En dan zegt mijn vrouw: ‘Schrijf het nekeer neer’. Portret van vier lezersbrievenschrijvers.
‘Het begint met verontwaardiging. Over hoe het weer met de wereld gaat, natuurlijk. Maar ook over dat ene artikel. Over dat ene kleine grafiekje, soms. De Congostroom ligt links van Kinshasa, niet rechts. En dan denk je: nu is het mijn beurt. De maat is vol, de colère moet eruit.’
Gepraat met drie fervente lezersbrievenschrijvers. En met een meisje. Over woede en de brief als ultieme uitlaatklep. Schrijven tegen elk beter weten in, daar komt het vaak op neer. Althans, dat zeggen ze.
Nand Van Dingenen, Aalst.
Hij toont ons zijn laatste brief. Het is meer een haatschrift. Een ziedende tirade tegen Marleen Vanderpoorten. ‘Niet voor publicatie, hoor’, zegt hij. ‘Morgen, als ik afgekoeld ben, zal ik mijn woorden wel afzwakken. Al twijfel ik nog naar welk tijdschrift ik ‘m ga sturen. Sommige bladen lachen met alles. Knack daarentegen (grijns).‘
Nand Van Dingenen noemt zichzelf een ‘oude knol’. Maar stiekem komt hij graag op voor het levenslange kwajongensschap. ‘Ach,’ gniffelt hij, ‘de mensen moeten meer lezersbrieven schrijven. Er zou minder frustratie zijn in de wereld. Denk je niet?’
Zeker. Maar wat drijft hem? Hij doet een fles open en vertelt over een oude wonde. ‘Het was net na de Tweede Wereldoorlog. Ik kwam voor het eerst in Brussel, wou een pakje Belga kopen. Jongen, ik werd daar uitgescholden, ongelofelijk. Wist ik veel waarom. Voor een paar stomme sigaretten? Later begreep ik het: ik sprak Nederlands, dus ik moest wel ne zwarte zijn .‘ Hij zucht even, gaat verder. ‘Het waren moeilijke jaren, de oorlog was net voorbij. Iedereen was op zoek naar werk. Ik probeerde aan de bak te komen als onderwijzer. In ’56 kreeg ik de kans om in Keulen godsdienst te onderwijzen aan kinderen van beroepsmilitairen . Opnieuw werd ik geconfronteerd met Vlamingenhaat. Een Waal kreeg altijd iets, ik niet. Om razend van te worden.’
En wat doet een mens dan? ‘Ik begon lezersbrieven te sturen. Soms twee, drie per week. (fel) Rechtvaardigheid, daar was het mij om te doen.’ De missie loonde. ‘Jongen, met mijn brieven heb ik daar een dokter en een schooldirecteur buitengegooid. Ik herinner me een commandant die het aandurfde om een schoolbus voor Vlaamse kinderen met het opschrift ‘Cologne’ te laten rondrijden. Wel, die man gaf ik twee weken om in te binden. Onder de officieren was ik berucht. C’est à nouveau monsieur Van Dingenen! Ik schreef altijd met een variant op mijn initialen, maar aan mijn stijl herkenden ze mij. Ik speelde het slim. Mijn brieven gingen altijd naar de oppositiekranten, die hadden niet liever. Als de liberalen in de oppositie zaten, schreef ik naar HetLaatste Nieuws. Als de rooieneruit vlogen, stuurde ik mijn brieven naar Vooruit. ‘
Hij grijnst en rolt een sigaret. Heeft hij favoriete mikpunten? ‘Nee, ik ben een vrijschutter, ik schiet in alle richtingen. Als flamingant word je makkelijk als Blokker bestempeld. Dat ben ik niet. Maar mag ik alsjeblieft zelf nog beslissen wat ik denk? Als het Vlaams Blok over de schreef gaat, zal ik reageren. Maar als Marc Reynebeau in Knack aan het zeveren is, reageer ik ook. Het is niet omdat hij een diploma heeft, dat hij alles mag zeggen.’
Over zijn stijl. ‘Mijn brieven zijn altijd kort en krachtig. Dat heb ik van mijn vader. Een type-Tobback. Hij zei nooit veel, maar elke keer dat hij iets zei, was het raak. Boing! Geen gezeik. Humor vind ik ook belangrijk. Als er iets is waar gezagsdragers niet tegen kunnen, dan is het dat wel. Al zal ik niet snel iemand persoonlijk afkraken.’
Echt niet? (denkt na) ‘Oké, een enkele keer misschien. Ik weet nog goed dat ze bij Het Nieuwsblad een nieuwe commentator hadden. Een ramp! De ene dag blies hij zwart, de andere dag wit. Ik heb hem een brief geschreven: “jongen, ge kunt zagen”. Awel, een paar dagen later stond hij niet meer in de krant.’
Hij rommelt wat in zijn knipselmappen. Neemt een brief vast: ‘God ja, daar kan ik mij nog altijd kwaad over maken. Jaren geleden heb ik het woord ballet met één l geschreven. Dat is dus ook zo gepubliceerd. Niet te geloven. Of hier, een brief over Herman Brusselmans. Pas op, die jongen kan schrijven. Maar het gaat altijd over hetzelfde: kut-lul-pis. In een Humo-interview vergeleek hij zichzelf eens met Charles Bukowski. (slaat de handen in de lucht) Allez, komaan hè, Bukowski! Een brief natuurlijk. Toevallig kwam ik hem die week tegen op het trouwfeest van mijn zoon. Gênant. Maar hier zie (toont triomfantelijk het krantenartikel dat aan de brief is vastgeniet), een tijdje later geeft hij toe dat hij te weinig Engels kent om zoals Bukowski te schrijven.
De fles is leeg. Heeft hij nooit overwogen om een congres van briefschrijvers te organiseren? Een soort Poupehan, waar alle wereldproblemen en lezersbrieven besproken worden. (lacht) ‘Nee. Al heb ik wel eens iets dergelijks meegemaakt. Op een dag kreeg ik telefoon van Hubert De Sy (een bekend flamingant-briefschrijver, red.). Ik kende hem uit de lezersrubriek van ’t Pallieterke. Of hij eens mocht afkomen? Een paar dagen later komt hij hier binnen. Met een air van hier tot ginder . Hij leest mijn jongste brief en zegt: “Amai, ik versta niet dat ze zoiets publiceren.” Ik heb me koest gehouden, maar ik kookte. Wacht maar, manneke. En in mijn volgende brief…’ (lacht opnieuw, deze keer veel luider)
Thomas Triphon, Antwerpen.
‘De wereld kon een paradijs zijn, wilden de anderen meewerken. Maar ze wilden niet, dus creëerde ik zelf mijn paradijs.’
De kracht van het ritueel. Elke morgen zet Thomas Triphon zich achter zijn schrijfmachien. Een Universal 20, Adler. En dan begint het te jeuken. Gedachten over Bert Anciaux, kardinaal Danneels, de Buffalo’s… Gedachten die woorden worden, zinnen, brieven. Die hij vervolgens naar Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, De Morgen stuurt . Naar P-Magazine, De Zondag, Voetbal Magazine, naar elk tijdschrift eigenlijk . Steeds met dezelfde openingszin: ‘In de hoop mijn briefje gepubliceerd te zien.’
‘Soms schrijf ik tien lezersbrieven per dag’, zegt hij. ‘Waarvan er geen enkele gepubliceerd wordt. Dat doet zeer, natuurlijk. Maar ik ben een Gentenaar. Ik geef niet op.’
‘Ik geef niet op’: het is zijn strijdkreet. Opgegroeid in een weeshuis, daarna hulpje op een aantal katholieke scholen. Een poging om een vakbond voor schoolknechten op te richten, mislukte. Een droom ging zo verloren: het katholiek onderwijs op een wettige manier opdoeken. Ging dan maar zwerven. Jack Kerouac achterna. Sliep als beatnik in het Vondelpark, Amsterdam. ‘Een mooie tijd’, zegt hij nu. ‘Was ik geen 65, ik zou het opnieuw doen.’ Op weg naar huis deed hij wat jobs om den brode, van kelner tot postmeester. Maar het vuur brandde elders.
‘Ik schrijf al lang’, zegt hij. ‘In de jaren zeventig had ik zelfs een tijdschrift, dat ik helemaal alleen volschreef: Tenen. Dat was ik tegen de wereld. God achter zijn schrijfmachien. Tegen alles en iedereen ging ik tekeer.’
Riep hij zelfs: ‘ Tenen is wereldliteratuur. De toekomstige generaties zullen dat moeten inzien.’
‘Ach,’ zegt hij nu, ‘die zin was pure provocatie. Ik wilde de literaire elite – Karel Jonckheere en Jeroen Brouwers op kop – wat jennen. Trouwens: wat is wereldliteratuur? Waarom wordt Hugo Claus altijd als kandidaat voor de Nobelprijs genoemd? En Ward Ruys- linck niet? Omdat de ene de juiste politieke vrienden heeft en de andere onafhankelijk denkt.’
Na dertien jaar Tenen hield Triphon het voor bekeken. ‘Ik had een vijftigtal lezers. Het werd financieel te verliesgevend.’
Hij begon dan maar lezersbrieven te schrijven. Al was dat niet zijn idee. ‘Nee, de mensen zeiden: “Man, we hebben je nodig. Ze zijn weer aan ’t zeveren.” En het vuur bleek onuitputtelijk. ‘Niet waar’, sputtert hij tegen. ‘Vroeger was dat misschien zo, nu niet meer. Lezersbrieven schrijven, betekent voor mij: sociaal zijn. Het is moeilijk om mensen te vinden met dezelfde ideeën. Ik leef op mijn eentje, als kluizenaar in de stad.’
Opvallend: hij haalt in zijn brieven vaak uit naar rokers. ‘Dat klopt. Ik weet waarover ik spreek. In mijn jonge jaren stak ik wel eens een havannastomp op. Maar ik ben bekeerd, ik heb gezien hoeveel ellende rokers berokkenen aan anderen. Zelfs in het Vondelpark was ik een van de weinigen die geen drugs, geen joint, geen pijp rookte… Veel jongeren laten zich meeslepen door hun zogezegd goede vrienden. Ach, mensen zijn en blijven kuddedieren. Triest, heel triest.’
‘Ook aan de verengelsing van onze universiteiten kan ik me vreselijk ergeren. De Engels- en Franssprekenden hebben een doel: de kleine talen langzaam verdringen en vernietigen. Wat blijft er nog over van Vlaanderen als het helemaal verengelst of verfranst wordt? Het is alsof iemand zijn hart verwijdert en er een computer voor in de plaats steekt.’
‘Of mijn brieven iets veranderen aan de zaak? Meestal niet. Af en toe reageert iemand. Dat mag. We leven in een vrij en democratisch land. Kijk, ik hoor bij geen enkele partij, bij geen enkele godsdienst. Ik schrijf wat ik wil. Ooit heb ik eens geprobeerd om commentaarschrijver te worden bij De Morgen. Maar dat is niet doorgegaan. Misschien maar goed ook. Als het Vlaams Blok een goed voorstel heeft, zeg ik het. Ik denk niet dat ze zoiets zouden pikken bij De Morgen. Ach, ik vind geen enkele krant nog neutraal. Als ze maar weten dat ze mensen daar niet mee overtuigen.’
Raf Van Cauwenberghe, Deurle.
Hij spreekt aldoor luid, alsof hij een roepende in de woestijn wil zijn. Maar dat is het niet, zegt Raf Van Cauwenberghe. Het is verontwaardiging. Over ploerten. Ploerten die elke dag, elk uur aanslagen plegen op de goede smaak. Dát steekt. ‘Want, meneer, ze weten niet waarover ze spreken.’
‘Mijn ogen zijn opengegaan tijdens mijn legerdienst in Duitsland’, vertelt Van Cauwenberghe. ‘Ik stond onder bevel van majoor Thomas en sergeant Earley . Omdat ik wat artistieke ambitie had, lieten ze mij de hele dag tekeningen maken. Waarvoor? Dat wist ik niet. Het was allemaal heel geheimzinnig. Meer zelfs, zonder begeleiding mocht ik de kazerne niet verlaten. Brieven naar moeder en lief werden altijd gecensureerd.’
Hij zwijgt even, slurpt van zijn koffie. ‘Op een avond botste ik in de cinematheek van de kazerne op filmrollen. Top secret, maar daar trok ik me natuurlijk niets van aan. Bleek dat dat allemaal opnamen waren gemaakt net na de atoomaanval op Nagasaki. In zwart-wit, zonder geluid. Jongen, ik dacht dat de poorten van de hel opengingen. Die dienst werkte mee aan een geheim nucleair programma. Mijn schetsen waren bedoeld voor een boek over de gevolgen van een atoomoorlog.’
Na zijn legerdienst ging Van Cauwenberghe aan de Academie van Gent studeren. Hij werd tekenleraar. Maar die avond in Duitsland bleef maar door zijn hoofd spoken. ‘Ik wou me tot de massa richten. (fel)Mensen, wees kritisch. Gedraag jullie niet als de Hond van Pavlov! Zo is het begonnen. Pas op, ik schrijf niet omdat ik een uitlaatklep nodig heb. Of rancuneus ben. Nee, ik vind dat een redactie moet voelen dat haar lezerspubliek niet iets abstracts is. Een brief moet op fouten, onvolkomenheden in de berichtgeving wijzen. Kritische bedenkingen maken bij het nieuws. Natuurlijk levert dat soms zure reacties op. Dan bellen ze. “Smeerlap”. Of zeggen ze: “We hebben de laatste weken geen lezersbrief meer gelezen van je. Er is toch niets loos?” De meeste mensen vergeten dat er een strenge selectie in die brieven gebeurt. Moet ook. Die rubriek lijkt nu al meer op de Kwijlrubriek (grijns).‘
Gedreven verteller, Van Cauwenberghe. Hij haat pretentie. Gruwt van de oppervlakkigheid en zelfgenoegzaamheid van veel media.
‘De wereld is niet wit of zwart, maar grijs. Dat mis ik in heel wat kranten en tijdschriften. Pas op, het is niet zozeer dat het vroeger beter was. Ik hoor nonkel Charel nog zeggen: “De forten van Luik houden stand. ” Je moet weten: op dat moment zat den Duits al een paar dagen in onze hof (lacht). Vandaag valt er een bom in Jeruzalem en een halve minuut later weet de hele wereld het. Fantastisch. Maar niemand duidt de dingen, niemand kijkt nog achterom. Hitler? Connais-pas. “Dat is voor straks, Dany, in het laatavondjournaal.”
‘En dan die blasé-mentaliteit, dat pedante toontje. Heel wat journalisten denken dat zij het Orakel van Delphi zijn. Neem Smetje (Yves Desmet, red.). Ik lees De Morgen nochtans graag. Maar het commentaarstuk van Smetje komt altijd op hetzelfde neer: ik heb gelijk. Hij is nog altijd dat eigenwijs bazeke dat ooit bij mij in de klas zat. Of Het Nieuwsblad. Hoe die krant zich tegenwoordig prostitueert. Sensatie en schrijffouten, onvoorstelbaar. In een woeste colère heb ik daarover eens een brief geschreven aan Guido Van Liefferinge. Sindsdien ben ik persona non grata in hun lezersrubriek.’
Ook politici moeten het vaak ontgelden in zijn brieven. ‘De politieke verdwazing rukt op’, schreef hij ooit. ‘Ach, de ambitie om de clown uit te hangen is zo groot geworden. Kijk naar iemand als Herman De Croo. Ik ken hem nog uit mijn studententijd. Niemand nam hem ernstig. Hij was een tafelspringer, meer niet. Dat uitgerekend zo iemand zich vandaag opwerpt als de éminence grise van de Belgische politiek (zucht). Bertolt Brecht zei in Die Dreigroschenoper: ‘Ja, mach nur einen Plan, sei nur ein großes Licht und mach dann noch ‘nen zweiten Plan, gehn tun sie beide nicht.’(‘Ja, maak maar een groot plan, wees maar een groot licht en maak dan nog een tweede plan, werken doen ze allebei niet.’)
Hij schudt het hoofd. ‘Soms vraag ik me af: wat heeft het voor zin? Waarom nog eens reageren? Maar het is sterker dan mezelf. (fel) Ik wil brieven schrijven voor die idioten van de VTM, die een prachtserie als Band Of Brothers verminken met reclame voor – o ironie – aardgas. Voor dat publiek uit serviceclubs, die elkaar toch o zo fantastisch vinden. En toch o zo weinig te zeggen hebben. Als ze hun handen gebruiken, is het om de sloten van hun auto’s en bankkoffers open te draaien.’
‘Want dan erger ik me. Dan word ik kwaad. Dan…’
(zijn vrouw, vanuit de keuken:) ‘Zeg ik: schrijf het nog nekeer neer, jong.’
(algemene hilariteit)
Sofie Vandeputte, Elverdinge.
‘Weerzinwekkende gruwel. Hallucinante mensenwereld. Dat spookte door mijn hoofd, toen ik als prille tiener ‘Het dagboek van Anne Frank’ las. Wat een opluchting meteen ook, want zoiets was al geschiedenis, verleden tijd, dacht ik. Nu wacht mij op 15 juni 2003 de eerste stembusgang. Een ongemakkelijke angst bekruipt mij. Extreem-rechts rukt op: Oostenrijk, Nederland, Frankrijk. In ons eigen land krijgt het cordon sanitaire tegen het Vlaams Blok een veeg uit de pan. Op 1 mei waren alle demonstraties gericht tegen het oprukkende rechtse Blok. Een sluipend kwaad breidt zich razendsnel uit. Extreem-rechts bespeelt het subjectieve onveiligheidsgevoel bij een ruim publiek. Het zijn bedreigende tijden voor onze vrije democratische wereld. In onzekere dagen emoties opwekken, die onvoorspelbaar evolueren en die uiteindelijk niemand nog onder controle heeft. Ik word er volslagen murw van. Waarom doen politici daar niets aan? Het raakt mij diep dat zij het blijkbaar te druk hebben met elkaar vliegen af te vangen. Samen met vele mensen om mij heen stel ik vast dat ‘men’ niets doet. Denk maar niet dat VB-sympathisanten alleen oude dametjes zijn die door ‘kut-Marokkanen’ op straat overvallen worden, bestaansminimumtrekkers die door slinkse huisjesmelkers uitgebuit worden, of marginalen! Nee, het zijn zeker ook medestudenten, leerkrachten in mijn katholieke school, hoge pieten in rijkswacht- en politiekringen, nette burgers uit mijn straat, in mijn familie. Over 13 maanden stem ik voor het eerst, en heel bewust. De geschiedenis van Anne Frank kan zich toch niet herhalen? Bestuur geloofwaardig, eensgezind en doeltreffend, of moet ik geloven dat alle politici oenen zijn?’ (uit: ‘Het Laatste Woord’, Knack, 22 mei 2002)
Ze is vorige zomer zeventien geworden, Sofie Vandeputte.
‘Denk nu maar niet dat ik een habitué zal worden in jullie lezersrubriek. Het was een eenmalig exploot. Al was het ook wel spannend. Verschijnt hij? Verschijnt hij niet? Knack is toch een beetje een elitair blad. Maar de meeste reacties waren wel positief. Al waren er ook wel die riepen: zie ze daar lopen, een brief in de Knack, pff …‘
Lachje. En dan, met de zelfverzekerdheid van een jonge leeuw: ‘Weinig van mijn leeftijdsgenoten zouden zoiets schrijven, weet ik. Maar het kan me niet schelen wat ze ervan denken. Wat mij wel stoort: dat toontje van heel wat volwassenen. “Ach, een zeventienjarige. We zullen elkaar later nog wel eens spreken, meiske.” Maar het gaat over mijn toekomst. Als het Vlaams Blok aan de macht komt, heb ik daar last van. Neem nu Abou Jahjah, die vindt dat Arabisch de vierde landstaal moet worden. Waarom zegt iemand zoiets? Dan schort er toch iets aan ons integratiebeleid?’
Zuchtend, dan: ‘Ja, ik erger mij vaak aan politici. Ze ruziën over van alles en nog wat. In plaats van zich bezig te houden met de echte problemen. Gisteren was het weer van dat. Eerste item in het nieuws: de eerste minister zegt dat het goed gaat. Tweede item: er is weer een bedrijf gesloten. Tja.’
Nee, zij wil met taal bezig zijn. Schrijven. Dat brandt het hardste vanbinnen. Daar ligt ze ’s nachts wakker van. ‘Een goedgekozen zin, een juist beschrijving in een lied. Van Kristien Hemmerechts soms, van Tom Waits. Dat wil ik kunnen: je leven zo beschrijven dat andere mensen zich erin kunnen herkennen.’
Zoals in Het Laatste Woord? Gniffelt: ‘Ach ja, ik lees die rubriek wel eens. Jongen-waar-jij-je-allemaal-druk-over-maakt, denk ik dan (lacht). Kijk, ik vind mijn opvattingen belangrijk en ik kom daarvoor uit. Maar om daar nu een hele dag mee bezig te zijn. Of elke week een lezersbrief te sturen, nee dankjewel.’
‘Weet je,’ zegt ze, ‘als je een hele dag zit tezagen, zien de mensen rond je je ook niet graag. Ik wil geen zuurpruim worden. Daar ben ik nog te jong voor, zie.’ Met pretoogjes: ‘Ik wil me amuseren. Met vrienden uitgaan. Dansen. Jong zijn.’ En ze vertelt over haar liefde voor Franse hiphop, voor Starflam en Flip Kowlier.
Volgend jaar gaat ze Romaanse filologie studeren in Gent. ‘Ik kijk ernaar uit, naar het leven in een grote stad. Onafhankelijk zijn en zo.’
Ze zal nooit meer zeventien zijn. ‘Ja, het schrikt mij ook wel wat af, hoor. Ben ik er wel klaar voor? Gaat het lukken?’
Bah ja, tuurlijk wel. Het loopt zoals het loopt. Als ze maar af en toe een lezersbrief stuurt. Schatert: ‘Allez, vooruit dan, ik zal mijn best doen.’
Stijn Tormans
(Foto’s: Wim Van Cappellen) (Illustratie: GAL)