De Italiaanse schrijver en cultuurfilosoof Claudio Magris schreef met Blindelings een meesterwerk over de ontgoocheling, de desillusie, het reizen en het terugkomen, het communisme en de Argonauten, Europa en den vreemde. ‘Ik heb zeventien jaar aan dit boek gewerkt. Ik heb intussen zelf de geselslagen van het leven gevoeld. Maar ik ben thuisgekomen.’

De oorsprong van dit boek ligt in Antwerpen. 1988. Claudio Magris had net de Nederlandse vertaling voorgesteld van Donau, zijn meesterlijke biografie van een rivier. Hij liep over de Grote Markt. Er gebeurde iets onverwachts. ‘Daar, op die Antwerpse Grote Markt, werd ik verleid door een detail. Het is nooit meer uit mijn hoofd geraakt. Het is beginnen kiemen en groeien en heeft alles overwoekerd.’

Het detail was een paar vrouwenogen: ‘Wijd open ogen, waaruit bleek dat ze onafwendbare catastrofen konden zien die anderen niet zagen naderen.’

Hij zag die ogen in het Scheepvaartmuseum. Ze waren van hout. Het was de blik van een vrouwenkop op de voorsteven van een schip. Een boegbeeld. Hij raakte gefascineerd door boegbeelden. Begon er alles over te lezen en te verzamelen. ‘Het gezicht van vrouwen die de mannen op zee vergezellen. Het moet effen zijn, sereen, onverstoorbaar, o wee als ze hartstocht of persoonlijkheid zouden uitdrukken. In elk geval, de mannen die boven de diepte hangen hebben al te veel razernij in het hart en willen kalmte. Ze willen helderheid die door geen enkele angst wordt verduisterd. Alleen nobele eenvoud.’

Hij schrijft het letterlijk in zijn roman. Zijn hoofdpersonage, dat alle razernij van de twintigste eeuw heeft meegemaakt en uiteindelijk in een inrichting terechtkomt, zegt: ‘Stel u eens voor dat het nobele, uitdrukkingsloze gezicht van dit boegbeeld in Antwerpen ooit zo zou kunnen verloederen… zelfs van Dachau zou het niet koud of warm worden. Uiteraard, achter en binnenin zit niets en niemand kan het iets aandoen, dit niets, geen vuist kan het grijpen en het fijnknijpen, en daarom bevallen ze me zo, die figuren op de boeg.’

Antwerpen dus, maar Antwerpen komt pas in de helft van het boek ter sprake. Eerst is er Italië en Australië, en Denemarken, en fatale kusten, en Tasmanië, en verbanningsoorden. Magris schreef met Blindelings een meesterwerk: erudiet en sereen. Een roman vol van geschiedenis, een register vol passies, een les in politieke waardigheid, een moderne en oude mythe.

Werken van Magris zijn gewijd aan het overdenken van levenstrajecten, en vooral aan de vraag van de grenzen, muren, drempels. Zowel fysiek als mentaal. Grenzen waarmee wij altijd een bepaalde relatie hebben, net zoals met het onmetelijke. In zijn nieuwe roman denkt Magris na over de val van het communisme en wat dat betekent in een mensenleven: de teloorgang van idealen en utopieën.

Hoe groot was de kracht van de revolutionaire gedachte? (‘Maar Ivo zei dat de dingen zoals ze waren niet goed gingen en dat ze veranderd moesten worden, dat als iemand tegen de wind in stond te pissen hij niet altijd degene was die van plaats moest veranderen of zich moest omkeren, maar dat hij de wind bij zijn kraag kon vatten om hem van richting te laten veranderen of ten minste een stevige muur te bouwen om hem zijn neus te laten stoten en duidelijk te maken dat je ook met arme drommels moest oppassen… Als je naar Ivo luisterde, begreep je wel dat de Partij hem had geleerd naar de wereld te kijken zonder je te verliezen in de warboel van dingen… Hij is gestorven in Dachau; hij heeft tenminste het geluk gehad dat hij door de SS is gefolterd en vermoord en niet door kameraden.’)

Magris vertelt het verhaal van de desillusie. ‘Het is beter te leven voor de zee dan voor de Partij. Ze lijken wel op elkaar: iets groots waarin alles op zijn plaats blijft en dat altijd weet wat er gedaan moet worden, ook wanneer je ’s winters in het water valt.’ En hij voegt eraan toe: ‘Misschien heb ik wel de laatste communistische roman geschreven.’

De laatste communistische roman?

CLAUDIO MAGRIS: De echte utopie geeft ons het gevoel dat we nog mogen geloven in een project om de wereld te veranderen. Er is dan tenminste nog het gevoel van de noodzaak om de wereld te veranderen. Niets is zo gevaarlijk als het valse realisme. Dat leidt tot arrogantie. Kijk maar naar de vroegere zogenaamd progressieve intellectuelen die zich tegen elke vorm van maatschappelijke rebellie verzetten.

We hebben utopieën nodig. Maar mogen niet blind zijn voor de vele vergissingen die ze met zich brengen. Ze werpen een poëtisch licht op radicale dingen. Iedereen weet dat we de wereld nooit radicaal zullen kunnen wijzigen. De utopie van mijn hoofdpersonage in dit boek, Salvatore, is een totalitaire utopie die hem grandeur geeft. Die utopie geeft hem de mogelijkheid zijn persoonlijk leven op te offeren voor iets wat hij als een hoger goed beschouwt. Daarom denk ik dat ik de laatste communistische roman heb geschreven. Ik ben nooit communist geweest. Ik heb door in Trieste, aan de grenzen, te wonen de limieten ervan gezien. Ik weet dat het paradijs niet uitgevonden kan worden.

Uw vader heeft in het verzet gezeten, sprak u thuis over politiek?

MAGRIS: Nooit expliciet. Mijn ouders leerden ons ethische en politieke normen aan door de manier waarop ze leefden. Je wist het gewoon. Door de manier waarop er met anderen en de wereld werd omgegaan. Mijn ouders hebben me nooit moeten zeggen dat racisme ontoelaatbaar was. Ze hebben me evenmin ooit moeten zeggen dat het onbeschoft was om mijn spaghetti op het toilet op te eten.

Een van de opvallendste tegenstrijdigheden van onze tijd is eenwording versus versnippering, schrijft u in Microcosmi.

MAGRIS: Het verontrust me. Het politieke totalitarisme mag zogezegd gesneuveld zijn, machthebbers zijn meer dan ooit bekwaam om bevolkingen tegen elkaar op te zetten. Er ontstaat een zacht en geleidelijk totalitarisme. Daartegen kan men zich alleen verzetten door het historisch geheugen te verdedigen. Als het historisch geheugen wordt gewist, blijft er geen enkel gevoel voor de complexiteit van het leven meer over.

Mensen hebben de neiging zich liever over te geven aan de valse herinnering dan aan de volheid van het leven zelf. Omdat de valse herinnering troostrijker is dan de banaliteit. Maar een leven met een geretoucheerd verleden, kan niet meer oprecht geleefd worden. Zo zijn er ook, tot nut van de mensheid, geschiedenissen die niet vergeten mogen worden.

Het lot van de arbeiders uit Monfalcone noemde u in uw werk herhaaldelijk een weggeveegd stuk uit de geschiedenis. Ook in Blindelings verwijst u specifiek naar hen.

MAGRIS: Hun lot maakt deel uit van mijn ‘éducation sentimentale’. Ik groeide op in Trieste. Het ijzeren gordijn was vlakbij. Ik herinner me hoe na de Tweede Wereldoorlog tweeduizend Italiaanse arbeiders uit Monfalcone en andere dorpen uit mijn streek met hun families naar Joegoslavië trokken. Ze staken vol dromen en idealen de grens over. Ze wilden zich inzetten voor een land dat zich bevrijd had van het fascisme, en meewerken aan de uitbouw van het socialisme.

Velen van hen hadden al in Spanje tegen Franco gevochten. Velen hadden gevangengezeten in Duitse kampen. Velen hadden in het verzet gestreden. Ze dachten nu mee een land te kunnen opbouwen waar de communistische idealen zouden zegevieren, waar uitbuiting, onrecht en onderdrukking niet meer zouden bestaan. Toen de Monfalconesi in Joegoslavië waren, bleven ze trouw aan Stalin. Ook toen Tito in 1948 met Stalin brak. Voor het Joegoslavische regime waren ze opeens verraders. Tito liet hen gewelddadig oppakken. Ze werden opgesloten in de Joegoslavische goelags van Goli Otok en Sveti Grugr. Ze werden heemloos. Sommigen keerden later terug naar Italië en vonden hun huizen bewoond door hen die vlak na de oorlog uit Joegoslavië weggevlucht waren. De meeste Monfalconesi hadden de rode vlag belangrijker gevonden dan de wil tot een natie te behoren.

Over die geschiedenis is lang gezwegen. De Sovjet-Unie wilde niet aan haar eigen kampen herinnerd worden, en het Westen wilde de relatie met Tito niet op het spel zetten. Toen de overlevenden terugkeerden naar Italië werden ze zowel door de Italiaanse politie, die hen beschouwde als agenten van het Oostblok, als door de Italiaanse Communistische Partij slecht behandeld. De Monfalconesi waren mensen die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats leefden. Dat soort mensen ontroert en fascineert me. Wie zich op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bevindt, leidt een door iedereen ontkend bestaan.

Salvatore is de centrale figuur in uw roman. Hij is de incarnatie van de mens wie te veel is overkomen. In hem verenigen zich alle stemmen van bannelingen, verzetsstrijders, gedeporteerden, uitgestotenen.

MAGRIS: Salvatore is een koor van uitgestotenen. Salvatore zit vast in een leven vol ontgoochelingen. Maar hij bezit wel de absolute dimensie van ‘de moedige’. Trouw en moed beschouw ik als zeer grote waarden. Salvatore is het slachtoffer van de ondergang van alle idealen. Hij heeft zich opgeofferd aan de grote zaak, maar heeft zijn gevoel voor waardigheid niet verloren. Dat maakt van hem een fascinerende figuur. Hij stelt een biografie voor in de stijl van een delirium, maar zelfs ten opzichte van zijn arts behoudt hij die stem vol verzet tegen de gevestigde orde. Soms houdt hij zich voor Jorgen Jorgensen, een Deense filibuster uit de negentiende eeuw, een naar Tasmanië gedeporteerde koning, een man die nooit zijn trots liet breken.

Ik ben aan dit boek begonnen als aan een lineair verhaal. Ik wilde eerst alleen het verhaal vertellen van Salvatore. Maar ik vond dat er een dimensie ontbrak. Op een dag was ik in een boekhandel in Parijs, en vond er een boekje over deze Jorgen Jorgensen. Het was een vreemd toeval. Ik had onmiddellijk het idee dat ik de twee geschiedenissen samen nodig had. Ik ben naar Tasmanië gereisd, en heb de plekken bezocht waar Jorgensen heeft geleefd. Ik heb het in potlood geschreven manuscript gevonden van een slechte roman die hij geschreven heeft. Ik heb de gevangenis bezocht waar hij opgesloten heeft gezeten. Ik word bij het schrijven geïnspireerd door feiten.

Het is fascinerend hoe u de geschiedenis van de Monfalconesi of Salvatore vermengt met de mythe of de tragedie van Argonauten. Wat is de gelijkenis tussen deze verhalen?

MAGRIS: Aan de ene kant is het de ontmoeting tussen Oost en West. Het zogenaamde barbarendom en de beschaving. Bij de Argonauten moet Jason het Gulden Vlies vinden. Het beschavingsproject dat Jason heeft, is een project dat tot gevolg heeft dat hij moet stelen en vernietigen. Het is alleen dankzij de listen van Medea dat hij het Gulden Vlies bemachtigt. Verder de schitterende beschrijvingen van de broederlijkheid waarmee de Argonauten vochten tegen de vijand. En hun vertrek naar het eiland, blindelings, als de communisten.

Het Gulden Vlies is de droom, een ideaal om iets te bereiken wat compleet is, authentiek. Maar op het moment dat men het in handen krijgt, valt het uiteen. Omdat men het ideaal alleen kan bereiken door het met geweld uit handen te nemen van een ander. Er volgt een cascade van geweld.

Daarom vallen de rode vlag en het Gulden Vlies samen in dit boek. Men bedekt er zich mee. Het is het bloed, het is de liefde. Het is het nefaste gevolg van overwinningen in machtsrelaties, zowel op politiek, economisch als persoonlijk vlak.

In uw werk komt het reizen altijd op een of andere manier ter sprake. In Blindelings, een verhaal vol schipbreukelingen, noemt u de reis ‘het begin van de terugkeer’.

MAGRIS: Het leven is reis, cruise en deportatie. Aan de kade wachten de vrouwen op de terugkeer van hun man. De zeeman moet in zee vallen om de oever van de zaligheid te bereiken.

Reizen en het terugkeren heeft me altijd gefascineerd. Het is een vreemd woord eigenlijk: terugkeren. Het leven is als een Odyssee, een reis. Het leven draagt de noodzaak van het verlaten in zich. Maar de Odyssee biedt twee mogelijkheden. Eerst is er de Odyssee zoals bij Homerus. Odysseus heeft in de Trojaanse oorlog verschrikkelijke dingen meegemaakt. Hij is weg gegroeid van zichzelf. Hij heeft de gruwel en het eigenbelang gezien. Tijdens zijn omzwerving op weg naar huis, naar zijn echte geborgenheid, moet hij door moeilijke fases heen. Tijdens zijn terugreis wordt hij gezuiverd. Thuiskomen is ‘een rustige zekerheid’ vinden. Hij keert terug naar Ithaka, zijn eigen ik. Zonder Ithaka te verlaten, had hij Ithaka nooit gekend. De Odyssee vertelt het verhaal van het thuiskomen.

Maar er is nog een andere Odyssee, de postmoderne, waarin het vertrek een zwalpen is. Waarin men nooit meer terugkeert of thuiskomt. Niet alleen geografisch, maar ook emotioneel. Het subject kan zichzelf nooit meer bevestigen, het verandert helemaal, het verliest zijn identiteit.

We kunnen maar naar twee plaatsen reizen: naar Ithaka of naar het altijd maar verderop… Ik reis om terug te keren. Vechten tegen moeilijkheden en confrontaties aangaan, is de enige en noodzakelijke manier om terug te keren naar zichzelf. Naar huis gaan, kan alleen langs een pad bezaaid met doornen.

Salvatore is een personage dat bang is om thuis te komen. Hij komt liever thuis in de herinnering aan de vrouw die hij beminde.

MAGRIS: Enkele jaren geleden overleed mijn vrouw Marisa. Zij was mijn compagnon de route. Ze overleed tijdens het schrijven van dit boek. Ze heeft grote delen van de roman nog geredigeerd. Ze was een meester in het weghalen van alle overtollige passages. Zij polijstte en schaafde mijn werk, zoals ze ook mij als mens polijstte. Ik heb haar erg gemist.

Het is waar dat Salvatore mijn eerste personage is dat het zo moeilijk heeft met het thuiskomen. Salvatore heeft schrik van een thuis, hij heeft geen thuis in zichzelf meer. Daarom beweegt hij niet meer. Hij verstart. Hij is in een hospitaal terechtgekomen. Dat is het meest tragische.

Maar het ’thuis’, dat heb ik na al die omzwervingen wel geleerd, verandert voortdurend. Het ’thuis’ is de waarde van een persoon die alles blijft omarmen wat betekenis heeft gehad in zijn of haar leven. Het is als de jaarringen in een boomstam. Niemand kan ze eruit kerven. Ze zijn er. Men kan ze aanraken. Ik wil mijn verleden niet vergeten. Ik beschouw het leven als een herberg waarin ik ook met mijn verleden een glas moet kunnen drinken. De echte dingen zijn. Baudelaire ‘is’ een dichter, men zegt nooit ‘was’.

Het is zoals Borges vertelde: ‘Er was eens een man die het project had opgevat om de wereld te tekenen. De jaren verstreken: hij bevolkte een oppervlakte met beelden van provincies, koninkrijken, bergen, golfstromen, boten, eilanden, vissen, huizen, instrumenten, sterren, paarden, mensen. Kort voor zijn dood ontdekte de man dat dit geduldig verzameld labyrint niets anders was dan zijn eigen zelfportret.’

‘Mijn alter ego is de zoeker’, hebt u altijd gezegd. In l’Exposition, wat u uw meest autobiografische boek noemt, zegt de dolende dichter: ‘Ik wil niet dat mijn zwakheid de maatstaf van mijn leven wordt.’ Ook deze rebelse vagebond eindigt in een asiel.

MAGRIS: Ik heb soms veel gemeen met een clochard. Dezelfde soort ‘zelfvoorzienigheid’. Het is altijd een goed wapen geweest. Ik bezit de autarkie van een spelend kind dat zo kan opgaan in zijn spel, dat het geen ander kind nodig heeft.

Ik houd van ‘de eenzaamheid in gezelschap’ die je alleen in cafés vindt. Het is geen geïsoleerde eenzaamheid. Ik werk ook graag in cafés. Zij ontnemen me het zicht op mijn boekenrekken. Ze behoeden me voor het lezen. Ze dwingen me tot schrijven. Schrijven in een café is een manier om zichzelf niet te veel au sérieux te nemen. Ik geloof dat we niets kunnen bezitten. Dat is mijn levenssentiment: alles is geleend.

Zelfs kennis beschouwt u niet als uw bezit?

MAGRIS: Zelfs de kennis niet. Er zijn verschrikkelijke voorbeelden van geleende kennis die plots is weggenomen. Goethe schreef een prachtige Faust. Een tragedie waarin hij met mededogen vertelt hoe Gretchen, slachtoffer van het mannelijke geweld, zich schuldig maakt aan kindermoord. Maar enkele jaren na het verschijnen van het boek is het diezelfde Goethe die, gelast als adviseur, een jonge vrouw ter dood veroordeelt vanwege net dezelfde daad die Gretchen stelde. Alsof hij de menselijke waarheid vergeten was die hij in zijn roman had neergeschreven.

Of Céline die prachtig werk schreef, maar dan wel fascistische uitspraken ging doen. Vele grote schrijvers die wij liefhebben, hebben stommiteiten begaan. Men kan iets moois schrijven en erudiet zijn, maar ik zal nooit het gevoel hebben dat ik meer of beter ben dan de ober die cappuccino rondbrengt. Morgen kan ik een dommigheid begaan. ‘De geest ademt hoe en waar hij wil.’

door Anna Luyten

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content