Voor de rechterlijke macht aan een nieuw- soortige externe controle te onderwerpen, moet de interne controle verscherpt worden.
OMZEGGENS IEDEREEN vreest nu dat een of andere Dutroux ook kinderen in onze onmiddellijke omgeving massacreert en dat ?het gerecht? en alles wat onder die noemer wordt geplaatst, niet langer bij machte is om de dader(s) op te sporen, te vatten, te vervolgen en te bestraffen. Zo beseft iedereen opnieuw misschien zelfs voor het eerst sinds de naoorlogse repressie dat de werking van het gerechtelijk apparaat ieder van ons ter harte gaat ; en niet alleen wie er persoonlijk mee te maken krijgt of wie al jaren waarschuwt voor de vermolming ervan. Die verrotting treft zowel het departement van Justitie met onder andere het Bestuur der Strafinrichtingen en zijn nu fel bekritiseerde Dienst Maatschappelijk Werk Straftoepassingen , als de hoven, de rechtbanken, de bijhorende parketten en de 23 brigades van Gerechtelijke Politie bij de Parketten (GPP).
Nu vrijwel iedereen tijdens de voorbije maand ineens aandacht kreeg voor justitie, konden veralgemeningen en zelfs onterechte verwijten moeilijk uitblijven. De wrok van de getroffen familieleden valt nog te begrijpen ; al is de legitimiteit van hun uitspraken zeer subjectief en veronachtzamen sommigen eens zij voor het voetlicht staan welke inspanningen, bijvoorbeeld, enkele leden van de gerechtelijke politie van Brugge wél deden om hen in het holst van de nacht persoonlijk in te lichten over de stand van zaken. En ook wordt licht vergeten dat de inzage van de onderzoeksdossiers door betrokken familieleden de verwarring, indien niet de verdachtmakingen, slechts groter kan maken. En de heksenjacht op mogelijke verantwoordelijken, eventuele daders en potentiële medeplichtigen is nu al zonder voorgaande.
Zelden hebben zoveel journalisten Honoré de Balzac, die hen nochtans rauw lustte, gelijk gegeven : ?Pour le journaliste, tout ce qui est probable est vrai.? Zo werd echter ook het al smeulende wantrouwen in ?het gerecht? zodanig aangewakkerd dat de roep om externe controle luider klinkt dan ooit. In de in allerijl opgestelde en door de ministerraad van 30 augustus overhaast goedgekeurde nota met ?maatregelen inzake preventie, repressie en slachtofferzorg bij seksuele misdrijven,? beloofde de minister van Justitie Stefaan De Clerck (CVP) dat hij met het College van de vijf procureurs-generaal bij de Hoven van Beroep en met de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie zou ?bespreken op welke wijze een vorm van externe controle kan worden geïntroduceerd, dit met het oog op een wetsontwerp ter zake.?
Koning Albert II gooide er op dinsdag 10 september na een onderhoud met De Clerck nog een schepje bovenop. In een hoogst uitzonderlijk ?Communiqué van het Paleis? proclameerde de koning dat ?zonder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, die essentieel is in onze democratie in het gedrang te brengen… (er moet gestreefd worden ; nvdr)… naar de invoering van interne en externe controles…? De koninklijke inkt was nog niet droog of de minister van Justitie drong in de Kamer nog eens aan op externe controle, terwijl zijn partijgenoot, volksvertegenwoordiger Tony Van Parys (CVP) meteen voorstelde een Hoog Comité voor de Justitie op te richten. Noch de koning noch de minister noch de volksvertegenwoordiger weten vooralsnog wat die externe controle zoal kan inhouden en wie die kan uitvoeren. Zij zijn er alleen van overtuigd dat de interne controle te wensen overlaat en in bepaalde Luikse dossiers zelfs onmogelijk bleek. Vandaar hun bevlieging. Mede door het optreden van de koning kunnen regering en parlement nu maar moeilijk meer toegeven dat de ?externe audit? en het nog op te richten ?korps van magistraten, gespecialiseerd in organisatie-advies en controle?, waarover het regeerakkoord spreekt, van een heel andere orde zijn dan de ?externe controle? die nu wordt beoogd.
WETTELIJK.
Volksvertegenwoordiger Van Parys, die zeker niet kan verdacht worden van enige rebellie tegenover de magistratuur, stelde zich tijdens de voorbije jaren sceptischer op ?naarmate de korpsoversten de bestaande tuchtmechanismen niet of onvoldoende aanwendden.? Hij ziet het Hoog Comité voor de Justitie als een orgaan, dat weliswaar onafhankelijk staat tegenover het gerechtelijk apparaat maar dat wel degelijk ? binnen de rechterlijke orde, naast andere organen van de rechterlijke macht in Boek I van het Gerechtelijk Wetboek is opgenomen. De leden van dat Hoog Comité kunnen even goed magistraten als academici zijn, die bekend staan om hun ervaring en hun onafhankelijkheid. Het parlement of de burger zou hen altijd via de minister van Justitie kunnen opdragen op onverschillig welk ogenblik bepaalde gerechtelijke onderzoeken door te lichten. En individuele maatregelen tegenover individuele magistraten in individuele dossiers voor te stellen. In een eerste fase zouden de korpsoversten versta de procureurs-generaal bij en de eerste-voorzitters van de Hoven van Beroep nochtans hun tuchtbevoegdheden behouden.?
Van Parys onderkent ook geen dubbelgebruik met de sinds kort uitgebreide bevoegdheden van het parlementair onderzoek. ?Die onderzoekscommissies zijn er om structurele maatregelen voor te stellen. Het Hoog Comité voor de Justitie zou er komen voor individuele maatregelen.?
Dit initiatief is des te vreemder omdat zowel justitieminister De Clerck als volksvertegenwoordiger Van Parys juristen zijn en moeten weten dat de externe controle, die zij voorstaan, vooralsnog niet te rijmen valt met de bestaande controlemechanismen die de Grondwet, het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering voorzien.
Even verrassend is de reactie van Kamerlid Renaat Landuyt (SP). Hoewel hij al jaren aandringt op een externe doorlichting van justitie, daarover in mei 1993 zelfs met zijn partijgenoten Johan Vande Lanotte en Guy Swennen een wetsvoorstel indiende én de mogelijkheid van een externe audit in het huidig regeerakkoord liet inschrijven, houdt hij het bij het regeerakkoord en de bestaande wet. Als jurist wil hij de verantwoordelijkheden immers leggen waar zij wettelijk liggen. Vorige week in de Kamer verwees volksvertegenwoordiger Landuyt uitdrukkelijk naar het Gerechtelijk Wetboek dat stipuleert dat de minister van Justitie persoonlijk ?zijn toezicht uitoefent over alle ambtenaren van het Openbaar Ministerie…? (artikel 400) en dat de minister van Justitie ?elke ambtenaar van het Openbaar Ministerie kan waarschuwen en censureren of aan de Koning voorstellen hem te schorsen of af te zetten.? (artikel 414).
Landuyt laat evenwel opmerken dat tot op heden, geen enkel minister van Justitie hiervoor een dienst binnen het departement klaarstoomde, en dat de tijd misschien rijp is om deze vorm van externe controle op te zetten. Hij beschouwt externe controle veeleer als een synoniem van een functionele doorlichting van het gerechtelijk apparaat ; een inhoudelijke controle moet desgevallend door de Commissie voor de Justitie van de Kamer gebeuren. Voorts wil Landuyt, evenals Van Parys, de interne controle binnen het gerechtelijk apparaat intensiveren en aanscherpen. Want die kan inderdaad veel beter ; op de verschillende echelons van de hoven en de rechtbanken en de daarbij horende parketten. Denk daarbij aan het toezicht van de procureurs-generaal op de procureurs des konings, van de procureurs op de onderzoeksrechters, van de eerste-voorzitters op raadsheren en rechters, van de parketten op de gerechtelijke politie bij die parketten. Enzovoorts.
FOUTENONDERZOEK.
Justitieminister De Clerck beweerde vorige week nog in de Kamer dat ?het huidige rechtsstelsel het niet mogelijk maakt dat de in het kader van een onderzoek gemaakte fouten tijdig worden bijgestuurd. Er moet dus een externe controle worden ingesteld om de gemaakte fouten tijdig te kunnen rechtzetten.?
Welke zijn echter de mogelijke fouten die in het onderzoek naar de moord op PS-topman André Cools en dat naar de activiteiten van Dutroux‘ bende zijn gemaakt en wie moet die nu opsporen en sanctioneren ?
Allereerst dient eraan herinnerd dat de collectieve genademaatregelen waarvan Marc Dutroux in 1990 vier jaar na zijn eerste aanhouding genoot, alsook zijn strafvermindering in 1991 en zijn voorwaardelijke invrijheidstelling op 8 april 1992, onder de exclusieve verantwoordelijkheid ressorteerden van de toenmalige minister van Justitie Melchior Wathelet (PSC) zelfs indien sommige genademaatregelen in naam van de koning gebeurden. Het gerecht heeft daar, in afwachting van de nu pas geplande strafuitvoeringsrechtbanken, niks mee te maken. Integendeel. De procureur-generaal bij het hof van beroep in Bergen, Georges Demanet, heeft een uiterst negatief advies geschreven aangaande de voorwaardelijke invrijheidstelling van Dutroux. Alleen heeft Wathelet dat advies naast zich neergelegd. Wat dan verder fout liep met de controle en de begeleiding van Dutroux, behoort tot de exclusieve verantwoordelijkheid van het departement van Justitie, in casu het Bestuur der Strafinrichtingen en de Dienst Maatschappelijk Werk Straftoepassingen. Dat ook deze dienst verwaarloosd werd, is nogmaals te wijten aan de toenmalige minister van Justitie en de opeenvolgende regeringen. Het gerecht heeft dus ook hier niks mee te maken.
Op 7 december 1995 werd Marc Dutroux opnieuw aangehouden onder de verdenking van diefstal met geweld en de opsluiting van drie jonge mensen. Op 20 maart 1996 werd hij weer vrijgelaten en genoot hij verder van zijn voorwaardelijke vrijheid. Hier stelt zich voor het eerst een kwestie die het gerecht, in dit geval de procureur des konings Thierry Marchandise en/of procureur-generaal Georges Demanet bij het hof van beroep in Bergen raakt. Wie had namelijk justitieminister De Clerck moeten voorstellen om de voorwaardelijke invrijheidstelling van Dutroux ongedaan te maken op basis van de feiten, waarvoor hij begin december 1995 opnieuw was aangehouden en die, gezien de ontvoering en de opsluiting van drie slachtoffers, duidelijk herinnerden aan de misdrijven waarvoor hij op 26 april 1989 door het Hof van Beroep van Bergen was veroordeeld ? Deze mogelijke nalatigheid wordt nu onderzocht door de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie Jacques Velu, sinds kort opgevolgd door Eliane Lieckendael. En dat onderzoek gebeurt zoals het Gerechtelijk Wetboek (artikel 400) voorziet.
Het is dus de vraag wat een Hoog Comité voor de Justitie meer zou kunnen doen en welk gezag de leden ervan ten overstaan van een procureur-generaal kunnen hebben ? Anderzijds liet Landuyt vorige week in de Kamer nog opmerken dat het departement van Justitie (en minister De Clerck ?) wist dat Dutroux opnieuw in de gevangenis was beland, maar dat ?het blijkbaar gebruikelijk was om al wie in voorwaardelijke vrijheid werd gesteld en opnieuw in de gevangenis terecht kwam, weer vrij te laten.? Ingewijden weten echter dat het departement meestal een definitief vonnis afwacht vooraleer iemands voorwaardelijke invrijheidstelling op te schorten.
ONKREUKBAARHEID.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie onderzoekt ook nog of de informatie die de rijkswacht van Charleroi over Dutroux had en in augustus 1995 actualiseerde, uiteindelijk door de Luikse onderzoeksrechter Martine Doutrewe ten volle werd benut in haar onderzoek naar de verdwijning van Julie en Mélissa. Of, met andere woorden, de bevoegde magistrate(n) alert genoeg was (waren). Nog altijd volgens het Gerechtelijk Wetboek voert ook de nieuwe procureur-generaal bij het Hof van Beroep in Luik, Anne Thily, een deel van dit onderzoek, voor zover het haar ressort betreft. Mocht er echter al een Hoog Comité van Toezicht op de Justitie geïnstalleerd zijn, dan stellen zich meteen twee fundamentele vragen. Zal dit comité (bovenop alle andere mislopen comités van toezicht) ook controle op de rijkswacht en andere diensten van gerechtelijke politie kunnen uitoefenen, als blijkt dat niet de bevoegde magistrate(n) maar de betrokken rijkswachter(s) de informatie niet duidelijk genoeg stelde(n) of doorgaf (doorgaven) ?
De tweede cruciale vraag behandelt de eventuele bevoegdheid van dergelijk Hoog Comité van Toezicht op de Justitie over een onderzoeksrechter. Als officier van gerechtelijke politie ressorteert een onderzoeksrechter, krachtens het Gerechtelijk Wetboek (artikel 148) en het Wetboek van Strafvordering (artikel 279), onder het toezicht van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep, waartoe hij als rechter behoort. In die hoedanigheid valt de onderzoeksrechter dan weer onder de tuchtbevoegdheid van de eerste-voorzitter van dat Hof van Beroep.
Betekent zoiets dat het Hoog Comité van Toezicht op de Justitie dan ook andere rechters en raadsheren ter verantwoording zal kunnen roepen ? Volgens de vooropgestelde logica van Boek I van het Gerechtelijk Wetboek wél. En volgens hogervermelde uitspraak van de minister van Justitie zéker ; ja, zelfs tijdens de behandeling van een rechtszaak.
Neem nu het onderzoek naar de moord op André Cools.
Tot nog toe wordt maar al te graag beweerd dat de Luikse onderzoeksrechter Véronique Ancia en GPP-commissaris ?Ray? Brose, toenmalig hoofd van de onderzoekscel-Cools, tot donderdag 5 september geen weet hadden van de nieuwe piste, die enkele rijkswachters buiten de onderzoekscel om in juni opnieuw op het spoor van de vroegere medewerkers van gewezen minister Alain Van der Biest (PS) bracht. In werkelijkheid was onderzoeksrechter Ancia van meet af aan op de hoogte, maar besliste zij zelf om mogelijke indiscreties en tegenkantingen te vermijden zowel de onderzoekscel als haar chef Brose en zelfs de procureur-generaal en de federale magistraat buiten dit bijkomend onderzoek te houden en het in handen van de rijkswacht te geven. Die had trouwens in andere omstandigheden de onderzoekscel-Cools al leren wantrouwen en verleende Ancia al die tijd in het grootste geheim de nodige steun : ook bij de uitvoering van de rogatoire opdracht in Italië. Zou, in dit geval, procureur-generaal Thily het Hoog Comité voor de Justitie moeten inschakelen omdat een onderzoeksrechter haar evenals haar voorganger gedurende enkele weken (terecht) wantrouwde ? Of had dat Hoog Comité in de ijdele veronderstelling dat het zoiets kon weten veel vroeger moeten ingrijpen om vast te stellen dat onderzoeksrechter Ancia alle redenen had om niet alleen bepaalde speurders maar ook de parketmagistraten te wantrouwen, aan wie zij nochtans, volgens het boekje, moet rapporteren ? Dit alles en nog zoveel meer wijst erop dat justitie vooral nood heeft aan nieuwe interne verhoudingen en korpschefs, die zelf op alle echelons onkreukbaarheid en de nauwgezetheid kunnen eisen. Een Hoog Comité voor de Justitie, wellicht bedoeld om van die korpschefs meer interne discipline af te dwingen, dreigt hen precies van die verantwoordelijkheid te ontslaan, terwijl hun rol op de kruisingen tussen de parketten, de onderzoeksrechters en de politiediensten belangrijker is dan ooit. Want daar zitten de ware pijnpunten.
Frank De Moor
Sleutelfuncties herbekeken.
Het onderzoek naar de gruweldaden van Dutroux’ bende (hier in Elsene) toont hoe een gerechtelijk onderzoek kan gevoerd worden, maar leert ook welke de pijnpunten zijn.