie zijn aangegaan.

In hoeverre zijn de vele boeken, seminaries en cursussen die ‘instantoplossingen’ bieden, schuldig aan die trend?

FREUD: Die kant-en-klare oplossingen maken deel uit van de amerikanisering van onze cultuur. Vroeger had je een tv-programma met een zekere Dr. Ruth, een heel klein vrouwtje dat op alle vragen die haar door toeschouwers werden gesteld, een antwoord had dat steevast de vorm aannam van een oneliner. Dat is wat de mensen verlangen. Als bovendien een complete zaal nog eens beaamt dat de man die zijn vrouw bedriegt, daarmee moet stoppen, heeft dat des te meer effect. Dat merkte ik vroeger al bij groepstherapieën. Als de elf overige deelnemers hun instemming met het oordeel van de therapeut ventileren, wordt die duiding twaalfvoudig versterkt. Of het echter gedijt, is een andere zaak. Sommige mensen raken verslaafd aan persoonlijkheidstrainingen en geven daaraan in de loop der jaren handenvol geld uit. Dat alles staat haaks op de behoefte aan diepgang in de psychoanalyse, waarin we het moeten hebben van dromen en fantasieen om de inhoud van het onbewuste te achterhalen. Iemand die niet in staat is tot vrije associatie en niet verder komt dan wat oppervlakkig, intellectualistisch gepraat op de rand van de divan, heeft dan ook niets aan een analyse.

In uw memoires kenschetst u de Nederlandse psychoanalytische wereld als een universum dat tamelijk afgesloten blijft voor nieuwe invloeden: die wereld werd decennialang angstvallig orthodox freudiaans gehouden. Heeft die houding een rol gespeeld bij de neergang?

FREUD: Dat denk ik wel. Hoe dogmatischer je je opstelt, hoe heftiger de reactie. In de jaren ’60 ging dat zelfs zover dat het lezen van werken van psychoanalytici met afwijkende meningen werd afgeraden. Ik las ze natuurlijk toch. Hoe dan ook heb ik me altijd verdiept in nieuwe theorieën en behandelmodellen en van alles heb ik wel iets opgestoken, dat ik in de dagelijkse praktijk kon gebruiken. Maar als het aan de opleiders en de bestuursleden van de grootste vakvereniging lag, deed je dat niet.

***

De verhouding van Iki Freud met haar geestelijke vader en naamgenoot Sigmund Freud is een illustratie van het ‘nomen est omen’, van de opvatting dat de naam een teken is. Iki is nochtans op geen enkele aantoonbare wijze verwant met de vader van de psychoanalyse. Door voor een loopbaan als psychoanalytica te kiezen en bovendien nog te trouwen met een Halberstadt – een tak aan de stamboom van de Weense Freuds – werkte Iki Freud de verwarring over de verwantschap natuurlijk zelf in de hand. Of was het meer dan verwarring, en heeft de magische naam Freud ook deuren voor haar geopend?

FREUD: Ik heb eigenlijk alleen maar last gehad van die naam. Het kwam erop neer dat ik mezelf dubbel zo hard moest bewijzen.

Destijds was de academische invloed van de psychoanalyse, die nu minimaal is geworden, zeer groot. Hoe ziet u de toekomst van de beweging waaraan u zelf gestalte hebt gegeven?

FREUD: Zo klein is die invloed niet. Neem bijvoorbeeld de geheel nieuwe tak van de babypsychiatrie. Die is in theoretisch opzicht volledig voortgekomen uit de psychoanalyse en in praktisch opzicht mogelijk gemaakt door de uitvinding van de videocamera. Nu kunnen tien verschillende specialisten keer op keer een opname van het emotionele en lichamelijke contact tussen moeder en kind bekijken. Door die opname vertraagd af te draaien, kunnen ze zien welke interactie er in die enkele seconden plaatsvindt en wat dit betekent. Minstens zo belangrijk is dat de psychoanalyse zelf veel meer dan vroeger openstaat voor inzichten van buitenaf. Als je tegenwoordig een psychoanalytisch congres bijwoont, blijken daar niet langer alleen maar psychoanalytici aan het woord te komen, maar ook neurologen en biologen. Die noodgedwongen, grotere openheid bespeur je ook in de behandeling. Vroeger zou het ondenkbaar zijn geweest dat je een ernstig depressieve patiënt doorverwees naar een arts om hem of haar ook met medicijnen te laten behandelen. Ik heb niet de indruk dat antidepressiva altijd helpen en ik geloof zeker niet dat het wondermiddelen zijn, maar als iemand alleen maar zit te huilen, kun je als psychoanalyticus ook niets met hem of haar aanvangen. De medicijnen zorgen er soms voor dat je weer verder kunt.

Twijfelt u aan het nut van de psychoanalyse?

FREUD: Er wordt al decennialang getwijfeld aan de waarde van de psychoanalytische metatheorie. De Fransman Jacques Lacan heeft in de jaren zestig een nieuw model ontworpen, dat veel meer op de verborgen betekenis van de taal georiënteerd is. Zijn theorie is interessant, al ging hij soms wel erg ver. Hij liet bijvoorbeeld een zeurende dwangneuroticus voor een vol uur betalen en stuurde hem vervolgens met een verbale klap om de oren de deur uit. Volgens Lacan was die schok nodig om de naald in de mentaal vastgelopen plaat van de man in een andere groef te krijgen.

De psychoanalytici hebben de waarheid niet in pacht, maar de andere scholen ook niet. We worden voortdurend geconfronteerd met modes. Het ene moment is gedragstherapie in de mode, het volgende zijn alle aandoeningen genetisch bepaald en beantwoordt de biopsychiatrie met haar medicijnen op alle vragen. In werkelijkheid kan geen enkel model aanspraak maken op succes. Aan elk model kleven voor- en nadelen.

Hoe ziet de toekomst eruit voor het gedachtegoed van Sigmund Freud? Zal het, zoals de leer van Marx, worden bijgezet in het wetenschappelijke museum, of zal Freud een plaats krijgen naast Darwin?

FREUD: De psychoanalyse is van zijn piëdestal gehaald en zal daar niet meer op worden teruggezet. Datzelfde geldt voor Sigmund Freud zelf. Maar het zou fout zijn het freudiaanse kind met het badwater weg te gooien. Het probleem met zijn theorie is de vorm, niet zozeer de inhoud. Freud was een negentiende-eeuwer, een pio- nier, en bovendien was hij de grondlegger van een wetenschappelijke eenmanszaak die zich moest behelpen met de beperkte inzichten van zijn tijd. Veel van zijn creatieve ideeën en ontdekkingen staan na een eeuw nog altijd recht overeind, maar ze moeten dringend worden ondergebracht in een nieuw kader en, als het kan, in een nieuwe theorie.

Ziet u daar nog een taak voor uzelf?

FREUD: Nee. Ik heb mijn bijdrage aan de theoretische ontwikkeling van de psychoanalyse wel geleverd. Zowel mijn doctoraat als de steeds moeitelozere publicatie van mijn artikelen in internationale tijdschriften waren heel bevredigend. Ik ben ook blij dat mijn boeken nog steeds verkrijgbaar zijn en geregeld herdrukt worden. Mijn naam is Freud, Iki Freud is dan ook een heel ander soort boek dan mijn andere boeken, ook al kreeg het de ondertitel Bekentenissen van een psychoanalytica. Een nieuwe theorie voor het gedachtegoed van Sigmund Freud is nodig, maar dat zal niet de taak zijn van Iki Freud.

Door Piet de Moor en Jeroen Kuypers

Mensen verwachten tegenwoordig een antwoord in de vorm van een oneliner.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content