De afbraak van bouwkundig erfgoed in Brussel kwam in de aanloop naar de wereldtentoonstelling van 1958 in een stroomversnelling. Sloper Max Rosendor verzamelde brokstukken, die zijn kinderen nu te koop aanbieden. Het Sint-Lukasarchief en het Brussels Gewest volgen de zaak met argusogen.

Wanneer een stad, waar ook ter wereld, haar urbanistische ontwikkeling uit de hand laat lopen, spreekt men van ‘bruxellisation’ of ‘verbrusseling’. Het woord ontstond in de tijd waarin Brussel door een verbond van projectontwikkelaars en politici in een recordtempo tot een moderne metropool moest worden gebombardeerd. ‘In geen enkele andere stad rijd je in een rechte lijn van de autosnelweg naar de grote markt’ zegt Emir Kir, staatssecretaris van het Brussels Gewest, bevoegd voor het bouwkundig patrimonium. ‘Zelfs de Duitse bezetters hebben minder vernield. Ze staken het Justitiepaleis in brand, en dat was het. Bomschade hebben ze nauwelijks aangericht’ stelt Jos Vandenbreeden, directeur van het Sint-Lukasarchief.

Het gebrek aan respect voor het bouwkundig erfgoed begon na de Tweede Wereldoorlog, en bereikte een eerste dieptepunt in de aanloop naar Expo 58. Onder de ring werden tunnels gebouwd, het viaduct naar Koekelberg werd aangelegd. De ringlaan moest tot een kantoorzone omgevormd worden. In de Leopoldswijk werden mooie herenhuizen afgebroken en vervangen door zielloze kantoorgebouwen. De wijk is vandaag één grote kantoorzone. Hier en daar staan nog enkele herenhuizen, woonplaatsen van de adel. Een ervan is het vermaarde Concert Noble, op het laatste nippertje van de sloop gered, met dank aan het Sint-Lukasarchief. ‘Men had niet het minste besef dat er een historische stad was’, aldus Vandenbreeden. De centrale Hallen, prachtige gebouwen, werden vervangen door Parking ’58. (Ook in Parijs gingen de Hallen tegen de grond.)

Eerder al, in 1950, moest het Aubecqhuis, waarin Victor Horta een ‘synthese van zijn oeuvre’ betracht had, eraan geloven. ‘Die stukken liggen nog altijd gestapeld in een depot om ooit eens heropgebouwd te worden.’ Idem voor de restanten van Horta’s Volkshuis voor de Belgische Werkliedenpartij, gesloopt in 1964. Een stukje van de grote feestzaal van het Volkshuis is heropgebouwd naast de KNS in Antwerpen, ‘in dat Hortacafé, en in de zaal erboven, een zielige architectuur’ (Vandenbreeden). Aan de ‘verbrusseling’ was in die jaren geen houden meer. Het plan Alpha van de gelijknamige groep voorzag parkings in het hart van de stad, winkelcentra en kantoren die uiteindelijk evenveel probleemgebouwen bleken: Muntcentrum, Administratief centrum, het Philipsgebouw. Ze vormden het beginpunt van een lange as die van het Brouckèreplein naar de Noordwijk liep.

De kaalslag van de hele Noordwijk dateert uit die tijd. Vandenbreeden: ‘Daar wilde het Consortium des Parkings (CDP) van vastgoedkoning Charly De Pauw een World Trade Center bouwen. Met directe verbindingen via autosnelwegen met de rest van Europa. Een grandioos plan, met scheiding van auto- en voetgangersverkeer. Daarvan zijn er twee, drie torens gebouwd.’ De volledige realisatie van het plan werd afgeblazen, onder druk van de protestbeweging van mei 1968: ‘Men werd zich bewust van de waarde van het bouwkundig erfgoed, maar ook van andere maatschappelijke en culturele waarden.’

Niet toevallig ontstond in 1968 ook het Sint-Lukasarchief: architectuurarchief, onderzoeksorganisme én actiegroep. Onderzoek, naar architectuur in België van de 19e en 20e eeuw. Het allereerste onderzoek gold art nouveau en Victor Horta, die met het Tasselhuis uit 1893 de basis voor de art nouveau in Europa legde. Na de pioniers van die richting – Horta, Henry Van de Velde, Paul Hankar – werd de veel minder bekende tweede generatie onder de loep genomen. Het waren immers Léon Govaerts, Gustave Strauven en Ernest Blérot die de art nouveau vanaf 1897-1898 in Brussel hebben verspreid.

In 1974 vroeg de Nederlandse Commissie voor de Cultuur, voorganger van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, aan het Sint-Lukasarchief om een urgentie-inventaris te maken van het bouwkundig erfgoed in de Brusselse agglomeratie. Vier jaar lang gingen Jos Vandenbreeden en Alfons Hoppenbrouwers, de stichter van het archief, op pad met een fotoapparaat en een notitieboekje. ‘Alle straten, pare en onpare kant, te voet afgelopen en foto’s genomen van de belangrijkste gebouwen uit alle periodes. Daarna werden die fotootjes ontwikkeld en op steekkaarten gekleefd. Na onze eerste ronde in alle 19 gemeenten, hadden we ongeveer duizend kleinbeeldfilms, dat zijn 37.000 foto’s.’ Daaruit werd een selectie gemaakt, en op basis daarvan de urgentie-inventaris opgesteld. Die verscheen in 1979 en bevatte zowat 9000 gebouwen. Voor de herziene uitgave van 1993 dienden er van de 9000 panden 700 te worden verwijderd, omdat ze inmiddels waren gesloopt. Met de nieuw opgenomen gebouwen erbij kwam het totale aantal op 16.200 (de Brusselse Vijfhoek niet inbegrepen). Dit geactualiseerde archief werd bij gebrek aan middelen nooit gepubliceerd.

Vandenbreeden: ‘Op een van onze rondes, op de Kortenberglaan, waren er drie of vier huizen in afbraak. Wij fotografeerden al de huizen die nog overbleven op de Kortenberglaan, veel meer dan er vandaag nog staan. Een van de slopers kwam naar beneden en stelde zich voor als Max Rosendor. Hij vroeg waarmee we bezig waren. Hij was heel geïnteresseerd. En dan zei hij: “Ja, ik ben afbreker, en ik heb een collectie verzameld van de mooiste stukken smeedwerk, kraagstenen, dingen in natuursteen, glasramen enzovoort…”‘

Siersmid

Max Rosendor ontwaakte in 1996 niet uit een coma na een operatie, ondergaan na een verkeersongeval. Zijn kinderen erfden meer dan 1400 door hun vader uitgebroken en in diverse hangars opgeslagen architecturale stukken. De meeste dateren uit de negentiende eeuw, in eclectische en beaux-artsstijl, en in art nouveau. Sommige zijn iets recenter en leunen aan bij de art deco. Bij het grondig doorgeroeste ijzersmeedwerk zitten prachtexemplaren, zoals een balkonhek met vuurspuwende mythologische vogels, een boeket rozen en balustrades met het ranke lijnenspel van de art nouveau. Van de dubbelwoning van architect Léon Govaerts werden naast de gevelzuilen ook twee reusachtige, identieke voordeuren weggesleept. Hun glaspanelen hebben de vorm van een traan. In Weense stijl (een enigszins gegeometriseerde art nouveau), het smeedijzeren balkon met klavertjeviermotieven. Een indrukwekkende glas-in-loodwand, niet helemaal intact, wacht op restauratie om zijn volle pracht weer te tonen. Daarnaast, een hoop klein grut, te veel om op te noemen: deksels van steigergaten in de vorm van leeuwenkoppen, consoles, marmeren schoorsteenplaten, vloerstenen, tegels en balustertjes.

‘Vader werkte als onderaannemer bij enkelen van de grootste aannemers van Brussel’ zegt Diane Rosendor, ‘en soms trad hij als zelfstandig sloper op. Zo kon hij stilaan van alles recupereren. Die stukken vertegenwoordigen een heel leven. In 1984 ijverde hij voor de bescherming van de Zuidersluis (vandaag een restaurant, La grande Ecluse, zie verder ). Het was een van de plekken waar hij spullen had opgeslagen. Hij droomde ervan om daar in de tuin een openluchtmuseum te maken met de mooiste stukken siersmeedwerk.’

Alain Rosendor, broer van Diane: ‘Na vaders dood viel de collectie toe aan mijn zus en aan mij. Ik ben geen sloper, ik zit veeleer in de renovatie van woningen. Ik heb het mezelf nooit veroorloofd om een stuk van de collectie te gebruiken, omdat ik wist dat vader er eigenlijk een museum mee wilde maken. Ik wou er geen commercieel gebruik van maken.’

Maar de museumdroom van Max Rosendor hebben zijn kinderen nu dus opgegeven. Ze doen de verzameling van de hand ‘ook om het probleem niet door te schuiven naar onze eigen kinderen’. In een grote hangar in de François Joseph Navezstraat werd de onoverzichtelijke hoop fragmenten netjes gestapeld. Broer en zus Rosendor namen antiquair Sylvain Berkowitsch in de arm om ervoor te zorgen dat de verkoop van de collectie tegelijk een hommage aan hun vader zou worden. Berkowitsch: ‘Een openbare veiling bleek een te grote papierwinkel, dat zou te lang duren. We vonden een sympathiekere oplossing.’ Een verkooptentoonstelling, tussen 3 en 13 april, in de hangar van de Navezstraat. ‘We hebben alle opgelijste stukken zeer redelijk geprijsd. Vanaf 50 euro, en tot 15.000 euro voor de echt uitzonderlijke stukken.’ De zaak krijgt ook een educatief tintje door de medewerking van vzw Arkadia, die is gespecialiseerd in projecten die het grote publiek met het Brusselse patrimonium vertrouwd maken. Kunsthistorici van Arkadia zullen rondleidingen verzorgen.

De kinderen Rosendor rechtvaardigen de verkoop onder meer door te zeggen dat hun vader hen voor zijn plotselinge dood geen aanwijzingen had gegeven over de finale bestemming van de collectie. Jos Vandenbreeden laat een ietwat andere versie horen. Na hun toevalsontmoeting op een bouwterrein in de jaren zeventig, was de directeur van het Sint-Lukasarchief in contact gebleven met de sloper. Die had hem een aantal stukken uit zijn verzameling geleend voor de geruchtmakende tentoonstelling Brussel, Breken, Bouwen die het Sint-Lukasarchief in 1979 samen met het Gemeentekrediet in de Passage 44 organiseerde. (‘Een aanklacht tegen de ongebreidelde afbraak in Brussel’, impliciet gesteund door het vorstenpaar: zowel koning Boudewijn als, wat later, koningin Fabiola, liet zich uitgebreid op de tentoonstelling informeren.)

Verroest

Na de tentoonstelling bleven de stukken – pareltjes van ambachtelijkheid, aldus Vandenbreeden – twintig jaar lang in het Sint-Lukasarchief. Tot 1999. De directeur: ‘Ik had heel geregeld contact met Max Rosendor. Hij was een heel charmante, joviale figuur. Enige tijd voor zijn dood had hij mij beloofd dat hij z’n collectie ooit aan het Sint-Lukasarchief zou schenken. Later zijn z’n erfgenamen hier verschillende keren geweest. En in 1999 hebben ze alle stukken weggehaald.’

De logische conclusie is dat de kinderen Rosendor op dat ogenblik al afstand hadden gedaan van het idee om de collectie in museale voorwaarden te behouden. Een alternatief voor het Sint-Lukasarchief was er toen immers niet meer. Aan Max Rosendors droom van een openluchtmuseum in de tuin van de leegstaande Zuidersluis was nog tijdens diens leven een eind gekomen. Het gebouw, eigenlijk de sluis over de overwelfde Zenne, was in 1984 beschermd, vervolgens gerestaureerd en gerenoveerd door Vincent Nève en Jos Vandenbreeden zelf. Als restaurant.

Dat de collectie door de stuksgewijze verkoop nu zal worden versnipperd, vindt Vandenbreeden erg jammer. Hij hoopt alsnog dat het Brussels Gewest een selectie maakt van de beste stukken en die bijeenhoudt. Staatssecretaris Emir Kir denkt heel anders over de zaak: ‘Respect voor het patrimonium betekent dat je het bewaart in het geheel van attributen die zijn schoonheid uitmaken.’ Kir geeft het voorbeeld van het Palais Stoclet, de pronk-woning in Tervuren, in 1911 opgetrokken in Wiener Secessionstijl – een kind van de art nouveau. Sinds 1976 was het als gebouw beschermd, maar in 2006 verkreeg het Gewest ook dat het hele meubilair en de tuin méé werden beschermd. Na protest van de eigenaars kwam het tot een rechtsgeding, door de Raad van State beslecht in het voordeel van Brussel. Het is een extreem voorbeeld, omdat elk element in Stoclet, van vork en mes tot wandversiering, ontworpen was door architect Josef Hoffmann en de Wiener Werkstätte, en dus onlosmakelijk als één geheel moet worden beschouwd. Het tekent in ieder geval het beleid van Kir dat hij in samenhangen denkt in plaats van in geïsoleerde elementen – zoals internationaal aan erfgoedbescherming wordt gedaan.

Toch wimpelt de staatssecretaris de zaak-Rosendor niet zonder meer af. Zelfs losgerukt uit hun context verdienen sommige stukken uit dit kleine Brusselse bouwpatrimonium een publiek voortbestaan: als didactisch materiaal, voor tijdelijke tentoonstellingen. Eerst wil hij de collectie wetenschappelijk geïnventariseerd zien, want Rosendor schreef niet op waar hij de stukken precies vandaan had. Daarom zal Kir een klein comité van experts laten samenstellen die de collectie taxeren op buitengewone stukken. Plechtig: ‘Ik kan u nieuws melden. De administratie van Monumenten & Landschappen zal van zeer dichtbij enkele elementen verifiëren. En als men een aantal feiten kan staven, dan zal er een vorm van valorisatie komen met als doel om die werken te laten voortbestaan.’ Concreet: vindt men een balustrade van Victor Horta, dan is een aankoop voor het Hortamuseum in Brussel een mogelijkheid.

Al zal Kir voor Rosendor zijn slaap niet laten, toch verdient de staatssecretaris stilaan de titel van grootste monumenten-beschermer van het land. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft in de laatste bestuursperiode een indrukwekkende inhaalbeweging gemaakt. In 2004 had het 17 miljoen euro veil voor het patrimo-nium, in 2008 was dat al 27 miljoen. Vandaag zijn zo’n 3300 monumenten beschermd, per inwoner het hoogste aantal van de drie gewesten. ‘U moet weten, de bruxellisation ligt achter ons’, zegt Kir. ‘Voorbij is de tijd dat men in Brussel alles toeliet. We hebben beslist om ons voor alle soorten patrimonium te interesseren. We gaan naar alle wijken in de Brusselse regio, we beschermen alle stijlen, alle periodes. We beschermen ook thematisch: per wijk, per sportieve infrastructuur. We hebben zwembaden beschermd, en scholen. Onlangs nog een hele reeks kleinhandelszaken, zoals de apotheek Le petit Botanique, de cafés Au vieux spijtigen Duivel en Cirio. En we zijn in de Brusselse regio niet weinig trots dat we besloten hebben om ook hedendaags vastgoed te beschermen. Het rectoraat van de Vrije Universiteit van Brussel, in 1978 voltooid door Renaat Braem, hebben we beschermd in 2007!’ Daarbij is het de bedoeling om vastgoed te beschermen dat een ‘maximum aantal oorspronkelijke elementen bewaard heeft’. Dat kan getuigen voor een hele periode.

Blauw Huizeke

Het administratieve leger van Kir bestaat uit zestig man, opgedeeld in cellen, die alle terreinen van de patrimoniumzorg bestrijken. De ‘waakcel’ zorgt voor de opvolging van de dossiers, de relatie met de eigenaars, de controle op en begeleiding van restauratie en renovatie. Openbare restauraties worden voor 80 procent gesubsidieerd, private voor 40 procent.’ Het Brussels Gewest opteert voor een wetenschappelijke inventaris van het complete bouwkundig patrimonium van de 19 gemeenten. Hoewel hij nog niet is voltooid, staat hij al online. De inventaris is intelligent gemaakt en gebruiksvriendelijk (www.irismonument.be). Voor Jos Vandenbreeden maakt hij echter geen rangorde in het te beschermen erfgoed. Het Sint-Lukasarchief daarentegen maakte werk van een urgentie-inventaris, met aandacht voor het meest waardevolle erfgoed en de dringendst te behandelen gevallen.

Emir Kir ontkent dat hij die uit het oog verliest en geeft enkele voorbeelden van bedreigde gebouwen – het Blauw Huizeke aan het station van Ukkel-Kalevoet, een spoorwegmonument, ontrukt aan een vastgoedproject; het zwembad van Elsene uit het begin van de 20e eeuw – die intussen zijn beschermd. De staatssecretaris bereikt een retorische climax: ‘Welk bedreigd gebouw hebben we niet beschermd? Geef me een voorbeeld van een gebouw dat we in die vier en een half jaar tijd aan zijn lot hebben overgelaten!’

De beleidsman geeft blijk van visie: ‘We hebben de maandagen van het patrimonium gecreëerd, de klassen van het patrimonium in het Brussels Info Point, het Erfgoedfeest op 26 april, de wandelroutes. Waarom hebben we dat gedaan? Zoals u weet stamt 40 procent van de bevolking in Brussel uit de immigratie. We dachten dat we in de jongeren moesten investeren, omdat zij de toekomstige beschermers van het patrimonium zijn. Misschien dat we via het erfgoed kunnen bijdragen tot een gemeenschappelijke identiteit, want de monumenten behoren iedereen toe. Voor een monument waar je in de straat naar kijkt, hoef je niet te betalen. We moeten al die jongeren laten zien dat ze trots kunnen zijn op hun wijk, op hun stad, hun regio.’

Denkend aan de piramide bij het Louvre in Parijs, de koepel van de Reichtstag in Berlijn en de Millenium Dome in Londen, kreeg Emir Kir een visioen, dat hij voor het eerst wereldkundig maakt: ‘Ik droom dat er op een dag in de Koningstraat, bij de ingang van het Paleis voor Schone Kunsten, naast het gebouw van de Brusselse regering, een groot monumentaal werk verrijst. De tijd is gekomen om Brussel te bedenken met een hedendaags werk, niet verstopt in zijn voorsteden, maar recht in het hart van de stad, als een breuk met het traditionele patrimonium in die buurt. Die breuk moet er komen omdat de eenentwintigste eeuw zichtbaar moet worden in de stad. Je mag geen museumstad zijn, die alleen trots is op wat er in de negentiende eeuw of in het interbellum is gebeurd. Je moet jonge architecten vandaag de kans geven om het Brussel van morgen te creëren.’

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content