De dood
Nauwelijks 51 was Napoleon toen hij op 5 mei 1821 op het eiland Sint-Helena het leven liet. Hoewel kwaad opzet tot op vandaag niet wordt uitgesloten, heeft het er alle schijn van dat hij een natuurlijke dood stierf. Volgens het autopsieverslag had de voormalige keizer een maagzweer ‘die de maagwand zo erg geperforeerd had dat men er zijn kleine vinger door kon steken’.
Na de nederlaag in Waterloo heeft Napoleon Bonaparte vijf jaar, vijf maanden en achttien dagen in ballingschap op het eiland Sint-Helena geleefd. De verveling was er ondraaglijk, de melancholie niet te harden. Hij zonk meer dan eens weg in bitterheid en depressie. Terwijl Napoleons gezondheid tegen het midden van 1817 snel verslechterde, stuurde de Britse gouverneur van Sint-Helena, Hudson Lowe, Napoleons arts O’Meara weg op een schip naar Londen. O’Meara had chronische hepatitis vastgesteld bij Napoleon, die heel veel sliep, opgezwollen benen had en zich vaak terneergeslagen voelde. Lowe had er geen boodschap aan. O’Meara moest gaan omdat hij de gouverneur geen informatie meer wilde verstrekken over zijn patiënt, met wie hij langzamerhand was gaan sympathiseren. Door die beslissing bleef Napoleon zeven maanden lang zonder medische verzorging.
In de zomer van 1818 zond graaf De Montholon een alarmsignaal uit. Hij schreef een brief aan Napoleons echtgenote Marie-Louise waarin hij duidelijk was over de toestand: ‘Keizer Napoleon gaat langzaam ten onder in een afschuwelijke, lange lijdensweg.’ Montholon vroeg de voormalige keizerin om te bemiddelen en Napoleons terugkeer naar de beschaafde wereld mogelijk te maken, maar een antwoord heeft hij nooit gekregen. Daarna ging de gezondheid van Bonaparte zienderogen achteruit, waarbij vooral zijn lever hem steeds meer last bezorgde. Op een dag in januari 1819 had hij zoveel pijn dat hij flauwviel. Het was zo erg met hem gesteld dat hij aanvaardde om onderzocht te worden door de scheepsdokter van de Conqueror, een Engels schip dat in Jamestown voor anker lag. Dokter Stokoë stelde net zoals O’Meara een ernstige chronische hepatitis vast. Dat zou hem duur komen te staan, want toen hij zijn bevindingen aan Hudson Lowe meldde, sleepte die hem meteen voor de krijgsraad. De aanklacht luidde dat hij ‘alarmistische geruchten’ de wereld in stuurde over de gezondheidstoestand van de gevangene, die hij bovendien niet had aangeduid als ‘de generaal’ maar als ‘de patiënt’. In Lowes denkwereld was dat zoveel als verraad aan de kroon. Stokoë werd ontslagen en weggestuurd. Opnieuw bleef Napoleon een halfjaar zonder geneeskundige zorgen, tot hij in augustus van dat jaar door het lint ging. Hij sloot zich op in zijn kamer. ‘Niemand komt hier nog binnen behalve om mijn lijk te halen!’ riep hij, waarop hij dagenlang onzichtbaar bleef.
Naar het einde
De laatste drie jaren van zijn leven waren gekenmerkt door fysieke en morele aftakeling. Van alle voormalige topfunctionarissen die hem in de hoogtijdagen van het keizerrijk hadden omringd, was er niet één die contact met hem heeft gezocht. Ook de familie Bonaparte blonk uit door haar stilte, drukdoende als ze was om het verleden te begraven en zich door de Europese vorstenhuizen te laten gedogen. Behalve zijn moeder en zijn zus Pauline sprak niemand nog over hem. Napoleon kwijnde weg, en zijn gestel begon het te begeven. Op oudejaarsavond 1821 kwam zijn lijfknecht Marchand hem zijn nieuwjaarswensen brengen. ‘Het zal niet lang meer duren, mon fils‘, had Napoleon geantwoord. ‘Mijn einde nadert, ik kan niet veel verder meer gaan.’ Op 17 januari 1821 ging hij doodvermoeid in bed liggen. Hij is er nooit meer uit opgestaan.
Na bijna vier maanden in bed begon het op 2 mei met Napoleon steil bergaf te gaan. Met generaal Bertrand sneed hij het enige onderwerp aan dat nog van belang was. ‘Hij stelde de grote vraag’, noteerde Bertrand. ‘Het kwam mij voor dat hij ervan uitging dat er hierna niets meer was.’ Zijn bed werd verplaatst naar het grote salon. Recht voor het bed liet hij de buste van zijn zoon plaatsen, waar hij onafgebroken naar staarde. Af en toe ijlde hij. Tot tweemaal toe vroeg hij hoe zijn zoon heette, maar in die laatste dagen en uren heeft hij voortdurend over de kleine Napoleon gesproken. ‘Arme jongen, wat een lot!’ had hij verzucht. Marchand heeft later omstandig getuigd over Napoleons diepe affectie voor zijn kind. Enkele maanden tevoren had oom Fesch vanuit Frankrijk een portretje opgestuurd. Hij had het moeten verbergen tussen de bladeren van een boek, want van de Engelsen mocht Napoleon geen afbeeldingen van vrouw en kind toegestuurd krijgen. Marchand had gezien hoe er op Napoleons gelaat een uitdrukking van geluk was verschenen zoals hij die in jaren niet had gezien, ’terwijl zijn ogen teder en vochtig werden’.
Op de ochtend van 5 mei was duidelijk dat het einde naderde. Rond 7 uur was hij buiten bewustzijn, om 8 uur bewoog hij opnieuw. Al zijn metgezellen, zestien in totaal, verzamelden rond het bed en waren getuige hoe de voormalige keizer om 17.49 uur de geest gaf.
De volgende dag ging dokter Antommarchi over tot een lijkschouwing, in aanwezigheid van zeven andere aanwezigen, onder wie leden van Napoleons entourage, andere dokters en Engelse officieren. Napoleon zelf had uitdrukkelijk om een autopsie gevraagd, want hij was ervan overtuigd dat hij leed aan de kwaal die ook zijn vader het leven had gekost. Als de dokters konden vaststellen wat er met hem aan de hand was geweest, konden ze zijn zoon op de hoogte brengen en hem eventueel preventieve maatregelen aanraden. Het autopsieverslag gewaagt van een maagzweer ‘die de maagwand zo erg geperforeerd had dat men er zijn kleine vinger door kon steken’. Tevens waren er ‘duidelijke sporen van maagkanker’ zichtbaar.
Toch is er naderhand veel inkt gevloeid over de werkelijke doodsoorzaak van Napoleon. In 2007 hebben zowel in de Verenigde Staten als in Luxemburg wetenschappers op haren van de overledene sporen van arsenicum ontdekt, waarvoor nog steeds geen afdoende verklaring is gevonden. Het is dus mogelijk dat Napoleon gestorven is aan kanker, maar ook vergiftiging kan de doodsoorzaak zijn. In sommige hypotheses wordt met de vinger gewezen naar Montholon. Omdat er sterke vermoedens zijn dat hij achteraf een groot deel van Napoleons fortuin in eigen zak heeft gestoken, zou hij hem ook vergiftigd kunnen hebben. Uiteraard denken sommigen ook dat de Engelsen er iets mee te maken hebben, maar bewijzen zijn er niet. Waarschijnlijk is hij wel degelijk een natuurlijke dood gestorven.
Napoleon en god
De man die de verlichting in concrete wetten en structuren omzette, heeft het leven verlaten als katholiek. In het testament dat hij weken voor zijn dood op Sint-Helena opmaakte, staat het duidelijk: hij zou sterven ‘in het apostolische en Romeinse geloof’. Ook tijdens zijn leven vertoonde hij tekenen van religiositeit. Zoals het elke goede monarch in die tijd betaamde, ging hij – onregelmatig – naar de mis. Maar dat betekende geenszins dat hij ook geloofde in de kerk en haar structuren. ‘Alles wijst erop dat er een God bestaat, maar we mogen niet vergeten dat de godsdiensten een uitvindsel van mensen zijn’, zo zei hij ooit. Met de paus onderhield hij dan ook een gespannen relatie. Hij slaagde erin om een Concordaat met hem af te sluiten waarbij de definitieve scheiding van kerk en staat werd ingevoerd, maar daarna verslechterden de relaties. De pauselijke staten maakte hij de paus afhandig – want waarom zou een geestelijk leider geopolitieke belangen moeten hebben? – en dat kwam hem op excommunicatie door Pius VII te staan. Het gevolg daarvan was dan weer dat hij uiteindelijk de paus in gevangenschap zou houden.
Het conflict met het hoofd van de kerk was niet van spirituele of levensbeschouwelijke aard, maar puur politiek. Napoleon heeft steeds zijn persoonlijke levensbeschouwing opzijgeschoven omdat hij in de kerk een factor van sociale en maatschappelijke cohesie zag. Enkele dagen nadat hij in 1800 Eerste Consul was geworden, verklaarde Napoleon: ‘Het was door me als katholiek te openbaren dat ik het conflict in de Vendée heb kunnen oplossen, het is omdat ik de islam respecteerde dat ik kon heersen over Egypte, het is omdat ik ultramontaans oogde dat ik de Italianen voor me kon winnen toen ik daar was. Mocht ik over een volk van joden heersen, dan richtte ik morgen de tempel van Salomon weer op.’ Voor Napoleon was God een strikt persoonlijke en private aangelegenheid waarover eenieder in alle vrijheid en naar eigen inzicht moest oordelen. Maar de kerk zelf, die was ondergeschikt aan de wet en de staat.
Overigens was Napoleon geen vrijmetselaar, in tegenstelling tot zijn broers Joseph en Louis en vele topfiguren in zijn regering, zoals aartskanselier Cambacérès. Het is een illusie te denken dat de vrijmetselaars zich zouden hebben bediend van Napoleon als hun instrument. Eerst en vooral was de vrijmetselarij in die tijd veel minder politiek actief dan ze later soms is geweest. En ten tweede was Napoleon geen man die zich door wie dan ook liet manipuleren. Als er al van manipulatie sprake was, ging het eerder in omgekeerde richting: hij was het die er bij de loges op aandrong dat ze moesten fungeren als instrumenten van maatschappelijke verzoening en eenmaking. De ‘fusion’, zoals hij altijd zei. Maar zelf heeft hij altijd geweigerd om enige functie binnen de vrijmetselarij op te nemen. Napoleon handelde boven, buiten en zonder de clubs, de clans, de belangengroepen en dus ook de loges.