Hij werd vergeleken met de zon en de maan, hij was “alwetend en alomtegen- woordig”. Maar ook een massamoordenaar. Leven en Werken van Jozef Stalin.
Hij is voor het laatst in het openbaar gezien in het Bolsjoi-theater, waar hij een uitvoering van “Het zwanenmeer” heeft bijgewoond. In zijn datsja heeft hij het met zijn naaste medewerkers op een zuipen gezet, en hij heeft een gat in de dag geslapen. Om halfelf ’s avonds besluit het huispersoneel het hoofd van de geheime politie te alarmeren, want niemand durft de slaapvertrekken van de geliefde leider te betreden. Als Beria arriveert, vindt hij kameraad Stalin zieltogend naast zijn bed. Inderhaast ontboden artsen constateren een hersenbloeding. Hun handen trillen zo erg dat ze er nauwelijks in slagen zijn hemd open te knippen. Twee dagen later – het is 5 maart 1953 – meldt de omroeper van radio Moskou dat “het hart van Jozef Vissarionovitsj heeft opgehouden te kloppen”. Toen de leden van het Politburo naast zijn sterfbed knielden, heeft hij niets meer gezegd, maar gewezen naar een kunstzinnige reproductie aan de muur, waarop een jong meisje een lammetje zoogt.
Het nieuws van de dood van “de grootste filosoof, geleerde, strateeg, architect van het communisme, gids van de werkers, leider van de vooruitstrevende mensheid” (enzovoorts) dompelt de halve wereld in rouw. Miljoenen Moskovieten schuiven aan om zijn gebalsemde lichaam te groeten – in het gedrang vallen tientallen doden. Maar ook in Brussel en Parijs, in New York en Vladivostok worden tranen met tuiten gehuild.
EEN NOODZAKELIJKE WREEDHEID
Stalin, weten we inmiddels, was lichtelijk paranoïde, een tiran, een van de grootste massamoordenaars (enzovoorts) van de twintigste eeuw. Hoe was zoveel idolatrie en oprecht verdriet bij zijn volgelingen dan te verklaren?
Naïviteit en verblinding, natuurlijk. Het oude adagium dat je geen omelet kunt bakken zonder schalen te breken. “De blauwe ogen van de revolutie/ schitteren met een noodzakelijke wreedheid”, zoals de Franse dichter Louis Aragon ooit zong. Maar vooral: de angst dat de waarheid over de terreur en de kampen niet alleen Stalin, maar ook zijn voorgangers en zijn opvolgers in diskrediet zou brengen. In zijn “Geschiedenis van het marxisme” schrijft de voormalige Poolse communist Leszek Kolakowski: “De heilige Paulus is als persoon niet verantwoordelijk voor de roomse Kerk aan het eind van de zestiende eeuw en voor de Inquisitie, maar zowel christenen als niet-christenen mogen zich niet tevredenstellen met de bewering dat het christendom werd misvormd en verdorven door de daden van onwaardige pausen en bisschoppen. Men moet zich veeleer afvragen welke elementen in de woorden van Paulus als steun aan laagheden en misdaden konden dienen. De vragen aan Marx en het marxisme moeten analoog zijn. Hoe kon een idee dat begon met het humanisme van Prometheus eindigen met de gruweldaden van de stalinistische tirannie?”
Kun je vandaag nog volhouden dat Stalin moet worden gerehabiliteerd? Dat kan. Men leze daarover het tamelijk verbijsterende boek van Ludo Martens, verschenen bij EPO in 1994: “Een andere kijk op Stalin”. Minder dikhuidige types betogen gewoonlijk dat het stalinisme moet gezien worden als een ongelukje, of laten we zeggen een aberratie – een gril van de geschiedenis. Ze verwijzen daarbij naar het “testament” van Lenin. In 1922 – nadat Stalin op beestachtige wijze het oproer in Georgië had onderdrukt – schreef Lenin een brief aan het Centraal Comité, waarin hij adviseerde de leiding van de partij toe te vertrouwen aan “iemand die toleranter, loyaler en minder onbehouwen is dan kameraad Stalin”.
Stalin behoorde niet tot de eerste strijdmakkers van Lenin. Hij had geen rol van betekenis gespeeld in de Oktoberrevolutie van 1917 – een foutje, dat hij later zou herstellen door de geschiedenis te laten herschrijven. Hij had een geheugen als een paard, maar was niet echt een briljant intellectueel. Hij was geen groot redenaar. Het maakt zijn snelle opgang binnen de partij des te opmerkelijker. In 1919 al werd hij opgenomen in het Politburo en in 1922 benoemd tot secretaris-generaal van de partij. Vanaf 1923 (Lenin zat inmiddels in een rolstoel en was lichtjes gaga geworden) vormde Stalin met Zinovjev en Kamenev het triumviraat dat de werkelijke macht in handen had.
DE EDELE TOORN VAN HET VOLK
Zou de geschiedenis een andere loop hebben genomen als Lenin langer had geleefd? Als Boecharin in 1926 niet de zijde van Stalin gekozen had? In de geschiedenis wordt er niet ge-alst. Historici kunnen alleen maar constateren dat Stalin voortbouwde op de erfenis van Lenin en de communistische aartsvaders. De mogelijkheden waren geschapen.
Ook Lenin was niet vies van geweld. Censuur op de pers, executiepelotons, martelingen, concentratiekampen, deportaties naar Siberië – in naam van de revolutie en “de edele toorn van het volk tegen zijn uitbuiters” was véél geoorloofd. De bolsjewieken hadden een grote minachting voor de democratie. Lang vóór de dood van Lenin spraken revolutionairen als Leo Trotski (in 1904) en Rosa Luxemburg (in 1918) al de vrees uit dat Lenins opvattingen over de voorhoedepartij, die het lijdend en strijdend proletariaat naar de overwinning moest voeren, uiteindelijk zouden resulteren in de dictatuur van één man.
De Nieuwe Economische Politiek, die door Lenin in 1921 was geïntroduceerd en die een geleidelijke terugkeer naar de kapitalistische productiewijze mogelijk moest maken, wordt ook door Stalin nog een aantal jaren voortgezet. Eerst moet hij afrekenen met zijn politieke tegenstanders. In 1927 worden de belangrijkste oppositieleiders (Zinovjev, Kamenev, Trotski, Radek en Rakovski) uit de partij gezet – ze zullen later allemaal worden gefusilleerd, of verbannen en vermoord.
De Grote Ommekeer komt er in 1929, met de afkondiging van het eerste Vijfjarenplan en de gedwongen collectivisatie van de landbouw. Stalin verklaart de oorlog aan de koelakken, de rijke boeren, “plattelandskapitalisten, aartsuitbuiters, en daardoor van nature geneigd de contrarevolutie te steunen”. Hij ziet die categorie nogal ruim. Meer dan twee miljoen boeren worden door de geheime politie, de GPOE, van hun bed gelicht en op transport gesteld naar Siberië en andere onherbergzame streken – vele honderdduizenden zullen hun deportatie niet overleven. In het (onlangs in het Nederlands vertaalde) “Zwartboek van het communisme” wordt de periode van de dekoelakisatie uitvoerig gedocumenteerd. De kolchozen en sovchozen werden een totale mislukking. In 1932-1933 vielen alleen al in de Oekraïne, een traditioneel rijk landbouwgebied waar door de sovjetautoriteiten doelbewust hongersnood was georganiseerd om het verzet van de boeren te breken, vier miljoen doden. Er werden gevallen van kannibalisme gesignaleerd: “In Charkov werden elke nacht ongeveer 250 lijken verzameld van mensen die aan de honger of aan tyfus gestorven waren. Men merkte dat een groot aantal van hen geen lever meer had. Deze bleek er via een lange snee uitgehaald te zijn. Uiteindelijk wist de politie een paar van deze geheimzinnige amputeurs in de kraag te grijpen. Zij bekenden dat zij met dit vlees deeg voor pirozjki (kleine pasteitjes) hadden gemaakt, die ze vervolgens op de markt hadden verkocht.”
DE KOGEL VOOR DIE DOLLE HONDEN!
In 1934 wordt in Leningrad de secretaris van het Centraal Comité, Sergej Kirov, vermoord. Stalin spreekt van een complot – maar het is niet onwaarschijnlijk dat hij zelf de opdracht tot de moord had gegeven, zoals later door Anatoly Rybakov in zijn sleutelroman “De kinderen van de Arbat” is gesuggereerd. De aanslag op Kirov is het sein voor een meedogenloze jacht op “vijanden van het volk”, waarbij in de eerste plaats oude bolsjewieken worden geviseerd.
Vanaf 1936 beginnen in Moskou de showprocessen, waarin gestaalde kaders van de partij de meest ongeloofwaardige bekentenissen afleggen: zij hebben samengewerkt met buitenlandse inlichtingendiensten, Lenin vergiftigd, het Vijfjarenplan gesaboteerd, et cetera. “Wij zijn met misdadige methodes opgestaan tegen de vreugde van het nieuwe leven”, verklaart Boecharin, die in 1938 voor het vuurpeloton zal sterven.
Maar de klassenvijand verschuilt zich niet alleen binnen de nomenklatoera van de communistische partij. Ook filatelisten, radioamateurs en esperantisten zijn verdacht. Zij worden beschuldigd van spionage. Het mollenwerk van geleerden, kunstenaars, schrijvers, economen, juristen, ingenieurs en artsen moet worden ontmaskerd. “Het is onze plicht de nesten met trotskistisch-fascistische wandluizen uit te roken en te vernietigen”, schrijft de Pravda. Tussen 1936 en 1938 loopt het aantal arrestaties in de miljoenen, het aantal executies in de honderdduizenden. Met één pennentrek krijgen de plaatselijke autoriteiten quota’s opgelegd, met het exacte aantal te arresteren, te deporteren en te fusilleren “voormalige koelakken”, “sociaal gevaarlijke elementen”, “imperialistische agenten” en “dwaalgeesten”. Politiechefs die hun quota niet halen, lopen het risico op hun beurt zelf te worden geliquideerd. Halen ze het streefcijfer wel, dan worden ze niet zelden beschuldigd van overdreven ijver om hun slechte bedoelingen te maskeren. Stalin had een tamelijk morbide gevoel voor humor.
Was het stalinisme “erger” dan het nazisme, zoals bijvoorbeeld Doris Lessing beweert? Dat is een tamelijk onzinnige vraag – want het antwoord valt niet af te lezen uit de statistieken met de slachtoffers. Er zijn hele bibliotheken volgeschreven om een verklaring te zoeken voor de stalinistische barbarij. Sommige auteurs zien in Stalin alleen maar de bastaardkleinzoon van Ivan de Verschrikkelijke – een wel erg flauwe redenering. Anderen wijzen op de historische context: de Sovjet-Unie was in de jaren dertig een belegerde vesting. Stalin leed aan achtervolgingswaan en had behoefte aan zondebokken om de aandacht af te leiden van zijn rampzalige economische politiek. Omdat hij, anders dan Hitler, geen rassenideologie tot zijn beschikking had, moest hij zijn toevlucht nemen tot de verdierlijking van de ander, schrijft Stéphane Courtois in het “Zwartboek van het communisme”. Hij citeert de aanklager in de Moskouse processen: “De kogel voor die dolle honden! Dood aan deze bende roofdieren die hun slagtanden verborgen houden voor de volksmassa! (…) Ja, weg met deze weerzinwekkende beestenboel! Laten we deze afschuwelijke kruising van vossen en varkens, deze stinkende krengen afmaken. Laten we hun varkensgeknor smoren! Laten we deze dolle honden van het kapitalisme afmaken, want ze willen de beste mensen van onze sovjetaarde aan stukken scheuren! Laat ze stikken in hun beestachtige haat tegen de leiders van de partij!”
DE INGENIEURS VAN DE ZIEL
Ondankbaarheid tegenover Stalin – dat was wel het ergste waar iemand van beschuldigd kon worden. Een essentieel kenmerk van het stalinisme was de persoonlijkheidscultus, die vanaf 1929, toen Stalin zijn vijftigste verjaardag vierde, ongekende proporties aannam.
In de Byzantijnse en Russische traditie waren de keizer of de tsaar altijd al goddelijk – of op zijn minst Gods plaatsvervanger op aarde. De stalinistische cultus kan gezien worden als een seculiere variant. In duizenden hoofdartikelen, toespraken, gedichten, toneelstukken en films werd de lof gezongen van “de grootste man die ooit op aarde heeft geleefd”. Hij werd vergeleken met een koningsadelaar en een valk, met de zon, de maan en de sterren. Overal verrezen standbeelden – hoe groter, hoe mooier. Fabrieken, kolchozen en tientallen steden werden naar hem genoemd. Kinderen in crèches dankten Hem voor hun gelukkige jeugd. Wiskundigen, chirurgen, mediëvisten en specialisten in de aërodynamica verklaarden in koor hoeveel inspiratie ze wel niet hadden geput uit zijn geschriften. Van zijn leerboek “De geschiedenis van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie: Een Korte Cursus” (1938) werden meer dan vijftig miljoen exemplaren verspreid – waarmee hij de bijbel naar de kroon stak. Zijn officiële biografie (1940) noemde hem een alwetend genie: “Iedereen erkent de onweerstaanbare, samengebalde kracht van zijn logica, de kristallen helderheid van zijn geest, zijn stalen wil, zijn toewijding aan de partij, zijn brandend geloof in het volk. Iedereen kent zijn bescheidenheid, zijn eenvoud, zijn fijngevoeligheid en zijn onwrikbaarheid tegenover de vijanden van het volk.”
De zegeningen van het communisme werden in de sovjetpers breed uitgemeten. Prostitutie, syfilis en zelfs natuurrampen kwamen uitsluitend voor in het perfide Westen. Kunst had als enige taak de arbeidersklasse te verheffen. Schrijvers, die door Stalin tot “de ingenieurs van de menselijke ziel” waren uitgeroepen, roemden de sovjetmens, die – lustig zingend en altijd welgemutst – stuwdammen op de Dnjepr bouwde en akkers omploegde. In het sociaal-realisme gold “het primaat van de inhoud op de vorm”. Dat was merkbaar in de monumentale architectuur van die dagen, maar ook in de schilderkunst: veel heroïsche arbeiders, veel tractoren – en een enkele keer een meisje dat een lammetje zoogde.
Zelfs de natuurwetenschappen moesten zich aanpassen aan de inzichten van Stalin. De moderne genetica was in zijn ogen een “burgerlijk verzinsel”. De “enige juiste lijn” was die van de bioloog Trofim D. Lysenko, een charlatan die de chromosomentheorie verwierp en verkondigde dat de wetenschap, of althans de sovjetwetenschap, onbeperkt in staat was nieuwe soorten te creëren door de milieuvoorwaarden te veranderen. Nieuwe maïs, nieuwe tomaten en – vanzelfsprekend: nieuwe mensen.
BEZEGELD MET HET BLOED VAN POLEN
Wie “buitenlandse” of “vijandige” standpunten innam, riskeerde niet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van zijn vrouw en kinderen. Het verklaart de éloges aan het adres van Stalin van niet-communistische Russische schrijvers als Boris Pasternak en Anna Achmatova, maar niet het fenomeen van de fellow-travelers. De stalinistische cultus beperkte zich niet tot de Sovjet-Unie. Communistische intellectuelen dweepten met hem “van Madrid tot Shanghai”. Tot zijn bewonderaars behoorden onder meer Albert Einstein, Lion Feuchtwanger en George Bernard Shaw, die zichzelf “een totalitair democraat” noemde. Duitse schrijvers als Heinrich Mann en Arnold Zweig zagen in Stalin “een groot humanist” en verdedigden de Moskouse processen. De Fransman Henri Barbusse schreef, na een bezoek aan de USSR, zelfs een hagiografie: “Als de straatkeien in zijn land zouden kunnen spreken, zouden ze zeggen: Stalin. (…) Hij is de vaderlijke broer die over iedereen waakt. Al ken je hem niet, hij kent jou en denkt aan jou. Wie je ook bent, je hebt hem nodig. Waar je ook bent, je lot is in handen van deze weldoener – deze man met de geest van een scholier, het gezicht van een arbeider en de kledij van een simpele soldaat.”
De populariteit van Stalin werd in het Westen nog groter na de Tweede Wereldoorlog. Communisme werd voor velen synoniem van antifascisme. “Een anticommunist is een hond”, zei Jean-Paul Sartre in 1956 – het klonk op de een of andere manier vertrouwd in de oren. Ook Sartre zag in Stalin een oorlogsheld: de geniale strateeg, die in 1939 een niet-aanvalspact sloot met nazi-Duitsland, en zo twee jaar tijd won om het Rode Leger uit te bouwen dat Hitler uiteindelijk de genadeslag zou geven.
Er is een andere interpretatie denkbaar. Als het Rode Leger in 1939 niet klaar was voor de oorlog, was dat mede te wijten aan de zuiveringsoperaties van 1937, waardoor de legerleiding was onthoofd en het officierenkorps gedecimeerd. Het vriendschapsverdrag met de nazi’s was een staaltje van realpolitik. Het was, in de woorden van minister van Buitenlandse Zaken Molotov, “bezegeld met bloed” – het bloed van de Polen. Een geheim protocol voorzag in de opdeling van Polen tussen Duitsland en Rusland. Poolse, Duitse en Oostenrijkse communisten, die in de Sovjet-Unie asiel hadden gezocht, werden manu militari teruggestuurd, een wisse dood tegemoet. De Russische geheime dienst, intussen omgedoopt tot NKVD, werkte voortreffelijk samen met de collega’s van de Gestapo.
De Duitse inval in 1941 verraste Stalin volkomen. Het overgrote deel van de Russische luchtmacht werd aan de grond vernietigd. Leden van Stalins generale staf die hem hadden kunnen waarschuwen hielden hun mond, want ze herinnerden zich het lot van hun voorgangers. “Hardop zeggen dat Stalin zich vergiste, betekende dat je koffie kon gaan drinken met Beria.”
HET VADERTJE DER VOLKEREN
Stalin leidde vanuit het Kremlin de krijgsverrichtingen hoogstpersoonlijk. Hij beging een aantal kapitale blunders, vooral in de eerste achttien maanden van de oorlog. De prijs die de Sovjet-Unie daarvoor betaalde, was hoog: zowat elf miljoen Russische soldaten sneuvelden op het slagveld – tegenover “slechts” drie miljoen aan de zijde van de Duitsers en hun bondgenoten. Hoe was die wanverhouding te verklaren? Blinde gehoorzaamheid won van het gezond verstand, schrijft de historicus Walter Laqueur in een recente biografie: “Angst voor de autoriteiten was sterker dan doodsangst; je had altijd nog een kans om een aanval te overleven, maar je had geen enkele kans om vrijgesproken te worden door een militair tribunaal.” Dat Duitsland uiteindelijk de oorlog verloor lag minder aan Stalins geniale strategische inzichten dan aan Hitlers zelfoverschatting. Stalin plande offensieven bij voorkeur op symbolische data: zo moest Kiev worden ontzet op 7 november (de verjaardag van de Revolutie) en Berlijn ingenomen op 1 mei – ook als dat onnodig mensenlevens zou kosten. Hij maakte zich schuldig aan oorlogsmisdaden – of hoe moeten de moord op 4500 Poolse officieren in Katyn in 1940 en de deportatie van miljoenen Tsjetsjenen, Ingoesjen, Krimtartaren en ander “twijfelachtige nationaliteiten” in de winter van 1943-’44 anders worden genoemd?
Het Vadertje der Volkeren!
Een halve eeuw later zijn al zijn standbeelden omvergehaald en ligt hij, ruggelings, nog altijd met die bronzen veldheerspet op zijn hoofd, te roesten. Door iedereen in de steek gelaten.
Of toch niet?
Er zijn mensen die nog in hem geloven. “Naarmate het misdadig, barbaars en onmenselijk karakter van het imperialisme in de komende jaren steeds duidelijker wordt, zullen nieuwe generaties die Stalin niet hebben gekend, hem hulde brengen”, schrijft Ludo Martens in 1994. En hij citeert met instemming Mao Zedong: “Stalin vieren, is partij kiezen voor hem, voor de weg die hij de mensheid wijst. Het is opkomen voor hem als voor een zeer dierbare vriend. Want vandaag lijdt het overgrote deel van de mensheid en zij kan zich daaruit slechts bevrijden met Stalins hulp.”
Stéphane Courtois e.a., “Zwartboek van het communisme”, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 1084 blz., 1980 fr.
Jean Elleinstein, “Histoire du phénomène Stalinien”, Grasset, Parijs, (1975).
Leszek Kolakowski, “Geschiedenis van het marxisme”, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, (1981).
Walter Laqueur, “Stalin”, Charles Scribner’s Sons, New York, (1990).
Ludo Martens, “Een andere kijk op Stalin”, EPO, Antwerpen, (1994).
Volgende week: Het Verdrag van Rome.
Piet Piryns