De Belg over zijn en uw geld
De Grote Geldenquête van Knack ging ook na hoe de Belg omgaat met zijn eigen geld en hoe hij kijkt naar de portemonnee van anderen. Houdt hij op het einde van de maand geld over? Hoe is zijn relatie met de bank? Vreest hij een nieuwe financiële crisis? Zijn de rijken te rijk?
Twee op de tien Belgen komen niet rond
Vraag: Heeft u op het eind van de maand overschot op uw gezinsinkomen?
49 % ja
29 % komt net toe
19 % komt tekort
Bijna de helft van de ondervraagden heeft op het eind van de maand nog geld over. Bij twee op de tien landgenoten is dat elke maand, bij drie op de tien een aantal maanden per jaar. Dat gebeurt vaak bij Nederlandstaligen (61 procent) en veel minder bij Franstaligen (33 procent).
Twee op de tien Belgen zeggen vaak tekort te komen op het einde van de maand, voor één op de tien is dat zelfs elke maand het geval. Dat valt meer voor bij Franstaligen (23 procent) dan bij Nederlandstaligen (17 procent). Het valt ook op dat vooral gezinnen met kinderen (24 procent) de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen.
Bijna drie op de vier landgenoten zeggen te sparen: duidelijk meer Nederlandstaligen (79 procent) dan Franstaligen (66 procent). Iets meer dan één op drie belegt zijn geld. In het totaal blijkt goed 80 procent van de ondervraagden te sparen of te beleggen, 19 procent doet dat niet. 14 procent geeft aan onvoldoende geld over te houden om te sparen of te beleggen.
De helft van de bevolking heeft een lening lopen, meestal voor vastgoed (29 procent). Lenen voor een auto (16 procent) en voor verbouwingen (13 procent) volgen.
Het vertrouwen in de bank brokkelt af
Stelling: Ik heb vertrouwen in het advies van mijn bank.
62 % ja
20 % nee
18 % neutraal
Voor hun spaargeld, een belegging of lening vertrouwen bijna twee op de drie landgenoten het advies van de bank. Maar er zijn grote verschillen. In Vlaanderen ligt het vertrouwen in de banken (66 procent) een stuk hoger dan in Wallonië (56 procent) en Brussel (54 procent). Mensen uit lagere sociale klassen hebben ook veel meer vertrouwen in de banken dan mensen uit de hoogste sociale klasse: 70 procent tegen 55 procent.
Wat in het oog springt, is dat slechts 34 procent van de zelfstandigen zegt vertrouwen te hebben in de aanbevelingen van zijn bank. De andere beroepscategorieën zijn minder wantrouwig: 58 procent van de bedienden, 66 procent van de niet-actieven en 69 procent van de arbeiders slaan het advies van hun bank niet in de wind.
Heel opvallend is dat ouderen veel meer vertrouwen hebben in de raad van hun financiële instelling dan jongeren: 68 procent van de 65-plussers tegen 53 procent van de Belgen jonger dan 34 jaar. Liefst één op de vier van de min-34-jarigen zegt zijn bank te wantrouwen. Hoe jonger, hoe meer het vertrouwen in de bank afbrokkelt.
De helft vindt dat banken onverantwoorde risico’s nemen met hun spaargeld
Stelling: Banken nemen nog altijd onverantwoorde risico’s met spaargeld.
56 % ja
23 % nee
21 % neutraal
Op de vraag of de banken vandaag onverantwoorde risico’s nemen met spaargeld antwoordt iets meer dan de helft van de landgenoten positief. Er is geen significant verschil in de antwoorden tussen Vlamingen en Walen, mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, of tussen arbeiders, bedienden, zelfstandigen en niet-actieven.
De verschillen zijn wel scherper als je kijkt naar de sociale klasse: 64 procent van de mensen uit de laagste en de middellaagste sociale klassen heeft geen goed oog in de risico’s die banken nemen. In de hoogste sociale klasse is dat 48 procent. De rijkeren zien dus minder graten in de manier waarop de banken met spaargeld omspringen.
En wat als de banken een negatieve rente zouden mogen aanrekenen? Als je geen interest meer zou krijgen op je spaargeld, maar zou moeten betalen om geld op je spaarboekje te mogen zetten? Wettelijk kan dat niet in België, maar bankiers gaven al te verstaan dat dit zou tegemoetkomen aan de financieel-economische realiteit. Uit de enquête blijkt dat 52 procent van de ondervraagden hun spaargeld in dat geval zouden weghalen bij de bank. 34 procent zou zijn spaarboekje ongemoeid laten.
Een op de twee Belgen vreest voor nieuwe bankencrisis
Stelling: Ik denk dat er binnen de vijf jaar een nieuwe bankencrisis komt.
46 % ja
27 % nee
27 % neutraal
Drie op de vier ondervraagden zeggen dat ze de gevolgen van de bankencrisis van 2008 hebben gevoeld: ze konden minder sparen (52 procent), hadden minder koopkracht (52 procent) of moesten uitgaven uitstellen (33 procent). Bijna de helft is ervan overtuigd dat we binnen de vijf jaar een nieuwe bankencrisis meemaken, één op de vier denkt dat het niet zover komt.
Opvallend is dat de Vlamingen hier optimistischer zijn dan de Walen: 38 procent van de Nederlandstaligen ziet op korte termijn zo’n bankencrisis uitbreken tegenover 56 procent van de Franstaligen. Het maakt ook duidelijk een verschil of je al dan niet krap bij kas zit: 40 procent van wie verklaarde elke maand wat overschot te hebben, ziet een bankencrisis losbarsten. Onder degenen die elke maand moeilijk rondkomen, is dat 56 procent.
De enquête polste ook naar de eigen koopkracht. 19 procent ziet zijn koopkracht de volgende vijf jaar stijgen. Vooral jongeren (41 procent) geloven erin. 41 procent gelooft in een status quo en 37 procent verwacht dat zijn koopkracht de volgende vijf jaar daalt. Dat is vooral zo bij de leeftijdsgroep tussen 55 en 64 jaar (47 procent), die aan de vooravond van haar pensioen staat, en bij de 65-plussers (45 procent). Hoe ouder, hoe groter de vrees voor een dalende koopkracht.
Ja, de loonspanning is te groot
Stelling: Het verschil tussen de hoogste en laagste lonen in België is te groot.
80 % ja
13 % nee
7 % neutraal
De kloof tussen de hoogste en de laagste lonen in ons land is te groot. Dat vinden vier op de vijf Belgen. Volgens de recentste cijfers van de FOD Economie verdiende een voltijdse werknemer in 2014 gemiddeld 3414 euro bruto per maand. De helft van de werknemers verdient meer dan 2976 euro, 10 procent van de loontrekkenden trekt minstens 5178 euro bruto, 10 procent krijgt minder dan 2220 euro. Met een brutomaandloon van 9253 euro strijken directeurs van grote ondernemingen het hoogste salaris op. Hun loon ligt 171 procent boven het nationale gemiddelde en is iets meer dan het vierdubbele van dat van kelners en barmannen. Zij behoren met gemiddeld 2156 euro tot de slechtste verdieners.
Maar ons land telt natuurlijk ook enkele topmanagers die veel meer verdienen. De topman van een Belgisch beursgenoteerd bedrijf verdient al snel 1 miljoen euro per jaar. Volgens berekeningen van de Vlerick Business School is het loon van de slechtst verdienende werknemer gemiddeld 14 keer kleiner dan dat van de best verdienende werknemer binnen eenzelfde bedrijf. Dat is veel minder dan in de Angelsaksische landen, waar de loonspanning soms oploopt tot 100.
Volgens de peiling vindt vooral de middenklasse (86 procent) onze loonspanning te hoog. Dat de rijkste klasse zich minder zorgen maakt (73 procent) is niet verwonderlijk, maar opvallend genoeg tilt ook de laagste sociale klasse er niet zo zwaar aan: ‘maar’ 74 procent oordeelt dat de loonspanning te hoog is. De verschillen tussen mannen en vrouwen, Nederlandstaligen en Franstaligen of tussen de verschillende leeftijdscategorieën zijn niet significant. De slotsom is wel zeer duidelijk: ondanks de eerder lage loonspanning in ons land vindt een overgrote meerderheid die toch nog te hoog.
Zes op de tien vindt de rijken te rijk
Stelling: Ik vind het onaanvaardbaar dat de 10 procent rijkste Belgen bijna de helft van het vermogen van alle Belgen bezitten.
63 % ja
23 % nee
14 % neutraal
In ons land bezitten ruim 1 miljoen mensen – de rijkste 10 procent – ongeveer 1043 miljard euro of bijna de helft van het totale vermogen. Dat bleek uit berekeningen van Oxfam op basis van de Global Wealth Database van Crédit Suisse, waarin onder meer cijfers van de Europese Centrale Bank zijn verwerkt. Zes op de tien Belgen vinden dat niet kunnen, bijna één op de vier haalt de schouders op. We hebben er dus blijkbaar minder moeite mee dat de rijkdom bij een klein groepje zit, dan dat de loonspanning te groot is.
Vooral mensen tussen 55 en 64 jaar vinden de rijken te rijk (73 procent). In de andere leeftijdscategorieën schommelt dat rond de 60 procent. Ook significant meer arbeiders (72 procent) en bedienden (69 procent) zijn die mening toegedaan, en dat is meer dan bij de groep van de niet-actieven (60 procent) en zeker dan de zelfstandigen (38 procent). Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen mannen en vrouwen, of tussen Nederlandstaligen of Franstaligen.
De helft vindt dat winst uit aandelen moet worden belast
Stelling: Er moet een belasting komen op de winst uit de verkoop van aandelen.
47 % ja
35 % nee
19 % neutraal
Bijna de helft van de ondervraagden vindt dat er een belasting moet komen op de winst uit de verkoop van aandelen. Eén op de drie landgenoten is daar net tegen. België is op dit moment een van de weinige landen waar zo’n meerwaardebelasting niet bestaat. Toen ondernemer Marc Coucke zijn bedrijf Omega Pharma voor 1,2 miljard euro verkocht, hoefde hij daarop geen belastingen te betalen. Dat geldt ook voor een belegger die zijn aandelen met winst verkoopt. Binnen de regering ijvert vooral CD&V voor zo’n meerwaardebelasting, de andere regeringspartijen hebben er geen oren naar.
Opmerkelijk is dat significant meer mannen (53 procent) dan vrouwen (40 procent) voorstander zijn van een belasting op de winsten uit aandelenbeleggingen. Ook arbeiders (56 procent) blijken grotere voorstanders dan zelfstandigen, bedienden en niet-actieven, misschien omdat zij minder beleggen. Ook opvallend: van degenen die verklaarden te beleggen, is toch 41 procent voorstander van een belasting op winsten uit aandelen.
Van de ondervraagden is 35 procent tegen een meerwaardebelasting. Het verbaast wellicht niemand dat beleggers (40 procent) dat minder zien zitten dan mensen die niet beleggen. En toch: ‘slechts’ 40 procent van de beleggers is tegen, wat nauwelijks meer is dan bij de rest van de bevolking. Er is dus geen grote weerstand tegen een meerwaardebelasting, ook niet onder de beleggers die er zelf voor zouden moeten opdraaien.