Het Arkcomité viert morgen de vijftigste verjaardag van zijn prijs voor het vrije woord.
In 1947 beschreef Marnix Gijsen in zijn romandebuut Joachim van Babylon zijn ‘overgang van een relatieve vroomheid tot het agnosticisme en het stoïcisme’. Op slag kreeg Gijsen in de katholieke wereld waaruit hij was gegroeid de status van afvallige, ja, van renegaat. Joachim van Babylon belandde op de katholieke index van verboden boeken. In De Standaard, waarin Gijsen als criticus tot een cultuurpaus was uitgegroeid, fulmineerde priester-leraar Karel Elebaers tegen het ‘demoraliserende’ karakter van het boek.
In 1950 stelde een (overigens vooral uit katholieken bestaande) jury voor om Gijsen voor de roman te bekronen met de literaire prijs van de provincie Antwerpen. Maar daar wilde de provinciale literatuur- en bibliotheekcommissie, aangevoerd door priester Joris Baers, niets van horen. Baers vond dat Joachim van Babylon aanstoot gaf ‘aan de gevoelens van de bevolking van de provincie Antwerpen’. Dat argument overtuigde de (uitsluitend uit CVP’ers bestaande) Bestendige Deputatie: ze weigerde Gijsen de prijs. De onderscheiding ging in 1950 naar de criticus André de Ridder en… Joris Baers, het jaar daarop naar… Karel Elebaers. Zo, dat was duidelijk.
Zowel de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen als de Vlaamse Pen-Club, toen nog strijdvaardige organisaties, protesteerden ertegen dat een esthetisch object als een roman uitsluitend op ethische gronden werd beoordeeld – en afgewezen. Herman Teirlinck, directeur van het linkse en vrijzinnige Nieuw Vlaams Tijdschrift (NVT), dat Gijsens roman in voorpublicatie had afgedrukt, reageerde op het incident door een nieuwe onderscheiding te stichten. Ze kreeg de veelbetekenende naam Arkprijs van het Vrije Woord en wordt sindsdien al een halve eeuw lang op een symbolisch moment uitgereikt, op Hemelvaartsdag.
De eerste Arkprijs ging naar de toen 28-jarige dichteres Christine D’haen. In Zwarte sneeuw (1989) herinnerde ze zich de prijsuitreiking: ‘Met al mijn geld koop ik mij een grijs mantelpak en een écru zijden blouse. Ze zien mij verbaasd komen, de burgers. Ze verwachten een mooi wuft meisje en zien een stijfdeftig, dor schoolfrikje. En die erotische gedichten dan?’ ‘De burgers’: de redactie van het NVT, de jury van de Arkprijs, was inderdaad een gevestigd cultureel instituut.
OOG VOOR NIEUW TALENT
Het Vlaamse cultuurleven had zich stevig verankerd in de ideologische verzuiling, met het liberale De Vlaamse Gids en het socialistisch getinte NVT aan vrijzinnige kant, en Dietsche Warande & Belfort aan katholieke zijde. Nochtans hadden velen bij het einde van de Tweede Wereldoorlog gehoopt op een nieuwe wereld waarin geen plaats meer zou zijn voor de vooroorlogse verzuiling. August Vermeylen, de eigenlijke stichter van het NVT (hij overleed kort voor het eerste nummer in april 1946 verscheen), wou er een pluralistisch blad van maken, maar zijn katholieke gesprekspartners haakten al snel af.
In de daaropvolgende jaren verstrakte de partijpolitieke opdeling. Een buitenstaander als de Nederlander Pierre H. Dubois, die voor het katholieke Vlaamse weekblad De Spectator werkte, kon niet meer aarden in dat cultureel klimaat: ‘Voor zover er zoiets bestond, was het een beetje provinciaal en werd het veronaangenaamd door een geest van coteries. Het waren ofwel katholieke kringen, vaak wel goedmoedig maar bekrompen en onnozel of kleingeestig, ofwel socialistische, die zich niet zoveel aan culturele zaken gelegen lieten liggen.’ ( Retour Amsterdam-Brussel, 1988).
In die ideologische polarisering kreeg de Arkprijs een links en vrijzinnig etiket, hoewel de NVT-redactie toch in de eerste plaats oog bleek te hebben voor interessant nieuw literair talent. Christine D’haen, Hugo Claus, Maurice D’Haese, Ivo Michiels, Ward Ruyslinck, Hugues Pernath, Paul Snoek, Daniël Robberechts of Jef Geeraerts kregen met de Arkprijs hun vroegste onderscheidingen. Niettemin bevat het Arkpalmares ook tal van namen die achteraf literair of intellectueel weinig te betekenen hadden.
In de jaren zeventig en vooral nadat de prijs bij het opdoeken van het NVT in 1983 in handen was gekomen van een onafhankelijk Arkcomité, verbreedde het spectrum van de bekroningen. De prijs ging ook naar de Internationale Nieuwe Scène of de cineast Robbe de Hert (die het met zijn hardnekkige Antwerps nog aan de stok kreeg met de toenmalige NVT-hoofdredacteur Paul de Wispelaere), en vooral naar journalisten, historici, politici of cartoonisten.
De gevaren voor ‘het vrije woord’ zijn na een halve eeuw immers grondig van aard veranderd. Tegelijk taande de status van de Arkprijs als prominente literaire onderscheiding. Zulke prijzen hebben tegenwoordig vooral met veel geld te maken, terwijl een Arklaureaat het alleen met de eer moet stellen: zijn naam wordt gegrift in de Ark, een lelijk zilveren doosje dat wordt bewaard in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven. En bovendien, dat doosje is inmiddels zo goed als volgekrast.
M.R.