In de Rwandacommissie is de kogel door de kerk. Een onderzoeksrechter moet een Belgische bankrekening van de Rwandese Radio Mille Collines gaan doorlichten.
Waarom hebt u uiteindelijk aanvaard om slechts met 450 para’s naar Kigali te vertrekken ??
Seconden lang bleef de vraag van Guy Verhofstadt (VLD) onbeantwoord. De voormalige stafchef van het leger José Charlier duidelijk in gewetensnood staarde voor zich uit, twijfelde en sprak dan de fatale woorden uit. ?Ik had geen keus. Als ik nee had gezegd, betekende dat mijn ontslag en had men iemand anders bereid gevonden om met driehonderd para’s te vertrekken.?
Charlier zweeg. Verhofstadt drong aan. De ex-stafchef trok aan de noodrem. ?Bij de vorige zitting heb ik u op gematigde toon geïnformeerd hoe de marchandage over de effectieven verliep. Uit respect voor de nabestaanden vraag ik u hierover geen verdere details te moeten geven.?
Tien minuten later, na nog enkele stiltes, getuigde Charlier achter gesloten deuren. Meer dan een uur lang. ?Dit was ontluisterend en pijnlijk, vooral voor de toenmalige titularis op Defensie,? zei een lid van de Rwandacommissie na afloop.
Eerder was het engelengeduld van de promotoren van de harde onderzoeksmethoden beloond geworden. Eensgezind stemde de commissie er mee in om de Belgische bankrekening van Radio Mille Collines (RTLM) te kraken. De zender die op 8 april 1993 in Kigali werd opgericht en heel agressief campagne voerde tegen Belgen en Tutsi’s, zou ook in België fondsen verzameld hebben. De commissieleden willen de identiteit van de sympathisanten van de extremistische Hutu’s kennen. CVP, PSC en PS die zich nog altijd verzetten tegen de integrale omvorming van de Rwandacommissie tot een heuse onderzoekscommissie , lieten deze keer begaan. Alleen Patrick Hostekint (SP) hield er nog even de spanning in. Hij gaf zijn akkoord pas na overleg met fractieleider Fred Erdman. Of Hostekint daarmee zijn collega’s dan wel Erdman een neus wou zetten, was niet duidelijk.
Al in 1994 waren alle Belgische autoriteiten het eens over de funeste rol van de radio in het vredesproces. De telex van 1 februari van ambassadeur Johan Swinnen aan Buitenlandse Zaken is duidelijk. ?De opruiende taal van de omroep wordt steeds meer als een belangrijke factor van een mogelijk destabiliseringsscenario gezien.? Zowel Swinnen als toenmalig minister van Defensie Leo Delcroix (CVP) hebben er vergeefs bij president Juvenal Habyarimana op aangedrongen om in te grijpen. Delcroix onthulde trouwens dat hij stafchef José Charlier vroeg of de zender gestoord kon worden. Na 7 april 1994, de dag dat de tien para’s werden vermoord, speelde het kabinet van Defensie zelfs met het idee om RTLM met militaire middelen uit te schakelen. Het één noch het ander gebeurde.
Over de financiering van Mille Collines doen vele geruchten de ronde. Ambassadeur Swinnen zelf signaleerde in een telex van 31 maart 1994 dat ?RTLM in een recente uitzendig beweerd zou hebben dat de Christen-Democratische Internationale (IDC) tot haar geldschieters behoort.? PRL-Senator Alain Destexhe, destijds een medewerker van Artsen zonder Grenzen, en Guy Verhofstadt kwamen in België een Rwandees netwerk van de omroep op het spoor, alsook een bankrekening bij BBL-Gembloux. Eén van de rekeninghouders was de Hutu-extremist Papias Ngaboyamahina, die in nauw contact stond met de Belgische woordvoerder van de voormalige eenheidspartij MNRD, Eugène Nahimana. Uitgerekend deze Nahimana was in maart 1994 bijzonder actief bij de officieuze voorbereiding van de reis van Delcroix naar Rwanda.
EERLIJKHEID BOVEN ALLES
De voormalige minister van Defensie was opnieuw dè blikvanger van deze Rwandaweek. Deze keer had hij zich degelijk op het verhoor voorbereid. Hij had een pak documenten bij zich die hij de commissieleden, zo slijmde hij, heel graag overhandigde. Toch oordeelde hij het nuttig om sommige van die teksten bijna in extenso voor te lezen. ?Het is gewenst dat stellingen die in het rapport van de ad-hocgroep geen kans kregen, nu duidelijk aan bod komen, zodat ook de pers er kennis van krijgt. Het kan de intellectuele eerlijkheid van dit onderzoek alleen ten goede komen.?
Het klonk uitdagend en zo was het ook bedoeld. Het leek op een revanche voor de pijnlijke momenten die de senator tijdens het vorige verhoor had doorworsteld. Maar ook nu startte Delcroix moeizaam. Hij hield eraan om vooraf ?enkele verduidelijkingen te geven over zijn vorige verklaringen. Er zijn immers vragen gerezen over vermeende tegenstrijdigheden en ik beschikte toen niet over alle documenten.?
De verduidelijkingen misten hun effect niet. Bij zowat alle punten waarover Delcroix opheldering wou brengen, kreeg hij een lawine nieuwe vragen over zich. Daarbij viel op dat hij zijn rol minimaliseerde en voortdurend herhaalde dat de uiteindelijke beslissingen telkens het fiat van stafchef Charlier hadden. Bijna triomfantelijk toonde hij een fax van 17 november 1993 van Charlier. Twee dagen voor de ministerraad formeel besliste om aan de VN-missie in Rwanda deel te nemen, gaf Charlier zijn schriftelijk akkoord voor een troepenmacht van 450 para’s. Delcroix : ?Hij had het zo geformuleerd dat het als besluit van de ministerraad kon gebruikt worden. Hij zette er zelfs mijn naam onder.?
Heel systematisch attenteerde Delcroix de commissieleden erop dat hij zich niet mocht bemoeien met de militaire paraatheid van de troepen. Dat is de exclusieve bevoegdheid van de generale staf. Het kabinet liet het leger volledig vrij in de keuze van wapens en materieel. Delcroix verduidelijkte dat de legerleiding daarbij niet eens een budgettaire limiet kreeg opgelegd. De rol van regering en Defensie in de hele Unamiroperatie was bijzonder bescheiden : daar komt het verhaal van Delcroix in essentie op neer. Slechts na lang aandringen, herinnerde hij zich dat er waarschijnlijk op het kernkabinet werd gesproken over de taken van de para’s, de snelle interventiemacht en de geloofwaardigheid van het buitenlandse contingent. Op de voltallige ministerraad kwamen deze thema’s alleszins niet meer aan bod. Voor Delcroix, die zich ook nauwelijks herinnerde of hij met generaal Charlier de taken van het Belgisch detachement had doorgenomen, hoefden die problemen trouwens weinig van zijn tijd op te slorpen. Dat behoorde tot de verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties.
ANDERHALF VELLETJE IS NIET VEEL
Met uitzondering misschien van voorzitter Frank Swaelen (CVP), zelf een ex-minister van Defensie, sloeg Delcroix zowat iedereen met stomheid toen hij toegaf dat de ministerraad en het kernkabinet amper over geschreven nota’s beschikten, toen ze hun fiat over de Unamiroperatie gaven. Premier Jean-Luc Dehaene (CVP) getuigde wel dat er een synthesedocument van Defensie bestond, maar Delcroix kon zich dat niet meer voor de geest halen. ?Is het normaal,? vroeg Verhofstadt, ?dat over dergelijke zaken zonder enig document wordt gediscussieerd ? Was dit ook het geval met de operaties in Joegoslavië en Somalië ?? Delcroix noemde dat inderdaad de normale gang van zaken. Pas toen Hostekint zijn verbazing over de ?nonchalante manier van handelen? ventileerde, begon het Delcroix te dagen dat er in verband met voormalig Joegoslavië en Somalië omstandige documenten waren opgemaakt. Die handelden echter over het budgettaire impact. Finaal gaf hij na lang nadenken toe dat zijn kabinet over Rwanda een tekst van anderhalf velletje op papier had gezet. Dat document had hij echter niet meer bij de hand. Een perplexe Hostekint : ?Anderhalf velletje, da’s weinig. Voorzitter, wat denkt u ? Veel is het niet.?
Ook Delcroix kwam een paar keer fris uit de hoek. Zo waarschuwde hij de commissarissen dat ze te gemakkelijk het woord liegen in de mond nemen. ?Men moet met dat woord omzichtig omspringen. Dan pas kan men over liegen spreken, als iemand wetens en willens de waarheid niet zegt.? De senator werd niet tegengesproken. Iedereen voelde aan dat hier een autoriteit praatte. Eén keer toonde Delcroix zich echt attent, toen hij zich tot Jurgen Ceder van het Vlaams Blok richtte. ?Het is u bekend, meneer Ceder, dat ik veel van uw bekommernissen deel.?
De Rwandacommissie dreigt voor de voormalige minister een lijdensweg te worden. Er werd opnieuw een extra verhoor ingelast om hem te ondervragen over zijn uiteenzetting van twee uur, waarin hij de periode van 19 november 1993 tot 6 april 1994 behandelde. Delcroix focuste vooral op zijn bezoek van 10 tot 13 maart aan Rwanda. Hij streek toen met een delegatie van 65 personen in Kigali neer en had er een gesprek onder vier ogen met president Habyarimana. ?Een beetje tot ongenoegen van ambassadeur Swinnen die er graag bij was geweest.?
DE HULP GING NAAR DE MENSEN
Minder geanimeerd verliep het verhoor van voormalig staatssecretaris voor Ontwikkelingshulp Erik Derycke (SP). Die relativeerde zijn rol in het Rwandabeleid van de toenmalige regering. ?Een staatssecretaris is geen minister en heeft bijgevolg minder stem in het kapittel.? Een opmerking waarmee de huidige titularis op Ontwikkelingssamenwerking Reginald Moreels (CVP) die al een paar keer met Derycke in aanvaring kwam over Zaïre en Centraal-Afrika zijn voordeel kan doen. Derycke beschikte wel degelijk over hefbomen om op de situatie in Rwanda te wegen. In 1993 bedroeg de Belgische ontwikkelingshulp circa 1,2 miljard frank. Volgens Vera Dua (Agalev) had België het regime misschien van zijn koers naar de genocide kunnen afbrengen, indien het serieus gedreigd had de hulp te stoppen. Derycke nuanceerde dit. Het grootste deel van de hulp ging naar de onderwijs, landbouw en medische zorgen. De stopzetting zou dus de gewone mensen geslachtofferd hebben.
Daarnaast speelt ontwikkelingshulp zich in een Europese context af. ?Een bijzonder cynische context,? zei Derycke. ?Als het ene land afhaakt, neemt onmiddellijk een ander land die plaats in. Ook vandaag. Nederland en Duitsland, die minder kritisch staan tegenover het huidig Rwandese regime, proberen nu de plaats van België in te nemen. Ontwikkelingshulp is ook een deel van de geopolitiek.?
Voor de militaire hiërarchie verliep deze Rwandaweek alweer niet rimpelloos. Kolonel André Leroy, commandant van 1ste bataljon paracommando’s en bevelhebber van Kibat 1, spartelde door vijf moeilijke uren. Hij werd onder meer aan de tand gevoeld over het gebrek aan discipline van zijn manschappen. Twintig para’s vijf procent van het totaal werden naar huis gestuurd. Volgens Leroy ging het om geïsoleerde gevallen. ?Op het moment dat het 1ste bataljon zich klaarhoudt om onze landgenoten in Zaïre te evacueren, hoop ik dat men ermee ophoudt de reputatie van deze elite-eenheid te besmeuren.?
Paul Goossens
Leo Delcroix : kort geheugen.