Een toevallige ontmoeting zoog uw reporter in het waanzinnige leven van Frans Lamoen, de eerste humorist van België. Ooit wereldberoemd, nu totaal vergeten. Dit is een stuk over staande ovaties, groupies in de jaren twintig en een verbitterde man die zijn verleden in brand stak. Maar ook een beetje een verhaal over hoe dit land veranderd is.

‘Heimwee naar Wilrijk’ is een literair project en een boek (met stukken van Tommy Wieringa, Saskia De Coster, Annelies Verbeke…) dat wordt voorgesteld op 23 februari in De Kern. www.ccdekern.be

Ronald Van Rillaer maakte in 1985 een compilatie van het werk van Frans Lamoen. Interesse in de plaat? Mail naar look.smile@skynet.be

Verhalen ontstaan soms gewoon bij toeval, op straat. In Wilrijk bijvoorbeeld: vroeger een dorp in de rand van Antwerpen. Vandaag een stuk voorstad, tussen de E19 en de A12. Ergens in het midden ligt een bekend cultureel centrum. CC De Kern had me, net als negen andere schrijvers, gevraagd om een verhaal te maken over een foto. Op de voorkant stond een Wilrijkse vrouw uit de jaren stillekes, op de achterkant haar naam en adres.

Niet lang geleden liep ik met de foto door de Sint-Camillusstraat in Wilrijk. Toonde het beeld aan elke passant. Iedereen schudde het hoofd, behalve een oudere man. Later, bij een koffie, bleek dat er een geweldig verhaal in zijn mouw zat. Een paar jaar terug was er een filmprojector gevonden in de theaterzaal van de Sint-Camillusstraat. Geen toeval: jaren her was het theater een cinema. Na hun vondst wilden de mannen van het theater de oude dagen van Ciné Renova even laten herleven.

Ze projecteerden De Gebrandmerkte: een vergeten film uit 1950, waarin Alan Ladd een man speelt die allang dood gewaand was. Er was wel wat volk komen opdagen. Op de nazit ging het over de laatste dagen van Ciné Renova. Ook even over de vrouw van mijn foto. Ze zette koffie in de Renova, beweerde de man. En soms meer: het gerucht deed de ronde dat ze een affaire had met Frans Lamoen.

‘Wie?’, vroeg ik.

‘De eerste komiek van het land’, antwoordde hij. Misschien wel onze eerste BV, al had hij dat ook maar van horen zeggen. In zijn hoofd zat alleen een vage herinnering aan Lamoen. Een treurige dan nog: op het podium van de Renova stond, tijdens de pauze van een film, een oude komiek waarmee niemand lachte. Na de voorstelling vond hij troost bij de koffievrouw. Zo was ooit het doek gevallen over Ciné Renova: ze deden er niet in happy ends.

Het verhaal van de eerste komiek van België bleef door mijn hoofd spoken. De dagen erop zocht ik in kranten van de jaren vijftig naar zijn ‘in memoriam’. Maar alleen Het Laatste Nieuws vond hem op 6 januari 1954 een paar regels waard op pagina 7. ‘Te Antwerpen overleed op de leeftijd van 78 jaar de h. Frans Lamoen, de bekende Vlaamse humorist. Frans Lamoen, een geboren humorist, was destijds zeer volksgeliefd. Ook bij onze noorderburen genoot hij een zeer gunstige faam op het gebied van cabaret.’

Een Antwerps boekenantiquariaat is hem gelukkig niet vergeten: zijn autobiografie 60 jaar volkshumorist, uit het leven van Frans Lamoen verteld door hemzelf uit 1949 staat nog in het rek. Ik blader door de zwaar vergeelde bladzijden. Op pagina drie staat een opdracht: ‘Voor het Vlaamse en Nederlandse publiek waar ik zoveel van hield… als het lachte.’

Daaronder: ‘Dit boek werd uitgegeven door drukker-uitgever John Lamoen.’

Volgende pagina. Een dialoog met John. Ook zijn neef, blijkbaar.

– ‘Hewel nonkel Frans, wanneer zal nu een boek over uw artiestenloopbaan verschijnen?’, vroeg m’n neef John Lamoen.

– ‘Hou jezelf voor de gek. Wat valt er nu over een oude grapjas te schrijven?’

– ‘Vertel ons over alle lief en leed, over wat ge tot nu toe beleefd hebt.’

– ‘Als ge mij maar niet vraagt over m’n liefdesgeschiedenis te schrijven, want dat zou niet meevallen… alhoewel ik op latere leeftijd toch nog in een goeïë stal terechtgekomen ben, dankzij mijn goedhartige brave Pitje.’

– ‘Ik heb het niet over kinderfratsen of ledevede, nonkel Frans. Ik bedoel een boek schrijven met herinneringen over uw beroep als kluchtzanger, als humorist en zanger.’

– ‘Dat is een andere kwestie. Wanneer ik hierover m’n boekske openmaak…. maar ik ben geen litterair (sic) genie. En hoe zit dat met die nieuwe spelling, dat zou een katastroof kunnen worden.’

– ‘Wel nonkeltje, als ge stijlfouten schrijft, dan zullen we hier en daar wel een filoloog vinden, die U van de gracht op ’t kantje helpen zal.’

– ‘Gebakken! Weet ge wat, ik zal er een hutsepot van maken, door elkaar zuur, zoet en zout. Alles wat aan kopij in m’n koker zit, zal ik eruit persen. Is dat goed?’

– ‘Subliem,’ zei John, ‘dat moet genoteerd en gedrukt worden.’

Wat nonkel Frans en John noteerden en drukten, is waanzinnig. Hoe meer bladzijden ik omsla, hoe meer ze me meezuigen in een verdwenen wereld. De tijd van de stomme film, toen ze nog echte helden maakten.

Frans Lamoen ziet het levenslicht in het Antwerpse Schipperskwartier. Harde jaren daar, in 1876. Het gezin Lamoen wordt uit zijn huis gezet, om plaats te maken voor hoerenkoten. De jonge Lamoen laat het niet aan zijn hart komen. Zingt op straat, met een chrysant in zijn knoopsgat, ‘Gadeweg, wij zijn de mannen van het Schipperskwartier.’ Hij koestert een droom, artiest worden.

‘Ge moet eens gaan luisteren in de patronage, naar die kleine Lamoen’, fluistert iemand uit de buurt. ”t Is ne kromme kleine kwiebus van een jaar of tien, hij zingt er liekens om u stuipen te lachen. Waar zou die aap dat geleerd hebben? Let maar op, die kleine kadee zal het ver brengen.’

Het lot van die kleine aap lijkt nochtans vast te liggen: in de drukkerij gaan werken, net als de rest van de familie. Frans zou boeken drukken, tot hij wankel werd. Dat gebeurt onverwachts snel: op zijn tiende krijgt hij een loodziekte. Te veel stof ingeademd. De dokters sturen hem op retraite naar Boom, betere lucht daar. Hij belandt bij mensen die een café-chantant hebben. Wordt groot tussen het publiek. ‘Mag ik op het podium een liedje voordragen, madam?’, vraagt Frans aan zijn pleegmoeder. ‘Gij ventje? Nee, dat gaat niet, gij ziet hier om te herstellen.’

Uiteindelijk mag hij zijn liedje voordragen, om van het gezeur af te zijn. Het wordt een succes. Het publiek lacht en Lamoen lacht terug. Op het einde haalt hij zelf zijn geld op en schildert een bord: ‘Frans Lamoen, de kleinste komiek van België.’

Boom wordt al snel te klein voor Lamoen. Hij keert terug naar de stad, begint te spelen in de kleine café-chantants rond het Steen in Antwerpen. Een hard, dronken milieu, maar Lamoen blijft overeind. In de kleedkamer schrijft hij klassiekers als ‘De Vrolijke Koster’ of ‘Blijft Optimist!’ – de tijden zijn ernaar.

Tussen een hoop B-artiesten valt Lamoen op. Een journalist schrijft een lovende recensie over de jonge komiek. Lamoen knipt het zorgvuldig uit en krijgt een contract in de Scala d’Anvers. Later volgt Brussel – toen nog vrolijk en olala. ‘Een Vlaamse zanger in Brussel, schei toch uit, Frans, dat kán niet’, roepen zijn collega’s. Tot hij naar de hoofdstad reist. Op de Place de Brouckère ziet hij de eerste lichtreclame uit zijn leven: ‘Venez voir LAMOEN au cabaret Victoria.’ Drie maanden lang staat hij in een uitverkocht Victoria.

Op een dag zit Rafaël Bouwmeester in het publiek, de belangrijkste impresario van die tijd. Hij heeft via Chinees kapitaal een aanbod gekregen om een wereldreis te organiseren naar Nederlands-Indië met een paar artiesten. Een voorwaarde: Lamoen moet erbij zijn. In 1910 vertrekt de komiek voor een lange tournee van twee jaar. ‘Voor mijn kleine hersenen was het adembenemend’, vertelt Frans tegen John. Overal treedt hij op: voor blanken en ‘bruinen’, voor koning, keizer en admiraal, van Singapore tot Port Said, van Sumatra tot Sint-Petersburg. Elke keer knipt hij de recensies uit. ‘Goede hemel!’, schrijft een krant in Nederlands-Indië. ‘Wat kan die Lamoen je doen lachen. Kolossale mimiek! Twintig maal minstens werd het doek gehaald. Kom vlug terug Lamoen!’.

Wanneer Lamoen twee jaar later weer in de haven van Antwerpen aanmeert, is hij een vedette. Hij trekt op tournee in Nederland. Verovert de grootste zalen van het land: van de Scala in Den Haag tot Carré in Amsterdam. Allemaal zingen en brullen ze zijn refreinen mee. ‘Wat toen nog nooit gebeurd was in de Nederlandse variététheaters. Men voelde zich daarvoor te deftig en bezadigd.’

Zoals gewoonlijk knipt Lamoen de recensies uit. ‘Deze prachthumorist deed Carré daveren’, schrijft De Telegraaf. ‘Hij ontlokte een warme storm van applaus in het grote Amsterdamse Tuschinski Theater’, voegt Het Algemeen Handelsblad eraan toe.

‘Wat ge vanop het podium met het publiek gedaan kunt krijgen, dat grenst bijna aan het ongelofelijke’, zegt Frans tegen John. Niet alleen op de planken, ook daarnaast. Hij vertelt over moeders die hun dochters aanbieden. Over die ene mamzel van dertig die hem in Brussel meetroonde naar de ‘Moeder Lambik’. Hem zo’n fijne chanteur comique noemde en een uitnodiging gaf voor haar slaapkamer: wel alleen op dinsdag, als ‘heuren amant naar de Parijzer beurs was’. ‘Ik bleek niet geschikt voor amoureuze avontuurtjes’, zegt Lamoen, ‘en ’t was gedaan met de liefde.’

De jaren twintig zijn begonnen. Marconi had de radio uitgevonden, de eerste toestellen spoelen aan in de Lage Landen. Lamoen pikt ze op, ruikt de tijd en het succes. Hij is een van de eerste komieken die uitgenodigd worden in de AVRO-studio’s in Hilversum. ‘Toen ik voor de eerste keer voor de micro zou werken, was dat een grote gebeurtenis.’ Maar het wordt een bittere ontgoocheling. ‘Wat een desillusie! Alles wat een humorist nodig heeft, is er niet: geen toneel, geen decor, geen schijnwerpers, geen lachende en enthousiaste gezichten voor me, geen applaus (…) De studio was een kamer van vier op vier met kale muren. Ik was ontmoedigd.’

De ontgoocheling droogt snel op. Zeker nadat het NIR hem een contract geeft voor het radiocabaret De Zonnekloppers. En de ‘firma Philips uit Eindhoven’ een optreden opneemt, dat uitgezonden wordt in Java. Wat later zit er een brief in de bus van zijn nieuwe huis in de Wilrijkse Gladiolusstraat. ‘Uw optreden van gisteren is hier doorgekomen, beste Frans. Na uw eerste woorden is ons Carolientje flauw gevallen (…). Ik geloof dat heel Nederlands-Indië geluisterd heeft. Overal waar ik kom, zeggen ze: ‘Heb je uw landgenoot Lamoen gehoord? Zelfs de Javanen zeggen dat ze van je liedjes genoten hebben.’

Nog meer post: de Franse directeur van de legendarische platenfirma His Masters Voice wil een plaat met hem opnemen. Lamoen reist naar en door het Parijs van de roaring twenties. Wordt er aangesproken als ‘le roi des chanteurs comiques’. Ontmoet er de wereldberoemde zanger-met-strohoed Maurice Chevalier en zijn nymfomane muze Mistinguett, in de Folies-Bergère. Maar een kind van Antwerpen is niet snel onder de indruk. ‘Zijt ge van ’t Schipperskwartier of zijt ge het niet?’

Nee, dan Berlijn – waar hij ook platen opneemt. ‘Het Berlijn van 1930? Grandioos. De ‘Homocord’ studio’s waren fenomenaal. Ook daar wordt hij als een koning ontvangen, met sigaren en drank. ‘Geld spielt keine Rolle’, zegt de directeur tegen ‘Gnädige Herr Vortragkünstler.’

‘Ik antwoordde niet met Sieg Heil, want dat was niet gekend. Ik vroeg me af waartoe die komedie diende. Maar ik begreep het al gauw – mijn platen verkochten bij honderden.’

‘De wereld wil bedrogen worden’, dacht Lamoen en hij stak het geld in zijn achterzak. ‘Ik kan me niet indenken dat een volk met zo’n handelsgeest en correctheid zich kan verlagen tot V1- en V2-bommen.’

‘Het is nu 1947’, zo eindigt het boek. ‘Bibi grolt, danst en zingt nog altijd. (…) Ik wens mijn publiek nogmaals te danken, en tot collega’s, directies en allen in en om ons vak, roep ik: ‘Goed heil, bonne chance en doet zoals ik, blijft optimist.’

‘Mijn vrienden zeggen weleens:

‘Suske, ge zijn ’n artist

Ge lacht en zingt maar raak

Ge zijt een echte optimist.’

Dan zei ik: ‘doet zoals ik, zet uw zorgen aan de dijk.

Of ge nu lacht of huilt, ge blijft toch altijd even rijk.

Ja vast, ik ben beslist, een taaie optimist.’

Ik klap het boek dicht en spreek af met Ronald Van Rillaer. Een acteur, die de laatste jaren vooral furore maakte als Lambik in Suske en Wiske-musicals. Ook hij is jaren her toevallig op Lamoen gebotst – hij won als kind het boek Frans vertelt tijdens een tombola. Ook hij wist niet wat hij las. Op antiekmarkten ging hij op zoek naar zijn platen. ‘Maar gemakkelijk was dat niet. De man leefde in het begin van vorige eeuw, Edison had net de fonograaf uitgevonden. De opnamen moesten stuk per stuk gebeuren. Tientallen keren per dag moest Lamoen soms ‘De Vrolijke Koster’ zingen. Of ‘Blijft Optimist!’

Na lang zoeken vond Van Rillaer een paar bakelieten Lamoenplaten terug. De meesten waren allang kapot. Maar af en toe kwam er geluid uit de platenspeler. Magie zelfs.

‘Nooit gedacht dat ik een komiek uit een andere eeuw grappig zou vinden. Nochtans sloeg hij niet wild in het rond, hij was een brave amuseur. Iemand die heel onschuldige conferences en liedjes bracht. Veel typetjes ook. Maar tegelijkertijd een vakman, die mijlenver boven de rest uitstak. Volks, maar nooit ordinair of banaal. Daarom sloeg hij ook aan in Nederland, denk ik.’

De fascinatie van Van Rillaer groeide. Midden jaren tachtig besloot hij Lamoen weer tot leven te wekken in een theaterstuk. ‘Mijn enige bronnen waren dat boek en zijn platen. Voor de rest bestond er niets, bijna niemand kende hem nog.’

Van Rillaer belde naar het adres dat op het boek stond. Tot zijn grote verbijstering nam er iemand op: ‘Hallo, met John Lamoen.’ ‘Die neef was intussen een stuk in de negentig. Eerst reageerde hij heel argwanend. Maar hoe meer we begonnen te praten, hoe meer verhalen er kwamen. Ik merkte hoe gevoelig het nog altijd lag. Al die jaren had hij zijn nonkel weer in de aandacht willen brengen. Tevergeefs. Toen we dat stuk opvoerden, beleefde hij de avond van zijn leven. Hij was compleet van slag, huilde van ontroering en contentement. Na al die jaren zag hij zijn nonkel Frans terug. Toen is John gestorven.’

Later begreep Van Rillaer waarom John zo emotioneel was. Nonkel Frans had een paar hoofdstukken niet verteld in ‘Frans vertelt’. De komiek die zijn publiek en de tijd ooit zo goed rook, had één ding niet zien aankomen. Een wereldcatastrofe. In de oorlog werd er niet gelachen, niemand die ‘Blijft Optimist!’ zong. En na 1945 zag de wereld er anders uit: België dronk Coca-Cola, at hamburgers en kauwde chewinggum. Het was de wereld van Frans Lamoen niet meer. ‘Hij was een oud, eenzaam ventje dat door de Gladiolusstraat liep met zijn hondje’, zegt Van Rillaer. ‘Niemand kende hem nog.’

Lamoen joeg op collaborateurs. Niet omdat ze gecollaboreerd hadden, maar omdat ze zijn droom kapotgemaakt hadden. Zijn publiek ook. ‘Toen nam hij een fatale beslissing: hij ging terug optreden. Alleen in bioscopen als de Renova kon hij nog terecht, tijdens de pauze van de film. Maar hij was te oud. Het publiek ‘waar hij zoveel van hield… als het lachte’, lachte niet meer.

‘En dan ga ik nu ‘De Vrolijke Koster’ brengen’, zei Lamoen.

‘Watte’, riepen de mensen dan terug, ‘Het Vrolijke Kotserke?’

De komiek was zelf een grap geworden. ‘Het publiek van toen hield zijn teut niet tijdens zo’n voorstelling’, zegt Van Rillaer. ‘Hij kon dat ook niet relativeren, niet met zichzelf lachen. John vertelde me hoe pijnlijk hij die voorstellingen vond. Tranen in de ogen, de man waar hij zo naar opkeek. Na weer eens zo’n avond ging hij naar zijn nonkel Frans: ‘Is het niet tijd voor een boek met al uw successen in?’

Een boek for old times’ sake. Terug naar de drukkerij, het lot dat Lamoen ooit had proberen te ontlopen. ‘Natuurlijk vertelde Frans een geromantiseerde versie van de werkelijkheid. Het was één kant van het verhaal. Ik begrijp dat heel goed. Als je totaal vergeten bent: wie heeft er dan een boodschap aan je slechte kanten?’ Maar over de feiten loog hij niet. Hij heeft in Carré gestaan, platen opgenomen in Parijs en Berlijn – een onwaarschijnlijke prestatie voor een man uit die tijd.’

Toen Van Rillaer zijn theaterstuk schreef, was hij 33. De rol van Lamoen werd toen vertolkt door een acteur. Vandaag, op zijn 59e, zou hij het zelf wel eens willen spelen. Genoeg ervaringsdeskundige daarvoor: genoeg triomfen meegemaakt, genoeg handtekeningen uitgedeeld. Maar ook genoeg dalen om te weten: het podium, hoe fijn en spannend ook, blijft een schijnwereld. ‘Ook ik heb op de planken van de Carré gestaan, als Lambik. Ook ik heb daar een staande ovatie gekregen. Al weet ik niet of de mensen achter de vijfde rij recht stonden. Dat kun je niet zien vanaf het podium (lacht). Ach, applaus. Ik weet heel goed dat ze me morgen misschien niet meer vragen als Lambik. Dan zal ik niet in een gat vallen, zoals Lamoen. Die kickte zo hard op zichzelf, op het succes, de recensies die hij uitknipte. Tot het er niet meer was.’

Het boek Frans vertelt wordt een flop. In de krant leest Lamoen over de Daltons, de nieuwe Wilrijkse helden. En over de televisie die in 1953 op het Flageyplein zal debuteren. Zonder hem, in zijn studio 6.

Hij haalt alle dozen met onverkochte boeken uit zijn huis, sleurt ze in zijn voortuin. Net als de dozen met duizenden fanbrieven, die met zorgvuldig uitgeknipte recensies, die met memorabilia van oude triomfen… alles wat hem aan zijn carrière herinnert. Hij steekt een lucifer aan. Het duurt niet lang of heel zijn verleden staat in de fik.

John, gewaarschuwd door de buren, rijdt als een razende naar de Gladiolusstraat. Vanuit de verte ziet hij een rookpluim. Hij kan nog net een paar boeken en foto’s uit het vuur redden. Tot hij aan de rand van de vlammen een ontredderde man ziet die niet meer te redden valt. Een Gebrandmerkte. Zijn nonkel Frans.

Om hem heen staan een paar buren, Lamoens laatste publiek. In de verte horen ze een nieuwe soundtrack: een geluid dat het midden houdt tussen de sloopmachines van de A12 en dat van de Daltons. De jaren vijftig zijn begonnen.

Zestig jaar later. Ik wandel door de Gladiolusstraat, transitzone Wilrijk. Het Vlaanderen van Lamoen is allang verzopen. Maar het huis waar de komiek woonde, op nummer 10, staat er nog steeds. Een opvallend geel modernistisch huis uit de jaren twintig, het mooiste van de straat. Ik bel aan, maar niemand thuis. Zelfs een paar oudere buren uit de Gladiolusstraat hebben nog nooit van Lamoen gehoord.

Op de bus terug herlees ik Frans vertelt. Pas dan begint het te dagen: het laatste wat van een artiest blijft, is zijn ijdelheid. Zelfs in zijn mindere dagen beheerste Lamoen de wetten van de showbizz als geen ander. Zoet, zuur en zout door elkaar, als in een hutsepot. In het boek staat een interview met twee jonge, veelbelovende troubadours: het koppel Annie Vermeulen – Bob Davidse. Die laatste moest duidelijk nog nonkel worden.

Lamoen vertelt aan ‘zijn jonge vrienden’ hoe gelukkig hij is. Hoe fantastisch het publiek al die jaren was. ‘Overal waren ze zeer dankbaar en in goed humeur. En mijn collega’s van de kleinste tot de grootste, allen hartelijk en joviaal, nooit heb ik een vijand gekend.’

– ‘En… nu is het uit met zingen?’, vraagt Davidse.

– ‘O, de aanvragen blijven toestromen’, antwoordt Frans. ‘Maar er is nu eenmaal een tijd dat men moet zeggen: fini, het is welletjes geweest. Ik snuffel weleens in m’n archief van achttienduizend brieven en briefkaarten die ik van directies, collega’s en vooral van het publiek mocht ontvangen.’

Terwijl ze nog een thee drinken, spreekt Lamoen zijn jonge vrienden een laatste keer toe: ‘Ja Annie en Bob, hoe gij jongeren denkt over onze tijd, ons werk, kan ik moeilijk raden. Maar ik beken het, met de tijd moet ge mee, steeds vooruit, steeds evolutie. Zorg er maar voor dat je uit de klauwen blijft van Magere Hein die geen onderscheid wil maken tussen kleine en grote artiesten.’

Na die laatste grap zingen ze de Lamoenklassieker ‘Blijft Optimist!’ ‘Of ge nu lacht of huilt, ge blijft toch altijd even rijk. Ja vast, ik ben beslist, een taaie optimist.’

PS. Terwijl ik dit stuk aan het schrijven was, stierf Annie Vermeulen, de eeuwige liefde van Nonkel Bob. Ze werd 89 jaar. Alleen in Het Laatste Nieuws kreeg ze een paar regels. Ze was, stond er, ooit heel bekend. Bij dezen, een eresaluut voor Tante Annie. Tien rode gladiolen hemelwaarts.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Hij kan nog net een paar boeken en foto’s uit het vuur redden. Tot hij aan de rand van de vlammen een ontredderde man ziet die niet te redden valt. Zijn nonkel Frans.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content