De Cuba-crisis van oktober 1962 bracht de wereld op het randje van de nucleaire catastrofe. Het bizarre was dat een atoomoorlog toen inderdaad niet werd uitgesloten.
Dat de Sovjet-Unie in de late zomer van 1962 nieuwe luchtraketten begon te installeren in Cuba, was niet verontrustend op zichzelf. Cuba, waar Fidel Castro op 1 januari 1959 de afgrijselijke dictator Fulgencio Batista na zes jaar revolutie van de macht had kunnen verdrijven, was als snel vermangeld geraakt in de Koude Oorlog. Voor de Verenigde Staten was Cuba lange tijd niet meer dan een vrijbuitersfiliaal geweest, waar ook de maffia zo goed als de vrije hand kreeg. De relaties tussen Washington en het nieuwe regime in Havana vielen dus van meet af aan niet bepaald hartelijk uit.
Nadat de Amerikanen medio 1960 de voor Cuba vitale suikerinvoer in de VS afsneden, als reactie op de revolutionaire landhervormingen, dreven ze Castro geleidelijk in de armen van de Sovjets. Twee jaar en twee dagen na de machtsovername in Havana verbraken beide landen hun diplomatieke relaties. Nog eens vier maanden later, in april 1961, organiseerde de Amerikaanse geheime dienst CIA een invasie op het eiland, die in de Varkensbaai evenwel op een fiasco uitliep.
Met deze voorgeschiedenis leek het dus niet abnormaal dat Cuba van dan af aan zijn verdediging wou verstevigen en dat de Sovjet-Unie daarbij een handje toestak. Maar, zo vroeg CIA-baas John McCone zich af, waarom moest dat met SA-2-raketten (codenaam Guideline) gebeuren? Want dat type raketten hadden de Amerikanen op 23 sites op Cuba ontdekt – de 24ste was hen ontsnapt. De SA-2 was duur spul, van het beste dat de Sovjets in huis hadden. Ze hadden hun waarde bewezen toen er zo eentje in 1960 de zich ongenaakbaar hoog wanende Gary Powers met zijn U-2-spionagevliegtuig uit de lucht schoot. Kortom, aldus McCone, de Russen wilden niet zomaar een vijandelijke aanval voorkomen, ze wilden beletten dat U-2’s boven Cuba een kijkje komen nemen. Dus kon het niet anders dan dat ze iets bijzonders te verbergen hadden, iets wat verder strekte dan louter zelfverdediging.
McCone mocht dan een niet van enige paranoia gespeende ijzervreter zijn, hij had gelijk. President John F. Kennedy liet Cuba constant vanuit de lucht in de gaten houden. Dat zulke vluchten boven Cuba inderdaad niet zonder risico waren, bleek op 25 oktober 1962, toen een andere U-2 werd neergeschoten.
Begin oktober 1962 hield orkaan Ella de U-2’s een week lang aan de grond, maar op de eerste dag dat er weer kon worden gevlogen, 14 oktober, een zonnige zondagmiddag, keerde luchtmachtmajoor Richard Heyser met opzienbarend nieuws terug. Hij bracht het fotografische bewijs dat de Sovjet-Unie SS-4-raketten aan het installeren was in San Cristóbal, een honderd kilometer van Havana.
HET GEVAAR HEETTE MONGOOSE
SS-4’s waren offensieve nucleaire tuigen voor de middellange afstand, die ten minste vijfhonderd kilometer ver konden vliegen – en Cuba ligt maar een goeie honderd kilometer van de zuidpunt van Florida af. Ze waren perfect in staat om diep in de VS met een atoombom neer te ploffen. Tevens leken SS-5’s op komst, tuigen met een reikwijdte tot vijfduizend kilometer. Dat merkten de Amerikanen aan het soort voorbereidende werken: op Cuba werden dezelfde installaties gebouwd als de lanceerplatforms die ze in de Sovjet-Unie zelf hadden gezien. In totaal hadden de Russen 22.000 man personeel, technici en militairen, naar Cuba gebracht.
Zo begon de gevaarlijkste crisis in de Oost-Westrelaties tijdens de Koude Oorlog, waarbij de wereld tot op het randje van de nucleaire confrontatie kwam.
Cuba was geen lid van het Warschaupact en sovjetleider Nikita Kroestsjov had de VS altijd bezworen dat Cuba een socialistische kameraad was en geen vooruitgeschoven militaire basis. Overigens plaatste de Sovjet-Unie in die tijd ook geen atoomraketten in haar satellietstaten, naar verluidt uit vrees dat Hongaren of Polen die wel eens richting Moskou zouden afschieten. Maar in het begin van de jaren zestig had Kroestsjov een dubbel probleem: de bescherming van Cuba en het strategische machtsevenwicht.
De invasie in de Varkensbaai had bewezen dat de Cubaanse revolutie wel degelijk gevaar liep, terwijl Kroestsjov het als zijn morele en politieke plicht aanzag om het eiland te helpen beschermen. En dus leverde hij Cuba de Guidelines, plus tweemotorige Iljoesjin-28-bommenwerpers (codenaam Beagle), MiG-jachtvliegtuigen (waaronder de toen moderne MiG-21 Fishbed) en met raketten uitgeruste kustbatterijen en kanonneerboten. Ook de Beagles baarden de Amerikanen zorgen, want hoewel deze toestellen al fel verouderd waren, konden ze theoretisch met atoombommen worden bewapend.
Wat pas dertig jaar na de feiten op een historisch congres in Havana bekend raakte, was dat de Sovjets Cuba ook negen tactische atoomraketten hadden bezorgd. Een volgende invasiemacht zou die op zijn kop krijgen. Of het ook klopt dat de lokale Russische bevelhebber, generaal Issa Pliyev, eigenmachtig kon beslissen over het gebruik ervan, dus zonder eerst het Kremlin te consulteren, is nog een voorwerp van dispuut. Dat zou wel heel roekeloos van Kroestsjov zijn geweest, aangezien het gebruik van die atoomwapens zeer waarschijnlijk een nucleaire tegenreactie van de Amerikanen had uitgelokt.
De Cubanen (en dus de Sovjets) hadden goede redenen om zich te verwachten aan verder onheil uit de VS. Dat luisterde naar de naam Operatie Mongoose, een grootschalig, door de CIA gecoördineerd plan dat onder andere spionage, sabotage en psychologische oorlogsvoering omvatte. Het gaf emplooi aan vierhonderd Amerikanen en tweeduizend anti-Castristische Cubanen. De les die Amerikaanse opperbevelhebber, generaal Maxwell Taylor, uit het Varkensbaaifiasco had getrokken, was immers: volgende keer beter. Castro zou hoe dan ook moeten verdwijnen.
EEN VERGIFTIGDE SIGAAR VOOR CASTRO
Eind 1961 ging operatie Mongoose van start onder leiding van Taylor, met de CIA-eenheid Task Force W als operationele arm en minister van Justitie Robert F. Kennedy, broer van de president, als politieke verantwoordelijke. De TaskForce hield zich onledig met onder andere het saboteren van Cubaanse boten en vliegtuigen en van schepen op weg naar Cuba, het vergiftigen van de Cubaanse suikerexport, het knoeien met in Cuba geïmporteerde goederen, het opblazen van fabrieken en ja, pogingen om de Cubaanse leiders te vermoorden, met vergiftigde sigaren voor Castro en al.
Dat waren geen kleinigheden. Het einddoel van de operatie was dan ook het omverwerpen van het regime in Havana. Taylor achtte als sluitstuk daarvan een directe Amerikaanse militaire interventie noodzakelijk. Om politieke en public-relationsredenen (en alléén daarom) wou president Kennedy evenwel elke openlijke Amerikaanse betrokkenheid vermijden. Daaruit volgde dan Plan B Plus, zónder Amerikaanse militairen, dat tegen 20 oktober 1962 zijn beslag had moeten krijgen. Wat allemaal niet belette dat de luchtmacht inmiddels ook een plan, Oplan 312, klaar had voor een grootscheepse luchtaanval op Cuba, bedoeld als voorbode voor een regelrechte invasie, waarvoor dan weer een keuze bestond uit Oplan 314 en 316. Het ging dus duidelijk niet om wat in het luchtledige zwevende ideetjes.
Het Cubaanse bewind behoorde in Amerikaanse ogen niet alleen tot dat verderfelijke soort revolutionaire regimes dat de bestaande hegemoniale verhoudingen verstoorde en een slecht voorbeeld kon vormen voor de rest van Latijns-Amerika. Het maakte ook nog eens deel uit van het gehate communistische “blok”. Het werd bijgevolg door Washington zowel ideologisch als strategisch, in woord en daad als een vijand bejegend. Daar koesterden Havana en Moskou ook niet de minste illusie over. Het leed geen twijfel dat de Amerikanen niets onverlet zouden laten om het Cubaanse experiment in de grond te boren.
Niet alleen de zeer reële agressie tegen Cuba baarde Kroestsjov zorgen, maar ook de nucleaire machtsbalans. De Sovjet-Unie had wel spectaculaire ruimtevaartsuccessen kunnen boeken, maar het kampte met een snel toenemende achterstand in de nucleaire wapenwedloop. In de campagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1960 had de toenmalige Democratische kandidaat Kennedy de uittredende president Dwight D. Eisenhower nochtans nog verweten dat die de missile gap ontoelaatbaar breed had laten worden. Maar die vermeende Amerikaanse achterstand inzake rakettechnologie viel eigenlijk best mee.
De Russen konden het tempo niet volgen waarmee de Amerikanen ICBM’s (intercontinentale ballistische raketten) plaatsten. Die vielen voor de Sovjet-Unie zo duur uit, dat het goedkoper leek om kleinere raketten, medium range en intermediate range ballistic missiles (MRBM’s en IRBM’s), de SS-4 en de SS-5, dichter bij de VS te stationeren, op Cuba dus. In totaal zou het gaan om 42 MRBM’s en 24 IRBM’s. “Zouden we de Amerikanen geen egel in de broek laten vallen?” had Kroestsjov tegenover zijn minister van Defensie Rodion Malinovski geschertst.
Daar kwam nog bij dat de VS een nucleaire gordel rond de Sovjet-Unie aan het dichtsnoeren waren, met de installatie van strategische atoomraketten in Groot-Brittannië, Italië en vooral Turkije, de Jupiters. Die vormden officieel wel het antwoord van de Navo op de raketten die de Russen op West-Europa gericht hielden, maar aan zo’n subtiliteit liet Moskou zich weinig gelegen. Feit was: de Turkse Jupiters stonden aan de sovjetgrens opgesteld en zelfs president Eisenhower had in 1959 erkend dat de Russen dit als een provocatie konden opvatten, zoiets als wanneer zij rakettuig zouden opstellen… “in Mexico of Cuba”.
Het ging hoe dan ook om Amerikaanse raketten. Al beschikten de gastlanden waar ze stonden opgesteld, formeel ook wel over een zeg in de lancering ervan en waren met name de Jupiters kwetsbaar en verouderd en dus militair van weinig belang, veel verschil maakte dat niet. Toeval of niet, Kroestsjov nam de beslissing om de SS-4 in Cuba te installeren tijdens een vakantie aan de Krim in april 1962, dezelfde maand dat de Turkse Jupiters operationeel werden. Kortom, het voldongen feit van raketten op Cuba, dat zou Washington wel koest houden.
AMERIKA AAN DE AMERIKANEN
Toen ze de lanceersites op 14 oktober ontdekten, wisten de Amerikanen nog niet dat er ook al een twintigtal atoomkoppen in Cuba waren gearriveerd. Dat was ook niet nodig opdat ze erg zwaar aan de zaak zouden tillen. Maar niet altijd om dezelfde redenen. Want hoewel niemand, gek genoeg, zich veel vragen stelde over het operationele karakter van de raketten, meenden de militairen dat het machtsevenwicht ernstig was geschonden. Minister van Defensie Robert McNamara vond dan weer van niet. Het verschil lag alleen in de waarschuwingstijd: een kwartier voor ICBM’s uit de Sovjet-Unie, drie minuten voor een SS-4 uit Cuba. En velen zagen ook de Il-28’s al meteen bommen op de oostkust komen droppen.
De zaak had meteen een symbolisch en politiek karakter gekregen. De raketten vormden een uitdaging voor de Amerikanen, en ze konden Kroestsjov, indien hij zijn zin zou krijgen, in Latijns-Amerika tot een held maken. Niet voor niets spitte Washington al snel de toen al anderhalve eeuw oude Monroe-doctrine weer op: Amerika aan de Amerikanen, Europese grootmachten hebben in de Amerikaanse hemisfeer niets te zoeken.
Het militaire argument omtrent het machtsevenwicht bevestigt de stelling van George F. Kennan – ooit Amerikaans ambassadeur in Moskou en later een fervent voorstander van de nucleaire ontwapening – over de militarisering van de diplomatie. De redeneringen die de grootmachten rond atoomwapens ontwikkelden, verraadden een neiging om die tuigen als gelijk welke andere wapens te behandelen. Dit houdt in dat atoombommen niet zozeer werden gezien als een methode van ontrading en afschrikking, zonder dat het ooit de bedoeling kon zijn om ze daadwerkelijk te gebruiken, maar als een wapen dat wel degelijk ooit eens kon of zou moeten worden ingezet. De nucleaire verschrikking ging daardoor zozeer drukken op de diplomatie, dat die geheel in het keurslijf van de militaire strategieën werden geperst.
President Kennedy zou dat aan den lijve ervaren tijdens de “dertien dagen” die verliepen tussen het ontstaan en de afwikkeling van de rakettencrisis, van 15 tot 28 oktober 1962. Een eerste fase, tot 22 oktober, verliep in het geheim. Daarna lichtte Kennedy het publiek in over de kwestie en kondigde hij een “quarantaine” van Cuba af, om te beletten dat nog meer wapentuig van de Sovjets het eiland zou bereiken. Dat was vooral een compromis tussen niets doen en Cuba aanvallen – en “quarantaine” klonk minder agressief dan “blokkade”, terwijl het dat eigenlijk wel was. Tot zondag 28 oktober volgde dan enig armworstelen, rammelen met wapens, veel aarzeling, achterdocht en misverstand, intens diplomatiek overleg, officieel en in het geheim. Kroestsjov maakte een einde aan de crisis met zijn beslissing om de raketten weer weg te halen. Als respons daarop volgde de Amerikaanse belofte om Cuba niet aan te vallen en de stilgehouden toezegging om de Jupiters uit Turkije weg te halen.
Al die tijd verzamelde Kennedy zijn belangrijkste medewerkers en adviseurs in een ad-hocclubje, het Executive Committee ofte ExComm. Terwijl ExComm in de eerste, geheime fase nadacht over hoe de VS op de rakettenkwestie hoorde te reageren, bleef Moskou (en ook de rest van de wereld) in het ongewisse over de luchtfoto’s van 14 oktober. Kennedy zou snel ervaren dat de handen van veel van zijn generaals “jeukten om te gaan vechten”, zoals zijn broer Robert daags voor het einde van de crisis zou vertellen aan de sovjetambassadeur in Washington, Anatoly Dobrynin. Robert Kennedy zou de ambassadeur zelfs toevertrouwen dat de president niet uitsloot dat de militairen van de crisis gebruik zouden maken om hem met een staatsgreep af te zetten.
In alle geval zette de CIA Operatie Mongoose tijdens en ook na de crisis verder zonder medeweten van de president; Robert Kennedy kreeg Task Force W niet onder controle. De president was ook bezorgd dat de militairen op eigen houtje kernraketten zouden afvuren en liet de commandanten van Jupiterbatterijen in Turkije expliciet weten dat ze niets mochten ondernemen zonder zijn persoonlijke bevel.
DOE DE HELE KLOTERIJ
In de ochtend van 22 oktober voerde Kennedy daartoe een betekenisvol gesprek met onderminister voor Defensie Paul Nitze. Het illustreert hoe de militaire logica vanzelf op een atoomoorlog dreigde uit te lopen en hoe Kennedy vooral de VS daarvan hoopte te vrijwaren.
Kennedy: Het zou kunnen dat we de Cubanen aanvallen en dat daar een represaille op volgt. Ik wil niet dat die atoomwapens worden afgevuurd zonder dat wij het weten… Kunnen we daarvoor zorgen, Paul? We moeten een nieuw bevel uitsturen.
Nitze: Goed, ik zal het hen zeggen.
Kennedy: Verzetten ze zich ertegen dat we een nieuw [bevel] uitsturen?
Nitze: Zij verzetten zich tegen het uitsturen daarvan, omdat het volgens hen strijdig is met hun bestaande instructies… NATO strategic contact [jargon voor een atoomaanval van de Sovjets] vereist in zo’n geval de onmiddellijke uitvoering van EDP.
Kennedy: Wat is EDP?
Nitze: Het European Defense Plan [Europees Veiligheidsplan], en dat is een atoomoorlog…
Kennedy: Nee, daarom bevelen we dit ook… En wat we moeten doen, is ons ervan verzekeren dat die kerels het weten, zodat ze die niet afvuren en van de Verenigde Staten een doelwit maken… Ik denk niet dat we daarover genoegen kunnen nemen met het woord van de stafchefs, Paul.
“Het ziet er behoorlijk slecht voor U uit, meneer de president”, had generaal Curtis LeMay, stafchef van de luchtmacht, Kennedy enkele dagen eerder toegebeten toen het ernaar uitzag dat de Amerikaanse reactie tot een blokkade beperkt zou blijven. Daar was generaal David Shoup, bevelhebber van de Marines, die net als LeMay voor de openlijke aanval op Cuba had gekozen, behoorlijk van onder de indruk. “Je trok hem daar verdomme mooi het tapijt van onder de voeten”, zei Shoup na de bijeenkomst van ExComm. “Jezus Christus”, vroeg LeMay, “wat verrek bedoel je?” Shoup antwoordde: “Iemand moet hem beletten om het verdomme stukje bij beetje te doen. Dat is ons probleem… Doe de hele kloterij, en doe het goed…”
Cineast Stanley Kubrick had de geschifte generaals in zijn beroemde film van twee jaar na de Cubacrisis, Dr. Strangelove, or: how I learned to stop worrying and love the bomb, dus al bij al nog niet zo grotesk uitgetekend.
De episode met de in hun eigen militaire logica gevangen zittende militairen toont aan dat de Cubacrisis niet zomaar als een losstaand incident of als een uit de hand gelopen partijtje poker van Kroestsjov kan worden beschouwd. Het paste in de al jaren verslechterende relaties tussen de twee nucleaire grootmachten, die elkaar constant trachtten te overbluffen. Vandaar ook de permanente vrees binnen ExComm dat een aanval op Cuba zou leiden tot een sovjetactie tegen Berlijn. De Russen drongen al lang aan op een “normalisering” van het statuut van de stad, maar kregen daarover nooit uitsluitsel vanuit Washington, waarop ze in augustus 1961 niet beters hadden kunnen bedenken dan het bouwen van de Muur.
Die continuïteit is ook zichtbaar in de nasleep van de oktobercrisis. Vooreerst bleef Kennedy dwarsliggen, want hij wou ook de Il-28’s weg. Daar maakte niet Kroestsjov, maar wel Castro bezwaar tegen. De wederzijdse beloften kregen ook nooit een officieel karakter. Van de geplande verificatie door de Verenigde Naties (VN) dat de Russische raketten wel degelijk waren weggehaald, kwam nooit wat terecht. De VN konden daarover geen akkoord bereiken met Havana, dat op zijn soevereiniteit stond. En de Amerikaanse belofte om Cuba niet langer met een invasie te bedreigen, werd al evenmin via de VN geformaliseerd, zoals de Sovjet-Unie had gewild. Daar bestond een goede reden voor. Washington wou de handen vrijhouden om in Cuba te kunnen blijven interveniëren. Het werd weer business as usual, alsof er niets was gebeurd. En eigenlijk was er ook niets gebeurd, maar veel had het niet gescheeld.
Marc Reynebeau