‘Een rijke samenleving moet de sociale minima handhaven en verhogen. De nieuwe regering kan dit niet laten afhangen van de budgettaire mogelijkheden.’ De boodschap van professor Bea Cantillon aan Verhofstadt II is duidelijk.
De Nationale Bank en het Planbureau hebben snel komaf gemaakt met alle beloften van voor 18 mei. De nieuwe regering hoeft niet te rekenen op veel economische groei. Ze zal budgettair op haar tellen moeten passen. Maar naar buitenuit lijkt dat de paarse deelnemers aan de formatiegesprekken niet erg te verontrusten.
Elders in Europa woeden volop discussies over de verzorgingsstaat. In Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Italië, Spanje en Nederland staan ingrijpende pensioenhervormingen op stapel en wordt het mes gezet in de sociale bescherming. In ons land zijn de fundamenten van de welvaartsstaat amper een thema. Helemaal in de lijn van het neopositieve denken vindt SP.A-voorzitter Steve Stevaert zelfs dat de vergrijzing geen probleem is.
Professor Bea Cantillon, directeur van het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) van de Universiteit Antwerpen, begrijpt dat niet goed. Onder de laatste regering van Jean-Luc Dehaene (CD&V) was ze gecoöpteerd senator voor de christen-democraten. Voor de aftredende paars-groene coalitie werkte ze voorstellen uit om het sociaal statuut van zelfstandigen en werknemers te harmoniseren. Het paarse concept van de actieve welvaartsstaat noemde Cantillon een heruitvinding van het compromis van de sociaal gecorrigeerde vrijemarkteconomie. Ze pleitte voor ‘een pluri-actieve welvaartsstaat’ door te investeren in vorming en jobs voor laaggeschoolden en door de zorgarbeid van vrouwen te valoriseren. Heeft paars-groen naar haar raad geluisterd?
Bea Cantillon: ‘Er zijn aanzetten geweest, zoals het ouderschapsverlof en het sociale akkoord voor de gezondheids- en welzijnszorg. Een andere vernieuwing is het tijdskrediet. Maar voor een definitief oordeel is het te vroeg. Deze maatregelen zijn nog te embryonaal en moeten verder uitgewerkt worden.’
De uitleg stopt ook vaak bij ‘een betere combinatie van arbeid en gezin’. Over een bredere samenlevingsvisie zoals de pluri-actieve welvaartsstaat spreekt niemand.
Bea CANTILLON: In het politieke debat komt die visie inderdaad niet aan bod. Ook in de voorbije verkiezingscampagne waren grote sociale uitdagingen zoals het vraagstuk van de verouderingskosten geen thema. Dat is merkwaardig en verontrustend.
Voor 18 mei ging het bijna uitsluitend over lasten- en belastingverlagingen. De partijen waren in een opbod verwikkeld. Nu de reële economische en budgettaire situatie bekend is, wordt het debat serener en interessanter. Rond een nieuwe belastingvermindering is het veel stiller geworden. De discussies gaan wel over een lastenvermindering om de werkgelegenheid te stimuleren.
Guy Verhofstadt (VLD) werkt als formateur met een matrix van werkgelegenheid en budgettaire orthodoxie. Maar hadden we daarvoor verkiezingen nodig?
CANTILLON: In feite gaat hij door op een elan dat er al was. De verkiezingen waren geen moment van bezinning over grote maatschappelijke problemen. Welke plaats geven we aan zorgarbeid? Hoe bereiden we ons voor op de vergrijzing? Hoeveel investeren we in kinderen om genoeg human capital te hebben en de pensioenen betaalbaar te houden?
In de sociale zekerheid steunen veel uitgaven nog altijd op het oude kostwinnersmodel. Ze kunnen worden gerecycleerd voor de ondersteuning van zorgarbeid die vroeger gratis door vrouwen werd geleverd. Ik geef een voorbeeld: in plaats van een verhoogde uitkering voor het hoofd van een gezin met maar één inkomen kan dat geld ook dienen voor een uitkering aan een moeder – of een vader – die voor de kinderen zorgt. De budgetten kunnen anders besteed worden, maar dat vergt wel enige creativiteit.
Uit een recent CSB-onderzoek bleek dat veel langdurig werkloze vrouwen hun uitkering al beschouwen als een zorgpremie. Botst dit niet met het Scan- dinavische model dat minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A) aankleeft? Wie een uitkering ontvangt, moet een opleiding volgen en werk zoeken.
CANTILLON: Veel langdurig werkloze vrouwen zien de werklozensteun als een zorguitkering voor hun werk in het gezin. Een samenleving kruipt nu eenmaal waar ze een weg vindt. Toch is dit oneigenlijk gebruik van uitkeringen verdedigbaar, omdat er een reële nood tegenover staat, maar dat verloopt dan beter niet via het budget van de werkloosheid.
Er is ook misbruik van uitkeringen en dat is wel problematisch, omdat dit geld beter kan worden besteed en het sociale draagvlak van het systeem wordt aangetast. Kijk naar de uitslag van het Vlaams Blok op 18 mei. Die partij klaagt niet zonder succes aan wat de mensen zien en ervaren als misbruiken.
Het Scandinavische model biedt diverse antwoorden. Voor zorgarbeid zijn er genereuze ouderschapsvergoedingen en wordt deeltijds werk flink ondersteund. Om misbruiken tegen te gaan, zijn er strakke uitvoeringsorganisaties die de uitkeringstrekkers niet loslaten. In België is het op dat vlak pover gesteld. Zestig procent van de door ons ondervraagde werkloze vrouwen had nog nooit van de VDAB gehoord. Er wordt bij ons te weinig omgekeken naar laaggeschoolde werklozen.
Dat belooft ook niet veel goeds voor oudere werknemers die hun baan verliezen.
CANTILLON: Enkele weken geleden was er in Antwerpen een wereldcongres over sociale zekerheid in een verouderende samenleving. Daar bleek dat de problematiek van vervroegde pensionering niet alleen in België, maar in alle westerse landen aan de orde is. Zelfs de Verenigde Staten ontsnappen er niet aan. Daar hebben de privéverzekeraars dat mechanisme ook in werking gesteld.
Het congres was unaniem: deze evolutie is onhoudbaar. Anders wordt het pensioenvraagstuk onoplosbaar. Diverse landen hebben al maatregelen genomen om mensen langer aan het werk te houden. Dat gaat van een drastische verhoging van de pensioenleeftijd tot een forse verlaging van de uitkering voor wie er vroeger mee ophoudt. Maar veel levert dat niet op. Bij een hogere pensioenleeftijd duiken oudere werknemers op in de werkloosheid of de invaliditeit. Dat zijn communicerende vaten.
Wonderoplossingen zijn er niet. De Finse regering heeft wel een interessant experiment. Ze benadert pensioenen, werkloosheid en invaliditeit als één samenhangend pakket. Ze heeft ook veel aandacht voor de arbeidsvoorwaarden van oudere werknemers. Werkgevers hebben op dat vlak een grote verantwoordelijkheid. Ze moeten hun bedrijf zo organiseren dat oudere werknemers nog nuttig kunnen zijn. Dat wordt bij ons veel te weinig benadrukt. Nu gooien werkgevers ervaring en deskundigheid weg. Dat is dom en tegelijkertijd vreemd, want door de veroudering van de beroepsbevolking zijn bedrijven meer en meer verplicht om oudere personeelsleden in dienst te houden of te nemen.
De meeste mensen willen niet meer werken tot ze 65 jaar zijn.
CANTILLON: Ik ben niet tevreden met de uitleg dat men het gewoon is om vroeger met pensioen te gaan. Er is iets grondig mis met onze levenswijze als veel werknemers op hun 55e reikhalzend uitkijken naar hun pensioen. Ze hebben te veel stress door het werk, door het zoeken naar een balans tussen arbeid en gezin, enzovoorts. Van al dat rennen, puzzelen en organiseren zijn ze gewoon uitgeput.
In de verkiezingscampagne waren de verouderingskosten geen thema. Noch- tans wordt al jaren gezegd dat die vanaf 2010 zeer snel zullen groeien.
CANTILLON: De nieuwe regering kan dit dossier niet meer voor zich uitschuiven. Ze heeft een laatste kans om voorbereidingen te treffen en om al genomen maatregelen te versterken. De jaarlijkse bijdrage aan het Zilverfonds bijvoorbeeld moet wettelijk verankerd worden zodat die niet meer afhangt van de samenstelling van de coalitie of van de begrotingsmogelijkheden.
De kritiek op het Zilverfonds is dat het geen spaarpot is, maar een budgettaire truuk met schuldbewijzen van de overheid aan zichzelf.
CANTILLON: De kritiek slaat vooral op de façade. Ten gronde is het een wijze beslissing. Het Zilverfonds is geen spaarpot, maar het zou ook niet slim zijn om te sparen en tegelijkertijd schulden terug te betalen. De inzet is een versnelde schuldafbouw om de komende pensioenlasten te dragen en dat is goed.
Uw collega Erik Schokkaert van de KU Leuven heeft drie maatregelen voor het pensioendossier: schuldafbouw, een tweede aanvullende pensioenpijler, soepele pensioenleeftijden. Bent u het met hem eens?
CANTILLON: Ja. Voor de werknemerspensioenen zijn die drie instrumenten er al. In 1996 is beslist om de pensioenleeftijd voor vrouwen geleidelijk te verhogen en voor werknemers in het algemeen te flexibiliseren. Vlak voor de verkiezingen is de nieuwe wet op de aanvullende pensioenen in het Belgisch Staatsblad verschenen.
In de pensioenstelsels van de zelfstandigen en de ambtenaren is daarentegen nog veel te doen. Voor de ambtenaren kan dat gebeuren in het kader van de Copernicushervorming. Voor de zelfstandigen moet de nieuwe regering dringend ingrijpen om te vermijden dat het systeem in elkaar klapt. Het debat is nu verengd tot de minimumpensioenen voor zelfstandigen. Dat schept een vals beeld. Even fundamenteel is het probleem van de financiering van de zelfstandigenpensioenen.
Is dat niet de kernvraag van het hele vergrijzingsdebat: wie zal dat betalen?
CANTILLON: Het antwoord hangt in grote mate af van de economische groei. Als die groot genoeg is, zal het allemaal nogal meevallen. Maar als de economie niet meezit, hebben we een groot probleem. Kunnen we de stijgende verouderingskosten spreiden zonder de welvaartsevenwichten tussen jong en oud te veranderen? Het is moeilijk denkbaar dat de jongere generaties steeds meer moeten bijdragen voor hogere pensioenen van ouderen die veel rijker zouden zijn dan zijzelf.
Overal in Europa staat de hervorming van de pensioenstelsels hoog op de agenda. U vindt dat daarbij ook naar het gezinsbeleid moet worden gekeken.
CANTILLON: Dan zitten we meteen weer bij de pluri-actieve samenleving. Debatteren over vergrijzing is spreken over kosten in 2020 of 2030, en over de mensen die ze dan moeten dragen. Die mensen, dat zijn onze kinderen. Een gezinsbeleid moet daarom investeren in een generatie die sterk genoeg zal zijn om de pensioenuitgaven op te hoesten. Dat kan gaan van onderwijs tot kinderopvang en maatregelen die gezinnen de tijd geven om te zorgen voor hun kinderen.
Er is nog een ander belangrijk aspect. We leven niet alleen langer. Er worden ook te weinig kinderen geboren. Het fenomeen van de vergrijzing zal dus nog sterker worden. Nochtans blijkt uit onderzoek dat het door ouders gewenste kindertal steevast hoger ligt dan het aantal kinderen dat ze hebben. Dit wijst minstens voor een deel op een sociaal probleem. Een geboortestimulerend beleid is daarom ook verdedigbaar als een antwoord op een existentieel verlangen van mensen.
Met hogere kinderbijslagen alleen zal dat niet lukken.
CANTILLON: Dat is juist. De nataliteitsgraad is het hoogst in de Scandinavische landen. De gezinnen daar worden niet alleen financieel ondersteund. Ook de kinderopvang is er goed uitgebouwd en voor werkende ouders zijn er diverse maatregelen om voor hun kinderen te zorgen, zoals loopbaanonderbreking, ouderschapsverlof en deeltijds werk.
In ons land is deeltijdse arbeid de laatste jaren toegenomen, maar er zijn nog altijd veel te weinig deeltijdse jobs. Om de Lissabonnorm met een werkgelegenheidsgraad van 70 procent te halen, moet de nieuwe regering de mogelijkheden van deeltijds werken serieus vergroten.
Kan een immigratiepolitiek het probleem van de vergrijzing helpen oplossen?
CANTILLON: Dat is een moeilijke kwestie. Die immigratie zal er hoe dan ook komen, of we dat willen of niet. Daarbij speelt de emigratiedruk in armere landen een rol, maar bij ons zal ook de vraag naar jonge en geschoolde werkkrachten stijgen. We moeten dan de twee kanten van de medaille durven bekijken. In ontwikkelingslanden voltrekt de veroudering zich in een veel hoger tempo dan bij ons. Omdat ze geen volwaardige pensioenbescherming kennen, stevenen ze regelrecht af op een sociale ramp indien veel jonge mensen naar hier uitwijken en daardoor de zorg voor hun oudere bevolking wegvalt. Het denken hierover is niet ver gevorderd. Maar lang kunnen we de vragen over de sociale randvoorwaarden van immigratie en over de problemen die elders door emigratie ontstaan, niet meer ontwijken. Er is een internationaal gesprek nodig.
Dat geldt trouwens ook voor de welvaartsstaat. Zij is bedacht in het kader van een natiestaat. Maar die tijd is voorbij.
U hebt meegewerkt aan het rapport-Atkinson. Dat somt indicatoren van armoede en sociale uitsluiting in de Europese lidstaten op. Draagt dit bij tot een socialer Europa?
CANTILLON: De lidstaten moeten nu om de twee jaar een actieplan voor sociale inclusie maken. Dat is voor hen geen vrijblijvend initiatief. Europa kende totnogtoe alleen de logica van de markt. Een sociale logica ontbrak volledig, maar kan door die nieuwe benadering langzaam worden ingebracht. Is dat niet snel en efficiënt genoeg? Ik denk dat er geen andere mogelijkheid is omdat de sociale stelsels van de lidstaten te veel verschillen.
Uiteindelijk is er slechts één manier om die stelsels overeind te houden, en dat is internationale samenwerking onder de vorm van dwingende afspraken. Daarom zijn Europa en de geplande uitbreiding van de Unie geen bedreiging, maar een zegen.
Een andere grote uitdaging in ons land zijn de uitgaven voor de gezondheidszorg. In de verkiezingscampagne werd gegoocheld met bedragen tot 5 miljard euro extra in de komende vier jaar.
CANTILLON: Ik wil eerst nuanceren. Het uitgaveneffect van de vergrijzing speelt wel voor de pensioenen en het zorgaanbod voor bejaarden, maar het is niet zo groot in de gezondheidszorg. Waarom? De medische uitgaven zijn het hoogst op het einde van het leven en daarop heeft de veroudering geen echte invloed. De ziektekosten stijgen het meest door de vooruitgang van de medische technologie. Hierdoor hebben we een steeds betere, maar ook steeds duurdere gezondheidszorg.
Maar moet het budget van de ziekteverzekering daarom elk jaar met ongeveer 1 miljard euro worden verhoogd?
CANTILLON: Gezondheid is onbetwistbaar het hoogste goed voor de mensen. Dat verantwoordt een stijging van de uitgaven. Maar het systeem moet in elk geval ook efficiënter worden gemaakt. Verspillingen en misbruiken moeten verdwijnen.
De nieuwe regering moet de vinger op de knip houden. Uit CSB-onderzoek is gebleken dat door het besparingsbeleid van de jaren negentig de armoede in ons land was gestegen. Vreest u een herhaling?
CANTILLON: In de jaren negentig is de bodem van de sociale bescherming op een onrustwekkende manier weggeschoven. In de voorbije vier jaar is er een inhaalmanoeuvre geweest, maar de vraag is pertinent of die bodembescherming kan worden gehandhaafd en liefst kan worden opgetrokken. Dit is niet te reduceren tot een keuze tussen nieuwe lastenverlagingen en nieuwe verhogingen van de minima. De minimumuitkeringen zitten nu al dicht tegen de minimumlonen aan. Die uitkeringen kan je maar verhogen als ook de lasten op de lage lonen worden verlaagd en die lonen dus netto stijgen. Het ene kan niet zonder het andere worden gedaan, en volgens mij zijn beide maatregelen nodig.
Meer sociale uitgaven en minder inkomsten uit bijdragen op lage lonen, dat betekent dat het handhaven van een sociale bodem een zeer kostelijke zaak is. Het is ook niet eenvoudig omdat de markt laaggeschoolde en laagproductieve arbeid blijft uitstoten. Die arbeid wordt economisch niet meer genoeg gewaardeerd om er minimumlonen voor te betalen, tenzij de lasten op die lonen nog meer worden verlaagd. En toch moet deze kwestie voor de nieuwe regering het centrale aandachtspunt zijn: de bodem van de welvaartsstaat moet minstens behouden blijven! Die basisdoelstelling kan de regering in een rijke samenleving als de onze niet laten afhangen van de budgettaire mogelijkheden.
Dreigen we niet op te schuiven naar een minimumstelsel, waarbij wie gezond, actief en welstellend is zich aanvullend verzekert voor medische zorg en een pensioen?
CANTILLON: We mogen niet afglijden naar een minimumstelsel. Als de uitkeringen in de pensioenen, de werkloosheid en de invaliditeit voldoende hoog blijven, zullen de mensen het systeem niet ter discussie stellen. Aanvullende pensioenen kunnen in dat geval nuttig zijn voor zover ze gesolidariseerd worden en iedereen er kan instappen. Hetzelfde geldt voor de gezondheidszorg. Maar ook daar mag de bodem niet verdwijnen. Iedereen moet toegang hebben tot de beste medische zorg tegen een draaglijke prijs.
Uw academische mentor, wijlen Herman Deleeck, meende dat ons sociaal systeem vooral kwetsbaar is omdat het alleen om een herverdeling tussen loontrekkenden gaat.
CANTILLON: Zijn stelling klopt nog altijd. De lasten op arbeid blijven veel te hoog. Voor de lage en de minimumlonen zijn die lasten in de voorbije tien jaar wel stelselmatig verlaagd. Hierdoor is de marge om de situatie van minimumloners op peil te houden en tegelijkertijd iets te doen voor de sociale uitkeringen, erg klein geworden. Veel mogelijkheden heeft de nieuwe regering op dat vlak niet meer. Ze zal moeten overschakelen naar het subsidiëren van lage lonen met belastingkrediet.
Er zullen in elk geval meer algemene middelen moeten worden ingezet voor ons sociaal systeem. Die kunnen komen van een algemene sociale bijdrage, maar er is ook het idee van een energieheffing. Je komt bovendien snel uit bij de vraag naar de universalisering van de kinderbijslag en de gezondheidszorg. Die houden al lang geen verband meer met beroepsgebonden risico’s en zouden daarom niet meer alleen mogen worden betaald met sociale bijdragen van werknemers.
Over een sociale zekerheid met twee pijlers – een arbeidsgebonden (pensioen en werkloosheid) en een algemene pijler (gezondheidszorg en kinderbijslag) – zijn al stapels studies gemaakt.
CANTILLON: Alle argumenten wijzen in die richting, maar er zijn veel praktische én budgettaire bezwaren. Zo was ik voorstander om snel naar één kinderbijslagsysteem voor werknemers en zelfstandigen te gaan, maar dat idee hebben we voorlopig moeten opbergen omdat het te duur en te ingewikkeld was. Voor de gezondheidszorg is het probleem kleiner. De zogeheten kleine risico’s van zelfstandigen kunnen zonder al te grote financiële gevolgen in een algemene ziekteverzekering worden meegenomen. Ik hoop dat de nieuwe regering dat zal doen.
Dit debat heeft ook een communautaire dimensie. Aan Vlaamse zijde wil men het gezinsbeleid en de gezondheidszorg regionaliseren. De Franstaligen verzetten zich daar hardnekkig tegen.
CANTILLON: Sociale verzekeringen zijn interpersoonlijke transfers, van jong naar oud, van actieven naar niet-actieven, van gezonde naar zieke mensen. Een regionale dimensie staat daar haaks op. Ze gaat in tegen de regels van risicospreiding. Een drastische splitsing van de pensioen- en werkloosheidsstelsels zou in Wallonië ook leiden tot een sociaal drama. Een recent VRT-programma over De kinderen van de Borinage heeft bij veel Vlamingen de ogen geopend.
Maar het systeem kan niet blijven werken als een medische ingreep in de ene regio duurder is dan in de andere, of als Vlaamse werklozen wel en Waalse werklozen niet worden geschorst. Minister Vandenbroucke is begonnen met bijsturingen in de gezondheidszorg. In de werkloosheid zal dat ook moeten gebeuren.
Splitsen mag geen doel op zich zijn. Er zijn ongetwijfeld valabele motieven om de kinderbijslag naar de gemeenschappen over te hevelen. Maar ik heb nog nooit een overtuigend beleidsplan gezien dat aantoont dat Vlaanderen met die middelen een andere gezinspolitiek zou kunnen voeren dan nu het geval is of dan in Wallonië.
Patrick Martens