Die man bij wie de bril ontbreekt. Vooral de voetballer die in offside loopt, beklemtoont theatraal de bedrijfsblindheid van de assistent-scheidsrechter. Valt er ooit eer te behalen met deze bezigheid? Peter Hermans en Walter Vromans over lot- en buitenspelgevallen.
Over assistent-scheidsrechters weten we weinig. Wat zouden we moeten weten? Bijvoorbeeld dat ze een inspannende bezigheid hebben en daarvoor vijftig, zestig keer per jaar in groep trainen. Meerdere keren per seizoen leggen ze ook de FIFA-test af. Dat wil zeggen: zes korte koersen van 40 meter, telkens in minder dan zes seconden, en daarna tien tot twaalf rondes op een atletiekpiste, in afstanden van 150 meter, nu telkens binnen de halve minuut. En verder? Dat ze onderwatermetingen ondergaan en medische tests die de blessuregevoeligheid van hun achillespees en andere spieren meten. En ten slotte: dat ze de scheidsrechter in alle opzichten assisteren.
Peter Hermans en Walter Vromans waren met Frank De Bleeckere op het WK voetbal in 2006. Samen met hem deden ze vorig seizoen ook enkele wedstrijden in de Champions League, daaronder Real Madrid-Bayern München. Dit jaar werd Walter Vromans internationaal aan Serge Gumienny gekoppeld. Peter Hermans assisteerde voort Frank De Bleeckere, onder meer in Lazio Roma-Real Madrid, en in drie voorrondewedstrijden van Euro 2008. Daar worden ze ook op het toernooi zelf verwacht.
Maar het gaat natuurlijk vooral over de vraag hoe de assistent-scheidsrechter naar een wedstrijd kijkt. Hij concentreert zich op de voorlaatste verdediger. Dat is de regel. Daardoor mist hij haast alle hoogtepunten van het spel, ook de sfeer op de tribunes ontgaat hem. Achteraf kijkt hij naar de televisiesamenvatting om te weten welke wedstrijd er gespeeld werd. Per definitie werkt de assistent-scheidsrechter op de grens. Hij loopt over de scheidingslijn van de werkelijkheid en een andere. Zijn blik peilt. Hij gelooft zijn eigen ogen. Hier ziet men.
Wat is het geheim van een goede beslissing in buitenspelgevallen?
PETER HERMANS: Aandacht voor de gebeurtenissen, natuurlijk. Maar ook inzicht in de spelsituatie. Weten hoe de aanval van de ene ploeg en de verdediging van de andere in elkaar zitten. Met hoeveel spitsen spelen ze? Hanteren ze de lange bal? Schuiven de verdedigers in? Je moet ook bedacht zijn op de wijzigingen: tien minuten voor tijd komt een van beide ploegen in het verlies en gaan van dan af met drie, vier spitsen spelen. Dat is heel verschillend van de situatie daarvoor. Je moet de wedstrijd geconcentreerd volgen, maar niet met de ogen van een gemiddelde toeschouwer.
WALTER VROMANS: Op het WK 2006 kwam er voor elke wedstrijd een Zwitserse medewerker van de FIFA langs om uitleg te geven over de tactiek van de twee ploegen die we zouden arbitreren. Daarin zat ook uitleg over de spelstijl van de spelers.
HERMANS: Het hangt van bijzonderheden af. Oguchi Onyewu van Standard kan een verre inworp aan. Mbark Boussoufa bij Anderlecht is enorm beweeglijk, kan evengoed aan de overkant als vlak voor je neus opduiken. Gert Verheyen ging vroeger voor je staan, hij liep over de buitenspellijn, wachtte tot de bal kwam en vertrok dan.
VROMANS: Concentratie wordt ook bepaald door de ervaring die je hebt. Mijn concentratie in mijn eerste wedstrijd was heel anders dan nu. Toen volgde ik nog heel erg de bewegingen van de scheidsrechter.
HERMANS: Zelf gevoetbald hebben is niet noodzakelijk, maar het biedt voordelen, bijvoorbeeld in het onderscheiden van spelfeiten en spelfouten. Het verschil? Een speler die in duel gaat, kan onbewust en onbedoeld een overtreding begaan. Je moet aanvoelen wanneer het opzettelijk is dan wel het gevolg is van inzet en spelomstandigheden.
Zijn er nog andere middeltjes om de aandacht gaande te houden?
VROMANS: Bij een vrije trap die tot buitenspel kan leiden, loop ik mee en herhaal ik bij mezelf: geen buitenspel, geen buitenspel, tot het tegendeel er is.
HERMANS: Spelers die buitenspel staan vóór de bal vertrekt, noem ik bij mezelf op: 9, 17, 25. Zodra de bal aan mijn kant komt, doe ik dat ook hardop om de scheidsrechter te informeren.
Wat gebeurt er op ogenblikken dat heel het stadion jullie in de nek valt? Hoe beheers je die situatie?
HERMANS: Meestal ben je zo geconcentreerd dat je er weinig van merkt. Je weet niet echt wat er om je heen gebeurt. Dat geldt ook voor de sfeer die in het stadion hangt. Genieten van een enthousiast en zingend publiek doen we eigenlijk niet.
VROMANS: Op het WK hebben we een wedstrijd van Engeland gedaan, toch een land met supporters die veel animo meebrengen. Nauwelijks wat van geweten.
HERMANS: Je moet je distantiëren. Als je meegaat in de reacties van het publiek, gaan je objectiviteit en je concentratie eraan. Dat is wat ervaring doet. Je leert het. Je wordt ook niet meteen aan een scheidsrechter uit de top vijf gekoppeld. Voor ik de eerste keer naar het buitenland ging, heb ik 150 wedstrijden van vierde tot eerste klasse als assistent-scheidsrechter gedaan. Later ben ik naar internationale toernooien van min-17-jarigen en min-20-jarigen geweest. Dan pas bestaat de kans dat je in een Champions-Leaguewedstrijd terechtkomt.
Wat is de grootste vijand van concentratie, als het niet de sfeer is?
VROMANS: Denken dat het vanzelf gaat. Vijf weken goed vlaggen en de zesde week ervan uitgaan dat het wel los zal lopen. Je moet in staat zijn om elke wedstrijd opnieuw van nul te beginnen.
HERMANS: Het is jezelf ook voortdurend inprenten: ik heb een beslissing genomen, goed of fout, maar het was mijn beslissing, op naar de volgende!
Hoe gevaarlijk is een wedstrijd die 80 minuten flauwtjes verloopt, maar dan door een of ander incident opeens openknalt?
HERMANS: Flauwtjes? Dat is de gewaarwording van een toeschouwer. Intussen kan het voor ons juist een heel moeilijke wedstrijd zijn. Een topwedstrijd is inspannend, maar een saaie match in de middenmoot kan dat net zo goed zijn. Een pass die je niet verwacht. Een speler die tegen de grond gaat.
VROMANS: De eerste helft van Roeselare-Gent was mijn moeilijkste van dit seizoen. Voor het publiek was het een middelmatige wedstrijd, achteraf op de televisie heb ik dat zelf ook gemerkt. Maar voor de rust kwamen er wel tien gevallen van mogelijk buitenspel voor. Dat is heel hard concentreren.
Heel onoverzichtelijk zijn de fases die aan het trappen van een hoekschop voorafgaan, het trekken en duwen dat dan ontstaat. Hoe bied je daaraan het hoofd?
VROMANS: De plaats waar de hoekschop vertrekt, is bepalend. Als hij aan onze zijde getrapt wordt, houden we de eerste paal in de gaten. Wie beweegt? Zijn er aanvallers die voor de doelman gaan staan en hem uit zijn concentratie proberen te halen? Daarover informeren we de scheidsrechter zoveel mogelijk.
HERMANS: We noemen namen of rugnummers, 4, 25, 8. Zodra de bal vertrokken is, hangt het af van de tweede bal: gaat die rechtstreeks op doel, wordt hij teruggelegd, doorgekopt en waar gaat die dan naartoe? Maar het principe blijft hetzelfde: we vertellen zoveel mogelijk aan de scheidsrechter.
Nog een netelige situatie: bal over de doellijn of niet?
VROMANS: Dat wordt heel erg onderschat. Als bijvoorbeeld Ahmed Hassan van 20 meter trapt en er discussie ontstaat of de bal al dan niet over de doellijn geweest is, verwacht iedereen dat de assistent-scheidsrechter daar zekerheid over geeft. Maar hoe kun je sneller zijn dan de bal?
Vroeger waren assistenten en scheidsrechters inwisselbaar. Nu hebben ze gescheiden carrières. Wat heeft jullie aangezet om assistent te worden?
VROMANS: Ik ben scheidsrechter tot in de derde klasse geweest. Toen is een verjonging van het scheidsrechterskorps doorgevoerd. Ik was op een leeftijd gekomen dat ik tussen wal en schip was beland. Ik zag jongeren die mij als scheidsrechter voorbijschoten. Misschien had ik het nog tot scheidsrechter in tweede klasse geschopt, maar verder niet. Ik had zeker niet de carrière gehad die ik nu heb.
HERMANS: Ik zag ook meer perspectief in een loopbaan als assistent dan als scheidsrechter. Maar dat ik ooit internationaal zou gaan, heb ik op dat ogenblik zeker niet gedacht.
Het moet klikken tussen een scheidsrechter en zijn assistenten. Hoe uit zich dat?
HERMANS: Voor hij fluit, moet je eigenlijk al weten wat hij bedoelt. Een aanval wordt opgezet, dan moet je meteen denken: nu wil hij dit. Of: nu wil hij het wat losser laten lopen, in orde, ik ga met hem mee. Er moet synergie zijn. Binnen sommige trio’s loopt dat beter dan bij andere. Maar dat heeft niets te maken met het feit of de scheidsrechter goed of slecht is.
VROMANS: Het onderling klikken geldt ook persoonlijk. Op het WK in Duitsland zijn wij acht weken samen geweest. Van het eerste tot het laatste uur, met uitzondering van de nachten. We lagen in hetzelfde hotel, aten samen, maakten samen de verplaatsingen. Heel eerlijk, er is geen twee minuten spanning tussen ons geweest.
Acht weken van huis? Wat zegt jullie werkgever daarvan?
HERMANS: Je werkgever moet soepel met je meedenken. De Bleeckere heeft mij vorig jaar eens op een dinsdagmorgen op het werk getelefoneerd. De scheidsrechter voor de Champions Leaguewedstrijd Chelsea-Valencia had afgebeld. Ziek. Frank was invaller. Om drie uur die namiddag zat ik op het vliegtuig naar Londen. Als je werkgever dan niet mee is, heb je een probleem. Compenseren? Dat doe je dan automatisch. Het is geven en nemen.
VROMANS: En ook je gezin moet meewerken. Zeven dagen vakantie reserveer ik voor mijn vrouw en kinderen, de rest gaat naar het voetbal. Mijn vrouw is vaak alleen. Thuis train je nóg. Elk weekend een wedstrijd. Mijn kinderen spelen ook voetbal. En op zaterdag bereid ik de wedstrijd voor, in de middag tussen halftwee en halfvier zonder ik mij af en rust uit.
Wie maait er dan het gras?
HERMANS: ( lacht) Ik heb geen gras.
VROMANS: Op een zaterdag met een competitiewedstrijd knap ik geen enkele karwei op.
Is het assisteren fysiek zo inspannend dat jullie vooraf moeten rusten?
VROMANS: Op het WK zijn er wedstrijdmetingen gebeurd. Frank De Bleeckere liep zo’n dertien kilometer. Assistent-scheidsrechters leggen zeven, acht kilometer af. Het is meer dan lopen natuurlijk, je moet praten, stoppen, beslissingen nemen. Fit zijn is de voorwaarde als je tegelijk je concentratie op peil wilt hebben.
HERMANS: Cruciale beslissingen vallen vaak tegen het einde van de wedstrijd. Het wordt spannend, spelers worden moe, vooral dan is het zaak om zo fris mogelijk te blijven oordelen.
VROMANS: De tijd van het arbitreren vanuit de middencirkel is lang voorbij.
En wat in wedstrijden die zich voor een groot stuk aan de andere zijde van het veld afspelen? Hoe vullen jullie die lege ogenblikken? De voorlaatste verdediger volgen is dan geen optie.
VROMANS: Toch wel. In Roeselare-Gent speelde Gent zo’n tien minuten doorlopend op de andere speelhelft. Op zeker ogenblik riep trainer Trond Sollied een verdediger naar de zijkant. Automatisch ging ik mee. Zo gefixeerd ben je op je taak.
HERMANS: Maar ook als de bal aan de overzijde is, vallen er dingen te volgen en moet je de scheidsrechter daarover informeren. Een bal gaat over de zijlijn, een speler neemt de bal met de hand mee, bij een vrije trap wordt de bal verlegd. En er zijn situaties waarbij je op veertig meter een ander zicht hebt en het nuttig kan zijn om de scheidsrechter daarvan op de hoogte te brengen.
Wie beluistert het geluidscircuit dat jullie gebruiken?
HERMANS: De scheidsrechter, de twee assistenten en de vierde scheidsrechter. Alleen moet de vierde scheidsrechter op een knop drukken, wil hij gehoord worden. Hij komt ook geregeld tussenbeide bij de trainers die op de bank zitten. Dat horen wij niet. Maar om een wissel aan te kondigen, gebruikt hij die knop wel. Ook voor andere opmerkingen: een speler die bloedt, kleding die niet in orde is.
Evalueren jullie de wedstrijd achteraf?
HERMANS: Tijdens de rust wisselen de assistenten meestal al informatie uit over de spelwijze van de twee ploegen. Of waarschuwen we elkaar: opgelet voor die en die situatie. Na de wedstrijd praten we meestal in termen van: wat doen we, als dit in een volgende wedstrijd opnieuw gebeurt? Bijvoorbeeld: een aanvaller en een verdediger zijn in duel gegaan en de scheidsrechter heeft gefloten. Voor hem en de betrokken speler is het meteen duidelijk door wie de overtreding gemaakt werd, maar voor de assistent op dat ogenblik niet, en dat is voor hem een moeilijk moment omdat hij niet weet welke positie hij moet innemen. We hebben afgesproken dat de scheidsrechter onmiddellijk met een armbeweging aangeeft in welke richting de vrije trap genomen zal worden.
VROMANS: Op het WK was er na afloop van de wedstrijd ook altijd een onderhoud met een psycholoog. Hij besprak met ons de fases waarin we het moeilijk hadden gehad: hoe heb je die ervaren, hoe voel je je nu?
Soms neemt de tweede assistent over van de eerste, als die om een of andere reden uitvalt. Maakt dat een verschil?
HERMANS: Je hebt dan toch even tijd nodig om je aan te passen aan het nieuwe beeld. De kleuren zijn opeens tegenovergesteld, de systemen zijn anders. Vroeger was het verschil tussen eerste en tweede assistent groter, nu niet meer. Tenzij in het geval dat drie, vier spelers tegelijk wisselen, dan helpt de eerste assistent de vierde scheidsrechter.
Hoe staan jullie tegenover technologische snufjes die in jullie werk ingrijpen, bijvoorbeeld de chip in de bal om vast te leggen of hij al dan niet de doellijn overschreden heeft? Of het plan om een vijfde en zesde assistent toe te voegen?
HERMANS: Die chip is nog geen succesverhaal. Ik ben op tests geweest. Spelers kwamen schuddend met de bal naar ons, je hoorde iets rammelen. Of de verbinding met de satelliet die de positiebepaling moet geven, viel uit. Het is ook gebeurd dat het systeem een doelpunt meldde, de bal was inderdaad over de doellijn, maar dan wel net boven het doel. Het inschakelen van een vijfde en zesde assistent die achter het doel plaatsnemen, vind ik een interessant idee. Dat moeten we zeker uitproberen.
Wanneer krijgen we het eerste televisie-interview met een assistent-scheidsrechter te zien?
HERMANS: Principieel is daar niets op tegen. Scheidsrechters mogen aan vraaggesprekken deelnemen, wij ook.
VROMANS: Maar dan liefst op gelijke voet met de interviewers. Laatst was ik met Gumienny in Nederland en werd hij uitgenodigd om vragen over een betwiste fase te beantwoorden. ‘Geen probleem,’ zei hij, ‘onder één voorwaarde: mag ik eerst de beelden zien die jullie ook bekeken hebben?’
DOOR PIET COSEMANS