De politieke interpretatie van de recentste statistieken over veiligheid roept vragen op. Zeker bij criminoloog Patrick Hebberecht.
Justitie heeft zopas het allereerste officiële ?Jaarrapport – Georganiseerde criminaliteit 1996? (gedeeltelijk) voorgesteld, en (integraal) aan het parlement overgemaakt. Binnenlandse Zaken heeft de allereerste ?Veiligheidsmonitor? publiek toegelicht. Dit document wordt verondersteld niet alleen de graad van criminaliteit maar ook het onveiligheidsgevoel op verschillende plaatsen in het land te meten.
Dat beide, nochtans onmisbare beleidsinstrumenten ongeacht vroegere enquêtes er nu pas zijn, zegt veel over de wetenschappelijke onderbouw van het beleid inzake criminaliteitsbestrijding en -preventie. En dan nog roepen de resultaten heel wat vragen op : zowel over de aangewende onderzoeksmethodes als over de politieke interpretatie ervan.
Op 28 juni 1996 lanceerde de regering een ?Actieplan tegen de georganiseerde criminaliteit.? En bij de algemene beleidsverklaring, die premier Jean-Luc Dehaene (CVP) op 7 oktober in de Kamer voorstelde, hoort het ?Meerjarenplan Justitie en Veiligheid.? Daarin heet het dat ?onveiligheid een belangrijke maatschappelijke bezorgdheid van de bevolking blijft.?
De politieke vertaling van die bezorgdheid dreigt echter tot excessieve verklaringen, plannen en wetsontwerpen te leiden. Daarvan getuigt al het door de Senaat geëvoceerde regeringsontwerp- Franchimont ?ter verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporings- en het gerechtelijk onderzoek.? Dit ontwerp lijkt zowel het slachtoffer als de verdachte zoveel bijkomende proceduremogelijkheden te bieden, dat bepaalde onderzoeken zeker vertraagd, gehinderd of zelfs gehypothekeerd zullen worden.
Anderzijds liet dezelfde regering op 4 juni 1997 door de Kamer een aanpak van criminele organisaties goedkeuren, die vooral dictaturen kan plezieren. Ook daaraan probeert de Senaat, dit keer in de onderzoekcommissie naar de georganiseerde misdaad in België, paal en perk te stellen.
DE DEFINITIE IS DUIDELIJK
Nochtans kan niet zo zeer de definitie van georganiseerde criminaliteit voor problemen zorgen, dan wel de strafbaarstelling van het lidmaatschap van en de deelname aan een criminele organisatie. De definitie in het wetsontwerp wordt immers al jaren door het Duitse Bundeskriminalamt (BKA) én door de Belgische justitie gehanteerd. En ze komt ook voor in het ?Jaarrapport-Georganiseerde criminaliteit 1996.?
Volgens deze definitie gaat het telkens om ?(1) het planmatig plegen van misdrijven, die elk op zich of in hun totaliteit van aanzienlijke betekenis zijn ; (2) die gepleegd worden vanuit een streven naar winst of macht ; (3) waarbij meer dan twee betrokken personen samen handelen ; (4) dat doen gedurende een vrij lange of onbepaalde periode ; (5) met een taakverdeling waarbij (a) gebruikt gemaakt wordt van commerciële structuren, (b) en/of toevlucht wordt genomen tot geweld of andere intimidatiemiddelen, (c) en/of waarbij invloed wordt uitgeoefend op het politieke leven, de media, het openbaar bestuur, de justitie en het bedrijfsleven.?
Dit is niet eens een zo ruime definitie als sommigen willen doen geloven, omdat een organisatie slechts als crimineel wordt aanzien wanneer tegelijk aan de vijf criteria en aan minstens één specifiek kenmerk wordt voldaan.
Veel gevoeliger dan deze overigens evolutieve definitie liggen de voorwaarden, waaraan voldaan moet worden om iemand als medeweter, medeplichtige of mededader aan te kunnen klagen. In dit verband zijn echter mogelijke excessen al gelegitimeerd door de opeenvolgende wetswijzigingen om het witwassen van misdaadgeld te beteugelen. Het ?Actieplan tegen de economische, financiële en fiscale delinquentie? dat de regering op 18 juli 1997 voorstelde, liegt er niet om. Hoewel.
CRIMINELE ORGANISATIES DOEN ZAKEN
In 1996 voerden de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten en de staatsveiligheid in België 162 onderzoeken naar criminele organisaties, die beantwoorden aan hogervermelde definitie. Dit cijfer betekent niet dat er slechts (?) zoveel criminele organisaties in België opereren, maar geeft wel een indicatie.
Van de 1.561 gekende verdachten, hebben er 540 de Belgische nationaliteit. De andere verdachten zijn (in volgorde van belangrijkheid) Italianen, Nederlanders, Turken, Fransen, Marokkanen, Russen, Joegoslaven, Duitsers, Roemenen en anderen. Van de 162 onderzochte criminele organisatie vertonen er 128 een homogene nationaliteitsstructuur ; 91 zijn quasi exclusief samengesteld uit verdachten van dezelfde nationaliteit. Bijna de helft van de criminele organisaties onderhoudt contacten met (in volgorde van belangrijkheid) de Italiaanse maffia, Turkse groeperingen, Russische criminele organisaties, Columbiaanse cartels, Chinese triades, Italiaanse niet-maffiosi, terroristische groeperingen, Franse benden, Nederlandse drugsorganisaties, Joegoslaven, joden of Israeli’s, Hells Angels, Indische groeperingen en anderen.
De geregistreerde criminele organisaties bestrijken/bestreken 352 domeinen (zie tabel) en draaien met een miljardenomzet. De gegevens daarover zijn echter zeer onvolledig, net als de gegevens over het financieel nadeel voor de staat. In zeven gevallen heeft Financiën een taxatie gevorderd : in totaal voor bijna 4,2 miljard frank. Maar zoals in het jaarrapport wordt opgemerkt : ?Opvallend is het grote verschil tussen het totale bedrag van het voordeel voor de organisatie (31 miljard) en de taxatie gevorderd door de minister van Financiën (4 miljard).?
Even bedenkelijk én voor de wetgever inspirerend, zijn de legale commerciële structuren waarvan de misdaadorganisaties zich bedienen. Slechts 38 nemen hun toevlucht tot het opzetten van schijn- of spookvennootschappen. In alle andere gevallen gaat het om legale vennootschappen die (in volgorde van belangrijkheid) actief zijn in import-export, horeca, transport, kleinhandel, vastgoed, financiële instellingen, bouw en andere sectoren.
Voor geweld of andere vormen van intimidatie kiezen 105 organisaties ; vooral om zich in het crimineel milieu te handhaven. In totaal werden ook 46 feiten van mogelijke beïnvloeding onderzocht. Die viseerde vijftien politiemensen, tien magistraten, zeven douanebeambten, vier politici/politieke partijen, vier private bedrijven, drie ambtenaren, twee media en één lid van de sociaal-economische inspectie. Daarbij werd (steeds in volgorde van belangrijkheid) geprobeerd de betrokkenen ongemerkt te manipuleren ; ze met geld, materiële giften of voordelen in natura om te kopen ; of ze door de bekendmaking van verzonnen of ware feiten af te dreigen en te compromitteren. Het rapport merkt op dat ?organisaties actief in het witwassen, meer beïnvloeding aanwendden dan andere criminele groeperingen.?
DE CIJFERS ZEGGEN NIET ALLES
Redenen genoeg dus voor justitieminister Stefaan De Clerck (CVP) om bepaalde doelgerichte onderzoeken op te starten (liefst discreter dan in de conclusie van het rapport gesteld) en voort te maken met de lopende onderzoeken, de studie-opdrachten, de wetgevende initiatieven en hervormingen om de opmars van de criminele organisaties in België tegen te gaan. Maar dan niet ten koste van eenieders privacy, de garanties inzake de aanleg van de bewijslast en de bescherming tegen lasterlijke getuigen die zich als spijtoptanten aandienen. Want daar zijn noch de criminaliteitsbestrijding noch het veiligheidsgevoel mee gediend.
Precies dat (on-)veiligheidsgevoel wil Binnenlandse Zaken, in casu de Algemene Politiesteundienst (APSD), voortaan aan de hand van de Veiligheidsmonitor meten. Die is belangrijk omdat de miljardendure veiligheids- en samenlevingscontracten moeten bijgesteld worden, en ook de politiediensten zich daarnaar zullen richten binnen de interpolitiezones (IPZ).
Bij het opmaken van de allereerste Belgische Veiligheidsmonitor werden in totaal zo’n 1.500 personen in heel het land telefonisch ondervraagd : over buurtproblemen, onveiligheidsbeleving, slachtofferschap, het functioneren van de politiediensten en de preventie.
Opvallend is de rangorde van de ?vaak voorkomende? buurtproblemen. Daarbij gaat immers uitzonderlijk veel aandacht naar onverwachte vormen van criminaliteit (zie grafiek). Professor Patrick Hebberecht, die de Onderzoeksgroep Criminologie aan de Universiteit Gent leidt, werpt echter op dat uit de vraagstelling ten onrechte ook door minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) wordt afgeleid dat die opgesomde buurtproblemen de ondervraagden ook in dezelfde mate bekommeren. Hebberecht : ?Terwijl de formulering van die vraag niet toelaat de bezorgdheid, laat staan het onveiligheidsgevoel van de mensen te meten. Er kan alleen uit afgeleid worden dat zij die buurtproblemen zien of denken te zien. Het is bovendien intellectueel oneerlijk de waaier van de voorgelegde problemen eerst te vernauwen tot enkele veiligheidsproblemen, en ze nadien tot de belangrijkste buurtproblemen uit te roepen.
Onze onderzoeksgroep voert nu bijna tien jaar een gelijkaardig onderzoek. Sinds drie à vier jaar stellen wij daarbij vast dat werkloosheid opnieuw een buurtprobleem wordt. Ook armoede, de concentratie van vreemdelingen, het gebrek aan speelplaatsen en dies meer zijn buurtproblemen waar de Veiligheidsmonitor niks over zegt. Waar haalt minister Vande Lanotte dan de wetenschappelijke basis om te beweren dat de onveiligheid vermindert door boefjes te pakken en het onveiligheidsgevoel daalt door het verkeer aan te pakken ? Dit is nonsens.?
De eerste Veiligheidsmonitor zaait wel meer twijfels. Het heet, bijvoorbeeld, dat oudere mensen er nogal gerust bij lopen. Maar, zoals Patrick Hebberecht aangeeft, ?kan dit aan de hand van deze Veiligheidsmonitor niet beweerd worden. Noch de vragen noch de antwoorden zeggen iets over hun bezorgdheid, laat staan hun angsten. Daarvoor waren andere vragen nodig. Nu is er alleen gevraagd of in hun buurt bepaalde problemen voorkomen. Bejaarden ontwikkelen echter meestal zo’n apart leefpatroon dat hun kijk op de wereld daardoor vertekend wordt. Zelfs in Gent, dat nochtans een van de meest veilige steden van het land is, zijn de mijdingsgedragingen van vrouwen en bejaarden zeer talrijk.?
Dat de Gentenaren zich, volgens de Veiligheidsmonitor, ?minder onveilig voelen dan de inwoners van Antwerpen, Charleroi en Luik,? maakt op professor Hebberecht geen verpletterende indruk. Want : ?In Gent moet je, evenals in andere steden, een duidelijk onderscheid maken tussen bepaalde buurten. Sinds de jaren tachtig volgen wij vier representatieve Gentse buurten en constateren wij, onder meer, dat het aantal inbraken in de multi-etnische arbeidersbuurt het hoogste ligt. Als de Veiligheidsmonitor beweert dat vorig jaar vijf procent van de Belgische huishoudens slachtoffer werd van een woninginbraak, dan verzuimt het verslag te vermelden dat dit bijna een verdubbeling betekent in vergelijking met de Belgische cijfers in de International Crime Survey van 1989 en 1992. En dat vloekt dus met de beweringen van het Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid (VSPP) als zou het aantal inbraken dalen. Geruststellend is wel dat vermogensmisdrijven met geweld uitzonderlijk blijven en dat de handtassendiefstallen effecief afnemen. Al wordt ook in dit verband de al lage aangiftebereidheid nog overschat. De Veiligheidsmonitor toont trouwens aan dat de twijfels over de efficiëntie van het optreden van de politiediensten groot zijn.?
DE CRIMINALISERING VAN PROBLEMEN
En de preventiemaatregelen in dit alles ? Criminoloog Hebberecht, die begin dit jaar in Panopticon, het Vlaams tijdschrift voor strafrecht en criminologie, een ophefmakende commentaar publiceerde, blijft bij zijn stelling : ?De regering, Binnenlandse Zaken en het VSPP werken de verglijding van de verzorgingsstaat naar de veiligheidsstaat in de hand. En dit is de verkeerde logica. Daardoor worden immers een aantal maatschappelijke problemen zonder meer gecriminaliseerd. Dit laat de sociaal-democratie toe sociale, algemeen maatschappelijke problemen onvoldoende te bestrijden en vooral op te treden als die problemen zichtbare effecten sorteren op veiligheid en criminaliteit. Zo wordt, bijvoorbeeld, een sociaal-huisvestingsbeleid niet langer ontwikkeld omwille van het sociale karakter ervan, maar om een stuk criminaliteit en onveiligheid in te dijken. Bovendien richt het preventiebeleid zich al te vaak tot diegenen die al de middelen hebben om zich te beveiligen. Wij stellen vast dat de criminaliteit daardoor verschuift naar de minder bemiddelde buurten en dat precies daar de al bestaande kwetsbaarheid, de onveiligheidsgevoelens en de angst voor criminaliteit nog vergroot.?
Frank De Moor
Hoe onveilig voelt de Belg zich ? De Veiligheidsmonitor stelde onduidelijke vragen.