Michael Borremans, bewonderd om zijn virtuoze toets, is een rijzende ster. De tijdloze figuren op zijn schilderijtjes doen als onder hypnose dingen van een adembenemende raadselachtigheid. Maar hoelang nog? De winnaar van de Vlaamse Prijs voor Beeldende Kunst 2012 spreekt.
Het is vijf uur in de namiddag als hij de telefoon opneemt. ‘Ik ben net mijn handen aan het afdrogen’, zegt de schilder. Hij werkt nu nine-to-five in een regime van eten, slapen, werken. Na ‘een moeilijk jaar’ vol ideeën maar ‘zonder focus’ loopt het als een trein. Spreken tijdens het eten gaat nog net. Hij kiest voor NZET, een klein restaurant in de Gentse kuip. De naam komt uit de eerste regel van een gedicht: Nooit Zal Een Teerlingworp (het toeval opheffen).
Is het toeval een leidend principe in uw leven, in uw werk?
MichaelBorremans: Ik orkestreer alles, en dan slaat het toeval toe. Het kan compleet oninteressant zijn, maar als het goed is moet je het aangrijpen. In de beste werken heeft het toeval een grote rol gespeeld. Op een schilderij dat al een tijd op de grond lag, was er vuil gevallen. Kleine brokjes pleister en stof. Ik vond dat werk ineens beter, als beeld. Ik heb het gefotografeerd en dat document gebruikt om een ander schilderij te maken.
In het stof op het ateliermodel voor de grotere sculptuur die u deze zomer op Track toonde, trok een kat toevallig sporen. Waarom wilde u ze bewaren?
Borremans: Het stof doet je beseffen dat er tijd overheen gegaan is eer de sculptuur geworden is tot wat we nu zien. De sporen van een dier benadrukken dat nog. In de grote versie hebben we er dan opnieuw een kat bij gezet. Eigenlijk had ik hier een tijger moeten hebben. Maar de kat heeft niets gedaan. Ik dacht: zo moet dat zijn. Ik had geprobeerd om het toeval een beetje te ensceneren, maar de kat heeft er anders over beslist. Ik vind toeval een zeer schoon element. Straks links inslaan of juist rechts kan je leven veranderen. Maar dat weet je niet.
Ook Jan Fabre was onlangs toevallig aan de slag…
Borremans:… met katjes. Ik heb als kind ook met katten gegooid om te zien of ze op hun vier poten zouden belanden. Ze kwamen goed terecht, merkwaardig. Kinderen mishandelen weleens een dier, als experiment. Dat kleine incident met Fabre is opgeblazen in de media. Er worden dagelijks dieren op een veel gruwelijker manier mishandeld, kijk naar de voedselindustrie. Dat zou anders moeten, met meer respect voor het dier. Maar ik heb niets tegen vleesconsumptie. Ik zou zelfs mensenvlees eten. Ik kan me voorstellen dat mensen ermee akkoord gaan om na hun dood eetbaar verklaard te worden. Net zoals organen gedoneerd worden. Dat is een ethische kwestie. Alles wat eetbaar en voedzaam is, kan interessant zijn. Je mag niets weggooien. Ik ben tegen verspilling, absoluut. Ik ben voor het consequent en bewust omgaan met alles wat voorradig is. En je moet er rekening mee houden dat er nog mensen na ons komen.
Tekent u daarom op papier dat al gebruikt is?
Borremans: Waarom zou ik een lelijk nieuw blad kopen als ik een mooi oud kan vinden? Ik vind er veel meer dan ik nodig heb. Ik hoef ze zelfs niet te zoeken. Ondertussen is er wel een fan die mij af en toe oud papier komt brengen. Maar dat wordt al gauw te esthetiserend. Vaak scheur ik gewoon het schutblad uit een boek, of titelpagina’s waarvan de achterkant wit is. Soms vind je een stuk karton met mooie vlekken of strepen. Daar speelt opnieuw het toeval: er is niet over nagedacht hoe die erop gekomen zijn. En ze gaan inderdaad deel uitmaken van de tekening.
Kent u het ‘Interview with a Cat’ (1970) door Marcel Broodthaers?
Borremans: Nee. Was die kat een kunstenaar?
Uit de vragen moest blijken van wel. Maar de kat miauwde alle antwoorden.
Borremans: We schrijven een kat dingen toe die we andere dieren niet toeschrijven, omdat het lijkt alsof de kat een geheim in zich draagt, of dingen ziet die wij niet zien. En ik vind katten best rare dieren. In mijn tuin komt er altijd een naar mij kijken terwijl ik aan het werk ben. Als ik wil kennismaken, loopt ze weg. Maar waarom zit ze altijd naar mij te staren? Vanwaar haar belangstelling? Misschien de geest van mijn overleden moeder, wie weet.
U geeft de figuren op uw schilderijen vaak een gefixeerde en fixerende blik.
Borremans: Dat is een manier van communiceren via het beeld. En dan gaat het niet alleen over fixatie, maar ook over representatie. Ik kies altijd voor een onderwerp dat al in onze cultuur tot representatie gemaakt is. Daarom zijn al mijn personages generisch. Het zijn archetypes. Zo voer ik een klein theatertje op in mijn schilderijen, met een heleboel impliciete verwijzingen, indirect reflecties over onze cultuur.
Concreet?
Borremans: Ik fixeer me op één onderwerp, en laat zo veel mogelijk accidentele details weg. Daardoor krijg je een meer universeel beeld. De context is er nog, maar meer impliciet. Ik wil nu een stuk kaas schilderen. Hoe doe je dat? Waarom doe je dat? Mooi is het zeker: het verwijst naar het zeventiende-eeuwse stilleven, naar een traditie in de beeldcultuur. En voor mij evenzeer naar Donald Judd (Amerikaanse sculpteur, minimal art, nvdr). Het is een banale beslissing, maar ik weet dat ze werkt: die kaas moet ik hebben in mijn volgende tentoonstelling.
Er zitten veel fixaties in uw werk: de nek, de halsboord, het haar, handen, vingers, de afgewende zijde van figuren.
Borremans: Ja, het is waar, ik doe veel mensen vanaf de rug. Zo ontwijk ik ook de psychologie van één bepaalde persoon, omdat ik generisch wil werken. En de nek is ook wel mooi omdat hij kwetsbaar is. Ik heb ooit een schilderijtje gemaakt omdat ik dacht dat ik er puur esthetisch iets moois kon mee doen: haartjes, kleine schaduw op de witte huid van de nek, en dan weerkaatste die huid zelfs nog eens in het licht. Ik wou dat hebben. Ik wou dat in verf.
U bent pas laat beginnen te schilderen. Leerde u van de oude meesters?
Borremans: Toen ik begon te schilderen, keek ik eerst naar Fragonard, een rococoschilder. Je ziet het ook aan de stijl van mijn eerste schilderijen, heel dik in de verf. Geleidelijk kwamen Rubens en Velazquez in beeld. Qua techniek zijn ze een beetje verwant. Rubens gebruikte een onderschildering in blauw. Vandaar het blauw in de vleeskleuren en vandaar dat de aderen op het schilderij ook werkelijk diep liggen. Dat deed Velazquez niet, maar ook hij werkte met heel dunne transparante tonen die zich vermengen ter hoogte van het doek. Alleen highlights zijn in dikke verf. Heel economisch.
Velazquez had een vrij nerveuze penseelstreek.
Borremans: Dat is een techniek die een beetje bij mijn temperament past. Mijn lievelingsschilder is eigenlijk Chardin, maar ik kan niet schilderen zoals hij. Zo’n beetje voorzichtig prutsen, daarvoor moet je een rustige geest hebben. Ik schilder altijd vrij snel, hoor. Ik heb wel een kleine productie, maar dat is omdat ik veel van mijn schilderijen nooit goed vind. Ik herbegin ze vanaf nul als ik geloof dat het om een interessant beeld gaat, of een goede compositie. Maar anders is zo’n klein schilderij in twee, drie uur gemaakt. Dat lukt mij zeker niet elke dag. Ik leef er telkens met spanning naartoe, alsof ik een wedstrijd moet spelen. Ik moet erg betrokken zijn om het tot een goed einde te brengen. Ja, het is geen job voor mietjes. Ik wil de dingen maken die ik relevant vind. Als ik niet overtuigd ben van hun bestaansreden kan ik ook niet het enthousiasme opbrengen om ze te maken. Want er bestaan al schilderijen genoeg.
De uwe gaan dan ook nog eens over de absurditeit van het leven.
Borremans: Ja, maar ik wil dat op de best mogelijke manier definiëren. Zodra ik weet dat ik het iets beter kan definiëren, zal ik dat ook doen. Ook als een schilderij heel mooi is en ik er zou moeten afblijven. Je kunt het om allerlei redenen afwijzen, soms zelfs omdat een toets niet juist staat. Zo stom kan dat zijn. Soms is een schilderij nagenoeg alles wat je wou, maar je denkt: het kan nog beter. En dan kun je één beweging doen, waardoor je het ofwel vernietigt of brengt tot waar je het hebben wou. Ik ga altijd het risico nemen. En de borstels liggen daar dan te rillen, en zijn bang van mij.
Velasquez had van die hele lange penselen.
Borremans: Voor sommige dingen. Hij liet die speciaal maken, zodat hij een lossere toets had voor zijn accenten. En dan danst het penseel op het schilderij. Als je goed aan het schilderen bent is het penseel aan het dansen, altijd. Ik ben geen danser, ik kan niet dansen, maar schilderen is dansen. Dan ben je goed bezig, en zodra je dat begint te beseffen, doe je het verkeerd.
Hoe absurd kan een beeld zijn: een mens met een eendenbek?
Borremans: Als ik een bek zet op een meisje, dat verder volledig intact is, dan vind ik dat heel absurd. Het gaat mij om die absurditeit. Dat is mijn beweegreden, in de eerste plaats. Zo’n bek, dat kan niet. Maar als het iets was geweest wat wel kan, is het even absurd. En je kunt niet op om het even wat een bek zetten, het is zo delicaat. Het is een beetje flirten met onnozelheden, en ik neem dat zeer ernstig.
Kafka is niet ver?
Borremans: Ik heb Kafka gelezen in mijn puberteit. Maar ik ben zwaar beïnvloed door Monty Python. Toen ik dat op vroege leeftijd op tv zag, heeft dat een verpletterende invloed op mij gemaakt. Witold Gombrowicz (Poolse schrijver, nvdr) vond ik interessant omdat ik er een aantal verwantschappen met mijn werk in zag. Hij brengt herkenbare situaties naar voren, triviale dingen waar hij dan één klein detail aan verandert, waardoor alles absurd wordt. Mensen die betekenis geven aan iets wat geen betekenis heeft. En hoe dat de zaken in een stroomversnelling brengt die nergens naartoe leidt en op een fiasco eindigt. Dat domino-effect van de dingen vond ik in zijn boek Cosmos. Hij schreef ook een mooie thriller over een spookkasteel. Daar hing een vuil doekje aan de muur, dat trilde. En de rest is suggestie.
U stelt nu tentoon in Wenen, bakermat van de psychoanalyse. Kan Freud u een handje helpen?
Borremans: Freud is belangrijk, want ik besef goed hoezeer mijn onderbewuste meeschildert. Ik laat dat ook toe. Ik ben een aanhanger van een aantal theorieën van Freud, zoals het lustprincipe, absoluut.
Uw tentoonstelling heet Magnetics. Een verwijzing naar de theorie van Franz Mesmer over dierlijk magnetisme en levensenergie?
Borremans: Mesmer ken ik niet. Maar over energie gesproken: ik ben in Wenen naar de Narrenturm geweest, een van de eerste zelfstandige psychiatrische klinieken. Een toren met allemaal cellen. Keizer Franz Joseph ging er drie keer per week heen. Hij geloofde dat de energie van die mensen met psychische problemen ongestuurd was en vrijelijk uitstroomde. Daarom had hij helemaal boven een kamertje waar hij die energie kon capteren. Dat is toch fantastisch: hij had die energie nodig om zijn rijk te regeren.
Maar nee, de titel van de tentoonstelling is dezelfde als het schilderij dat Magnetics heet. Over de aantrekkingskracht van de duisternis. Er zit bijna een suïcidaal trekje in, ik vind het een mooie titel en een mooi werk.
Uw mensbeeld is behoorlijk pessimistisch.
Borremans: I’m afraid so. Met de meeste mensen kun je beter niets te maken hebben, zei Gerard Reve al. We zitten zeer contradictorisch in elkaar. We zijn geprogrammeerd om egocentrisch te zijn. Maar dat is ook weerzinwekkend, en we weten dat. We willen eigenlijk niet egocentrisch zijn. Elkeen van ons zit met dat conflict. En dat uit zich in alles. In politiek, in filosofie, in gedrag, in cultuur. Dat is een onmogelijk huwelijk, het zit in ons. Heel vreemd.
Wat moeten we ermee?
Borremans: Niets, want het is altijd hetzelfde. De mensen bewegen en worden voortbewogen in een tredmolen, in iets wat niet stopt en daardoor ook geen zin heeft. Misschien. Ik weet het eigenlijk niet. Ik ben maar een eenvoudige jongen, ik maak schilderijtjes en probeer op die manier met de dingen om te gaan. Dat helpt wel voorlopig. Je moet daar zeer bescheiden in zijn. Begrijp me niet verkeerd: ik ben zeer ambitieus. Ik vind mezelf de meest interessante schilder ter wereld op dit moment. Dat klinkt helemaal niet bescheiden, maar ik ben er wel van overtuigd want anders zou ik het ook niet doen. Als ik een ander de meest interessante schilder ter wereld zou vinden, dan zou ik wat ik zelf doe veel meer in twijfel trekken.
U kreeg de Prijs Beeldende Kunst 2012 van de Vlaamse Gemeenschap. Bent daar trots op?
Borremans: Toch wel. Ik had hem niet zien aankomen en ik voel mij aangemoedigd. Het is toch een beetje de Gouden Schoen van de kunst, hoop ik. Rijk zal ik er niet van worden, en ik had al even graag een beker gehad. Een wisselbeker, met de namen van de winnaars van de prijs erin gegrift.
Wat nu?
Borremans: Mijn nieuwe werk zal ergens met religie te maken hebben. Ik voel het komen. Er zullen verwijzingen in zitten naar het transcendente. Engelen. Het werk begint in een andere ruimte te komen. Het maakt mij nieuwsgierig. Ik wil werk maken dat iets etherisch heeft, maar ook iets fundamenteels. Tegelijkertijd. Ik denk dat het mij zal lukken. Ik zit in een proces van werken en weet best waar ik naartoe ga, maar kom onderweg heel andere landschappen tegen dan ik vermoed had. Ik ben zo dankbaar dat dit gebeurt. Dat is een reis die je maakt.
Raakt uw werk uit de claustrofobische sfeer?
Borremans: Het wordt lichter van toon, lichter van kleur, en er komt meer zuurstof in. Maar het is nog altijd ergens eng. Het blijft wrang. Ik zal zien.
Er zitten verfplekken op uw pak. Schildert u nog altijd in uw mooiste kostuums?
Borremans: Vlekken maken gebeurt weinig, ik ben gedisciplineerd, ik maak me niet vuil. Ik zal langs mijn tafel, mijn ezel of mijn palet gestreken hebben. Ik heb zo’n zes of zeven pakken met vlekken op. Mijn mooiste gebruik ik om in te schilderen. Ja, ik heb een pak van Branquinho, van Armani, Dries van Noten. Ik heb er nu eentje op maat laten maken bij Café Costume. Als een pak nieuw is, mag ik het echt niet vuilmaken. Hiermee (wijst naar zijn pak) kan ik al niet meer goed werken, omdat er al een vlek op is. Als er nog een vlek op komt, ja… Die spanning is er dan niet meer. In een nieuw pak kan ik veel geconcentreerder werken, dat is vreemd.
Uw figuren zitten tijdloos in het pak.
Borremans: Ja, je mag aan hun pakken niet zien uit welke tijd ze komen. Ik laat ze soms speciaal maken voor mijn modellen. Ik ben ondertussen ook een beetje een modeontwerper. Alles wat in een schilderij naar voren komt als incidenteel contemporain, is binnen twintig jaar gedateerd. Daar moet je mee opletten. Het moet universeel blijven. Daarom was ik zo blij dat mijn eerste tentoonstelling in Japan daar zo gesmaakt werd. Want die mensen hebben een heel andere cultuur. Een zeer mooie cultuur.
Er zit ook iets Japans in uw werk.
Borremans: Ja, in de eliminatie van veel dingen. Zij doen dat ook. Leuk land. Om het even wat je daar koopt, alles wordt zeer mooi verpakt. Stijlvol, zonder poeha. Altijd zeer minimaal, maar zeer mooi. Volgend jaar doe ik een tentoonstelling in het Hara-museum in Tokio, een klein museum in een voormalige villa in art-decostijl met Japanse invloeden. Dat is goed voor mijn werk omdat het kleine kamers zijn. Intiem. Ik ben nieuwsgierig.
Ging u ook geen film maken met een lama in de hoofdrol?
Borremans: Het is er nog niet van gekomen. Ik heb er wel een storyboard voor getekend. Het is een lama die in een Gents arbeidershuisje woont. Hij heeft een heel saai leven en hij wordt gevolgd door een documentairemaker die hem constant filmt. Het zou een echte lama moeten zijn die de rol speelt, een schaap zou dat niet kunnen. En een kameel kan niet in een Gents arbeidershuisje. Een lama heeft zoiets stugs, en heeft de fysionomie om dat personage uit te drukken, in dat huisje. Het is moeilijk, maar misschien doe ik het nog.
DOOR JAN BRAET, FOTO’S FILIP NAUDTS
‘Ik ben geen danser, maar schilderen is dansen.’
‘Flirten met onnozelheden, ik neem dat heel ernstig.’