Geen formule 1-circuit is zo legendarisch als dat van Monaco, maar voor de 32.000 inwoners van het vorstendom is de grand prix eind mei een jaarlijks terugkerend ongemak. ‘Je kunt dat weekend beter wegblijven’, zegt de Belgische Monegask Stefan Everts.

Sommige dingen kunnen alleen in Monaco. Vanuit zijn racewagen wuifde Stirling Moss bij elke passage langs Oscar’s bar naar een meisje met opvallende lippenstift. De Italiaan Alberto Ascari achtervolgde dezelfde Moss in 1955. Hij wist niet dat zijn voorligger in de laatste ronde zijn motor opgeblazen had en dat hij zelf aan de leiding reed. Toen hij uit de tunnel onder het casino tevoorschijn kwam, maakte hij een stuurfout en reed dwars door de strobalen de zee in. Kikvorsmannen moesten hem redden. De Lancia van Ascari heeft jaren op de zeebodem gelegen. Verhalen van dat slag kun je over Indianapolis of Monza niet vertellen.

Fontvielle is een van de zes quartiers waaruit Monaco bestaat. Het is het meest tot de verbeelding sprekende bouwproject uit de regeerperiode van prins Rainier. Vroeger vormde Fontvielle een armoedige wijk aan zee, nu is het een volledig nieuw stadsdeel met appartementsgebouwen, telecom- en internetbedrijven, grote winkels én het circus. Sinds 2000 wonen hier ook de Evertsen.

Blijven jullie hier ook in het laatste weekend van mei?

STEFAN EVERTS: Dat is al gebeurd. Maar de motorcrosskalender laat dat niet vaak toe. Ik ben race director bij KTM en ik volg alle wedstrijden van het wereldkampioenschap. (glimlachend) Af en toe rijd ik mee op training.

Bij wijze van ontwenningskuur? Je wou geen bruuske overstap.

EVERTS: Ik wou vooral zo dicht mogelijk bij de wedstrijden betrokken blijven. Met Yamaha heb ik een jaar lang onderhandeld over een nieuwe baan, maar bij hen zou ik verder van de piloten af gestaan hebben. En Yamaha heeft Joshua Coppins in zijn stal. Aan een rijder die aan zijn laatste jaren bezig is, kan ik toch niet meer gaan vertellen wat hij moet doen? Het was een lastige keuze, zelfs met het wisselen van de kleur had ik het moeilijk, van blauw naar rood. Ik ben nu race director. Ik wil van KTM het beste team maken, met de beste machine en een echte teamspirit.

Het woord ‘beste’ is alweer een keer of twee gevallen.

EVERTS: Als je ergens in wilt slagen, moet je er helemaal mee bezig zijn. Dat wil zeggen dat je leven uit maar drie dingen mag bestaan: eten, rusten en trainen. Mijn piloten zijn jong, in die dingen zijn ze te laks.

Frustreert dat je?

EVERTS: Het moment zal komen dat ik hen op hun fouten moet wijzen. Zelf ben ik nog een beetje soft, nog onzeker. Ik sta nu ergens waar ik nooit gestaan heb: aan de zijlijn. Van het wedstrijdcircuit zelf weet ik alles, van de rest veel minder.

Het formule 1-racen is een heel andere wereld. Herken je toch dingen?

EVERTS: Eigenlijk niet. Het gaat natuurlijk ook om winnen, zoals in elke sport, maar zelfs op dat punt kun je het niet echt met elkaar vergelijken. In het motorcrossen ligt het succes voor 30 procent aan het materiaal en voor 70 procent aan de piloot. Bij het autoracen is het net omgekeerd. Of nee, iemand heeft het mij nog duidelijker gezegd: bij het autoracen is het succes voor 30 procent afhankelijk van de piloot, voor 40 procent van de aerodynamica en voor de rest van de motor en toebehoren. Het is een heel andere sport. Niet mijn stijl. Ik wil een grotere inbreng van de atleet.

Volg je de formule 1-wedstrijden?

EVERTS: Ik heb ze een tijdje van heel dichtbij gevolgd, maar de voorbije twee jaar niet meer zo. Wel via tijdschriften en televisie. Kimi Raikkonen kende ik al persoonlijk toen hij nog een aankomend talent was, hij volgde mijn carrière ook, en als we elkaar tegenkomen, hebben we nog altijd wel een gesprekje. Alexander Wurz, die testpiloot bij McLaren was en nu voor Williams rijdt, ken ik ook. En verder heb ik weleens gepraat met Michael Schumacher en Rubens Barrichello.

Is het een harde wereld? Harder dan die van het motorcrossen?

EVERTS: Ik denk het wel. Vooral in de kleinere teams verslijten ze piloten. Bij de minste tegenslag krijg je daar de bons.

Je hebt er nooit iets voor jezelf uitgehaald? Een of ander bruikbaar idee?

EVERTS: Wat mij meteen opgevallen is: vele toppers hebben hun persoonlijke look’. Ze dragen bijvoorbeeld een vaste helm waardoor ze herkenbaar blijven. De merchandising eromheen, met petjes waarop het nummer staat en zo, maakt het ook interessant voor supporters. Dat imago en voorkomen heb ik zelf ook altijd heel belangrijk gevonden.

Monaco is de enige formule 1-race die gewoon in de straten van de stad wordt gereden. Dat spreekt tot de verbeelding.

EVERTS: Het heeft iets bijzonders, ja. Je voelt het al vóór de wedstrijd als je door het centrum wandelt, voorbij de vele kraampjes en standhouders. Het doet mij denken aan het motorcrossen op de Citadel van Namen. De ambiance, de sfeer. Wat Namen voor het motorcrossen is, is Monaco voor de formule 1. Het is heel indrukwekkend ook, die bolides die door de straten schieten.

Maar iets minder aangenaam voor de toeschouwer.

EVERTS: De wedstrijd op zich is saai, de wagens kunnen elkaar nauwelijks inhalen. En ook als toeschouwer is het niet zo leuk. Je zit op je plaats, je kijkt naar de doortocht en dat is het dan. Je kunt niet eens op een andere plek gaan kijken en wat heen en weer wandelen. Dat maakt het voor de toeschouwer minder tot een belevenis dan een motorcross.

Wanneer beginnen ze met de voorbereiding?

EVERTS: Ze starten al heel vroeg met de opbouw van het circuit. Twee maanden van te voren halen ze de planten weg en dan weet je: het is weer zover. Vervolgens plaatsen ze de vangrails en de hekken en bouwen ze de poorten die de toegangswegen tot de stad afsluiten. Voortdurend zie je dingen die de wedstrijd aankondigen: vrachtwagens die met materiaal af en aan rijden, arbeiders die tribunes oprichten… Echt, het is een soep. Alles staat dan op zijn kop.

De hele haven wordt ook opgeruimd. Alle boten moeten naar een andere haven of op zee gaan liggen. In plaats daarvan komen andere jachten die uitsluitend voor dat weekend betalen. Er zitten veel bedrijven tussen, die hun klanten of hun medewerkers daar uitnodigen. De meesten vliegen ze met helikopters aan. Probeer je dat in te beelden: honderden helikopters die op die dagen heen en weer vliegen. En beneden zijn de taxi’s in de weer. Sommigen worden ook met een bootje ter plaatse gebracht, vanuit de kleine naar de grote haven.

En na afloop van de wedstrijd?

EVERTS: De afbraak gaat sneller, maar je moet je daar toch meer bij voorstellen dan gewoon het weghalen van de dingen die ze net daarvoor neergezet hebben. Elk jaar bijvoorbeeld herschilderen ze de bruggen en leggen ze lange stukken asfalt opnieuw aan. Op zeker ogenblik hebben ze de hele haven omgevormd om de tribunes te kunnen verleggen en de pitlane te vergroten. Meer dan een jaar zijn ze daarmee bezig geweest.

De grand prix trekt zo’n tachtigduizend toeschouwers. Een invasie.

EVERTS: Het grootste deel van het jaar is Monaco op zondag een dode stad. Je ziet er nauwelijks iemand op straat. Op een doordeweekse dag is het er druk door de duizenden die er komen werken, vooral Fransen en Italianen. Ook op zaterdag is er nog beweging. Maar op zondag valt alles stil. Behalve het laatste weekend van mei dus. Elk terrasje, elk plaatsje naast de weg is dan verkocht. Elk stukje langs het circuit wordt uitgebaat: zoveel mensen kunnen we hier kwijt, zoveel pasjes worden er verkocht. Hetzelfde met tribunes. Waar ze er ook maar enigszins de kans toe zien, al is het maar voor veertig plaatsen, zetten ze een tribune neer. En reken er niet op dat je een abonnement voor het hele weekend kunt kopen. Het gaat per dag: donderdag, zaterdag, zondag.

Ook appartementen en hotelkamers worden speciaal voor dat weekend verhuurd. Tegen waanzinnige prijzen, wordt gezegd.

EVERTS: Ik heb zelf nooit aan de rand van het circuit gewoond, maar ik weet dat de mensen die er wonen hun appartement rechtstreeks aan toeschouwers of aan de organisatoren verhuren. Je kunt er veel geld mee verdienen, ja. De prijs van een hotelkamer wordt in die periode ongeveer vertienvoudigd. Justine Henin woont in een hotel dicht bij het circuit, daar waar de tunnel ligt. Dat is een plaats waar je er écht munt uit kunt slaan. ’s Avonds kun je er ook niet draaien of keren. De terrasjes: overvol. De clubs: overvol. We zijn er in die periode één keer geweest en bestelden een fles wodka. Met vier cola’s en vier fruitsapjes erbij hebben we 450 euro betaald.

Is de toeschouwer in Monaco dan wel dezelfde als die van Francorchamps?

EVERTS: Je hebt een klein groepje fans dat overal komt. En verder heb je de regionale bezoekers. Publieke belangstelling is hoegenaamd geen probleem. Een pasje voor een zitje op de hoofdtribune moet je een jaar op voorhand bestellen.

Je vermeldde Justine Henin. Heb je contacten met de andere Belgen in Monaco? Met Eric Geboers bijvoorbeeld?

EVERTS: Het probleem is dat we veel onderweg zijn. Afspreken is bijna onmogelijk, zeker met andere sporters. Axel Merckx ben ik wel een paar keer tegengekomen.

De Monegasken zijn in de minderheid in hun eigen stad. Kun je ze onderscheiden van de anderen?

EVERTS: Oudere mensen zie je naar de markt gaan. Ze vallen ook op door hun auto met Monegaskische nummerplaat. Je hebt de rijken met hun chique bakken, en je hebt de anderen. De Monegasken hebben veel voordelen. Met zo’n nummerplaat bijvoorbeeld mag je naar de bovenstad, anderen krijgen daar geen toegang. Als je als buitenlander een bedrijf wilt vestigen, moet je eerst een Monegask in dienst nemen en omdat de Monegaskische werknemers zo veel rechten hebben, krijg je ze daarna nog moeilijk buiten. Ze betalen ook niet de huur die wij betalen. Als je een ligplaats voor een boot wilt, kun je die beter samen met een Monegask kopen, dan is de prijs veel lager.

Ben je al leden van het vorstenhuis tegen het lijf gelopen?

EVERTS: Prinses Stéphanie heb ik twee keer gezien. Eén keer in de Carrefour, zij alléén, zelfs zonder lijfwachten. Een andere keer op straat. Ze heeft lange tijd een relatie met een circusartiest gehad, het circus ligt ook in de buurt. Prins Albert heb ik in de Zebra Square gezien, het restaurant waar ik meestal kom, hij zat er enkele tafels verder.

De grand prix van Monaco had vroeger altijd in het weekeinde van Hemelvaart plaats. Na een conflict met formule 1-baas Bernie Ecclestone is hij naar de laatste week van mei opgeschoven. Daardoor is het nog altijd de enige race die op een donderdag begint. Hoe groot is de overlast?

EVERTS: Als je er niet hoeft te zijn, kun je dat weekend beter wegblijven. De meeste bewoners doen dat ook. Er zitten heel wat ongemakken aan vast. Winkels zijn niet bereikbaar. In veel straten wordt de verkeersrichting verlegd: ’s morgens in die richting, ’s avonds in de tegenovergestelde. Het is die dagen ook heel moeilijk om Monaco via de weg te bereiken. Als je vanuit Nice komt, heb je bijvoorbeeld maar twee invalswegen.

Parkeerplaatsen zijn er wel volop. De grootste ligt onder het voetbalstadion. Heel de ondergrond van Monaco is overigens ingenomen door parkeergarages. Vaak kun je via de benedenruimte van het ene naar het andere gebouw gaan. Ik ben al eens helemaal ondergronds verhuisd. Soms moet je ongelooflijk manoeuvreren, zo eng is de doorgang. Om de parkeerplaats te bereiken die ik nu heb, moet ik het goed uitmeten, soms tot drie keer toe.

Je bent al enkele keren verhuisd.

EVERTS: Bij de buitenlanders is het de mode om vaak te verhuizen. Ze doen het allemaal, ze trekken rond. Je begint ergens, je zoekt iets beters en zo ga je van hier naar daar. Voor ons is het nu mooi geweest. Monaco betekent vooral rust voor ons. Op straat word ik niet herkend, of ik moet al een echte motorfan tegenkomen. Op een dag was ik tijdens een intervaltraining aan het sprinten op een tartanpiste langs het water. Even buiten de stad ligt een strook van twee, drie kilometer langs de weg. Opeens hoorde ik tussen de voorbijgangers iemand zeggen: ‘Kijk daar, den Everts.’

Trainde je veel in Monaco zelf?

EVERTS: Voor trainingen met de motor moest ik meer dan een uur rijden, naar Italië. Daar had ik een circuit waar ik één omloop in 1’30” deed, iets te kort dus. Zwemmen kun je hier natuurlijk wel. Het zwembad ligt op twee minuten wandelen, het is een olympisch bad, maar vóór negen uur ’s morgens en tussen de middag kun je er het best wegblijven, iedereen komt dan baantjes trekken. Gefietst heb ik ook veel, het is alleen moeilijk om in het drukke verkeer de stad uit te raken, maar daarna is het een droomparcours, met de beklimming van de Turbie en de col de la Madone.

Lance Armstrong vond de Madone de ultieme test om te weten of hij klaar was voor het grote werk. Ben je hem ooit tegengekomen?

EVERTS: Nee, dat wist ik niet. Die bergen kun je natuurlijk ook letterlijk beklimmen. In Peille heb je een Via Ferrata, een parcours dat langs een rotswand loopt, waarbij je kabels, bruggen en ladders gebruikt. Hebben we geregeld al gedaan. Een parcours van 800 meter met een hoogteverschil van bijna 200 meter. Als we bezoek hebben en ze graag iets willen doen, stellen we dat voor. (lacht)

DOOR PIET COSEMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content