Historicus Luc Vandeweyer las de dagboeken die soldaten en gewone mensen tijdens de Eerste Wereldoorlog achterlieten. Hij vond verhalen over flierefluiters en plunderingen, bolsjewieken en een koning-ridder met een heel eigen agenda.
Historicus Luc Vandeweyer is als een spoorzoeker die geduldig de gebroken takken van de geschiedenis bestudeert. Hij is verbonden aan het Algemeen Rijksarchief in Brussel en verdiept zich vooral in de Eerste Wereldoorlog. Hij ploos de brieven en de dagboeken uit van de soldaten en van hun bevelhebber, koning Albert I. Dat levert meeslepende literatuur op met boeiende portretten, onbekende details en pakkende anekdotes. Bovendien zit Vandeweyer zelden om een boude uitspraak verlegen. Zoals deze: ‘Tijdens de Duitse opmars in de zomer van 1914 bleef Albert I in het land, terwijl de regering op uitnodiging van de Fransen onderdak vond in Le Havre. De Belgische regering voelde zich gedwongen om de kant van de Fransen en de Engelsen en dus van de geallieerden te kiezen’, zegt Vandeweyer. ‘Maar voor Albert I was en bleef België een neutraal land dat tot geen enkel van de Europese bondgenootschappen behoorde. Daarom weigerde hij als opperbevelhebber van het Belgische leger de Duitsers resoluut aan te vallen. Charles De Broqueville, premier en minister van Oorlog, sprak de koning daarop aan, maar die wou van geen wijken weten. Toen de koning een eerste belangrijk onderhoud had met de Franse en Britse legerleiders, werd Broqueville botweg de toegang geweigerd. De gevluchte regering had in België niets meer te zoeken, zo vond Albert. Ze mocht zich in Frankrijk vooral met de opvang van de vluchtelingen bezighouden.’
De koning is volgens de grondwet politiek onverantwoordelijk. Toch nam Albert I voortdurend politieke beslissingen.
LUC VANDEWEYER: En of. Voor Albert I stond het bevel over het leger los van het grondwetsartikel over de politieke onverantwoordelijkheid. In enkele weken trok de koning nagenoeg alle macht naar zich toe. Wat kon je daar als regering tegen inbrengen?
Tja, u vraagt het…
VANDEWEYER: Alleen Broqueville bood wat weerstand, maar hij stond veel te zwak. Onderschat de schok van de Eerste Wereldoorlog niet. In een oogwenk vielen de forten van Luik en Namen, nadien de vesting rond Antwerpen en vanaf de eerste dag woedde een verwoestende oorlog met een massa slachtoffers, ook onder de burgerbevolking. De slachting duurde weken en weken. Met de moed der wanhoop begonnen de soldaten zich in de IJzervlakte in te graven. Wonder boven wonder en dankzij de zwakte van de Duitse troepen hielden de geallieerde legers er stand. Intussen bleef de natie wel vier jaar lang bedreigd. Dat leidde tot vrij emotionele reacties, die wij ons vandaag nauwelijks kunnen voorstellen. De ontredderde bevolking stelde alle hoop in het leger. Niet alleen de militairen waren boven alle kritiek verheven, maar ook hun opperbevelhebber, de koning-ridder. De man leefde nogal teruggetrokken, dat wel, maar hij was uitzonderlijk populair en kon iedereen om zijn vinger winden. Albert incarneerde de natie en werd beschouwd als de redder van het vaderland. De regering legde zich letterlijk bij de macht van de koning neer. Ze had geen andere keuze. Alleen in rabiate katholieke kringen klonk gegrom. Maar dat was veeleer omdat de koning het kabinet uitbreidde met liberalen en met de socialist Emiel Vandervelde.
Pleegde de koning nooit overleg met de regering?
VANDEWEYER: Nee, hij is wel enkele keren naar de ministerraad getrokken om de regering de levieten te lezen, onder meer over de Vlaamse kwestie aan het front. In Alberts ogen waren de ministers niet meer dan zijn loopjongens. Voor belangrijke politieke, diplomatieke en militaire beslissingen steunde de koning op zijn officierenkorps. Die mannen kende hij en hij kon ze vertrouwen.
Gebruikte Albert de oorlog om zijn macht te versterken?
VANDEWEYER: Alberts macht was zo goed als absoluut. Dat werd hem veeleer door de oorlogsomstandigheden in de schoot geworpen. Bovendien zag hij het als zijn plicht België met zo weinig mogelijk slachtoffers door de oorlog te loodsen. Dat kon als hij het bevel over het leger voer. Daarmee had hij het voornaamste machtsinstrument in handen.
Intussen stond de regering wel onder druk van de publieke opinie.
VANDEWEYER: In Le Havre kreeg ze constant de Franse politici en de Franse publieke opinie over zich heen. Die ergerden zich mateloos aan de naar Frankrijk gevluchte Belgische mannen die als flierefluiters naar de vrouwen koekeloerden, terwijl de Fransen zelf bij bosjes sneuvelden. Hun mannen moesten zich tot de leeftijd van 48 jaar bij het leger melden. In België werd de dienstplicht maar stap voor stap uitgebreid. De meeste Belgische mannen liepen vrij rond, dikwijls in Frankrijk. Het Franse volk keek ernaar, vreesde voor de thuisblijvende vrouwen en verweet de Belgen een apert gebrek aan ernst en respect. Hier en daar weigerden de Franse autoriteiten nog langer voedselrantsoenen aan de Belgische mannen ‘van weerbare leeftijd’ uit de delen. De Belgische regering vroeg daarom de koning om het contingent uit te breiden. Albert hield aanvankelijk de boot af, want hoe groter het Belgische leger werd, hoe meer het kon worden ingezet om aanvallen te lanceren. Aan de bijzonder zware gevechten nabij Verdun en de Somme deed geen Belgische infanterie mee. Uiteraard wisten de Belgische soldaten dat te waarderen. Hun vertrouwen in de koning was bijzonder groot. Vandaar dat niemand in de regering de confrontatie met de monarch durfde aan te gaan. Dat stond immers gelijk met politieke zelfmoord.
Dat was anders tijdens de Tweede Wereldoorlog.
VANDEWEYER: Ja, maar de omstandigheden waren niet vergelijkbaar. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef de troepenmacht zich met succes achter de IJzer verschansen. Van capitulatie was dus geen sprake. Ook dat liet Albert toe om op eigen houtje met de generaals, de internationale politici en de diplomaten te onderhandelen. Op de achtergrond stond Leopold als een pukkel van dertien jaar in uniform te luisteren. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, vroeg Leopold III zich op elk heikel moment af: wat zou mijn vader in die omstandigheden hebben gedaan? En hij deed precies hetzelfde. Ook Leopold III zag zijn militaire opdracht tot het eigen grondgebied beperkt en weigerde Belgische gevechtseenheden naar Frankrijk te sturen. Daarmee gaf hij zoals zijn vader te kennen dat hij niet aan de zijde van de geallieerden wou vechten. Andermaal stond de bevelhebber van het leger op de neutraliteit van het land. Alleen had Leopold III minder inzicht dan Albert I. Het militaire wanbeleid van de koning draaide uit op een snelle en onherroepelijke Belgische capitulatie. Deze keer liet de regering de koning niet langer begaan. Ze besliste om het Belgische leger bij de geallieerden te doen aansluiten. De herinnering aan de autoritaire Albert zat bij sommigen nog fris in het geheugen. Een aantal ministers van staat had hem tijdens de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en wist hoe de koning toen al de grondwet flagrant had geschonden. Dat kon de politieke wereld zich geen tweede keer veroorloven. De ministers van staat adviseerden de regering de kam op te steken tegenover de koning. De regering had sowieso minder vertrouwen in de visie en in de intellectuele capaciteiten van Leopold III.
Koning Albert verwees in zijn dagboeken naar de wreedheid van de Groote Oorlog en naar het onmenselijke bestaan van zijn soldaten. Hij verweet de politici daar totaal geen rekening mee te houden. Was Albert socialer en humaner dan de politieke wereld?
VANDEWEYER: Nou, de koning was voor de doodstraf en liet verscheidene soldaten terechtstellen. Niettemin gruwde hij van de aanhoudende massale slachtingen en kende hij het leed van zijn soldaten. Albert misprees de politici omdat ze volgens hem onwetend en onbekwaam waren. Hij vond het al te makkelijk en bovendien misplaatst om vanuit veilige oorden te pleiten voor een oorlog jusqu’au bout. De koning wou de gevechten zo snel mogelijk beëindigd zien en streefde naar een compromisvrede. Via hooggeplaatste verwanten nam hij daar stappen toe. Hij stuurde ‘verkenners’ op pad, maar dat haalde niets uit. Wat hem vooral bezighield, was het behoud van de maatschappelijke orde en de beveiliging van de monarchie.
Al voor de oorlog vreesde hij voor oproer en zelfs voor een sociale revolutie, zeker in Wallonië. Albert I besefte dat de oorlogsmoeheid het moreel van de soldaten behoorlijk op de proef stelde. Daardoor werden ze nog vatbaarder voor revolutionaire bewegingen die op een regimewissel uit waren. De Russische tsaar werd in maart 1917 tot troonsafstand gedwongen, en in september van dat jaar kwamen de bolsjewieken aan de macht. De koning wist dat sommige soldaten sympathie hadden voor de Russische revolutie. Door de aanslepende strijd waren ze tot alles bereid om van de oorlog verlost te raken. Die boodschap was de koning door welingelichte bronnen ingefluisterd. Albert hield daar rekening mee. Een revolutie, zo bleek, kon in een mum van tijd ontbranden. In Frankrijk, Italië en Hongarije was het revolutionaire vuur al aan het smeulen. Nagenoeg overal in Europa stond tegelijk de monarchie ter discussie. De koning kreeg overigens van diplomaten en verbindingsofficieren te horen dat de sympathie van de naar Nederland, Frankrijk en Engeland uitgeweken Belgen voor het koningshuis met de dag slonk. Bovendien gingen revoluties gepaard met de desintegratie van staten. Het Russische rijk gold als voorbeeld. De Duitsers gebruikten de verzwakking ervan om afscheidingsbewegingen te bewapenen en troepen voor het separatisme te leveren. De Finnen verklaarden zich onafhankelijk, gevolgd door Georgië en Oekraïne.
En een groep Vlamingen in het bezette België, de activisten, werkte met de Duitsers mee.
VANDEWEYER: Niet alleen Vlamingen collaboreerden, ook Waalse activisten probeerden de poten onder de Belgische stoel weg te zagen. Al waren de Waalse activisten maar een piepkleine groep. Op het einde van de oorlog probeerde de Duitse bezetter hen bewust te maken van het Waals als taal. Daarmee hoopte hij de culturele binding van Wallonië met Frankrijk los te weken. De Duitsers bewerkten ook de Vlaamsgezinde soldaten aan het front. Dat deden ze door pamfletten en brochures te verspreiden waarin hun overwinningen heroïsch stonden beschreven. Aan de soldaten met heimwee toonden ze foto’s van hun wanhopige familieleden. Dergelijke propaganda had meer effect: honderden Vlaamse soldaten liepen naar de vijand over.
Het merendeel van de Belgische bevolking spuwde de activisten uit. Dat moet de koning toch hebben gerustgesteld?
VANDEWEYER: Het tij kon op ieder moment keren. Onder impuls van de Duitsers slaagden de activisten erin een stelsel van sociale zekerheid uit te bouwen. Daardoor konden ze hoe langer hoe meer greep op de bevolking krijgen. Bovendien maakten de activisten gebruik van een verdeel-en-heersstrategie. Middels spotprenten zetten ze in de steden de bevolking op tegen de mensen van het platteland. Zo moesten alle stedelingen, van arm tot rijk, de beerputten van de huizen leeghalen om hun tuintjes te bemesten zodat ze in eigen voedsel konden voorzien. De gier moest dan in tonnen op kruiwagens worden versleept – geen aangenaam karwei als je het mij vraagt -, terwijl sommige boeren zich dankzij het voedseltekort en de zwarte markt snel en gemakkelijk verrijkten. Met hun spotprenten probeerden de activisten om de vrijzinnigen van de steden uit te spelen tegen de katholieken van het platteland. Op het platteland deden ze immers net het omgekeerde. Daar paaiden ze de boeren en keerden ze zich tegen die van de stad. De koning besefte dat de oorlog dringend moest ophouden.
Vandaar zijn afkeer voor de Fransen, die tot op het bot gingen.
VANDEWEYER : Ja, en die afkeer was ook ideologisch. De koning baalde van de Franse republiek. Hij associeerde die staatsvorm met chaos en wanorde en met moreel en politiek verval. Hij was niet te spreken over het gewoel van de Franse parlementaire democratie, de rassenvermenging in Frankrijk en de demografische achteruitgang. Albert I was stellig onder de indruk van de scriptoria van Charles Lagrange, een Brusselse hoogleraar sterrenkunde aan de militaire school en een protestantse fundamentalist die aan de hand van de Bijbel, de maten van de piramide van Cheops en de stand van de hemellichamen voorspelde dat de Latijnse beschaving de ondergang nabij was.
Blijkbaar waren er ideologische affiniteiten tussen Albert I en de activisten.
VANDEWEYER : Inderdaad, er was de gezamenlijke ergernis tegenover de Franse republiek. En voor beiden was het best denkbaar dat de Duitsers militair aan het langste eind zouden trekken. Per slot van rekening weigerde Albert I het anti-Duitse bondgenootschap voluit te steunen. Met de activisten deelde hij het ontzag voor het autoritaire Duitse keizerrijk, dat bekendstond om zijn organisatorische en militaire vermogen, zijn wetenschappelijke vooruitgang en zijn waardering van traditionele waarden. De Duitse bezetter had dat door. De Belgische koning werd in hun berekeningen nooit ofte nimmer op één hoop met de Franse en Britse leiders gegooid. Hij bleef een pion die te allen tijde op hun schaakbord verschoven kon worden. Juist daarom verboden de Duitsers de activisten om tijdens hun propagandameetings de koning frontaal aan te vallen. Meer nog, ze moesten in 1918 luidkeels het ultieme doel van het activisme verkondigen: ‘We willen koning Albert een beter Vlaanderen in een beter België aanbieden.’ Dat stak.
U neusde jarenlang in de dagboeken van de soldaten en van de bevolking. Keken die ook uit naar een beter Vlaanderen?
VANDEWEYER : Die mensen hebben verschrikkelijk geleden. De Groote Oorlog tekende hun leven. De Duitsers sloegen meteen aan het plunderen en eisten voedsel voor hun manschappen en paarden op. Tot op het einde van de oorlog bleven de Duitsers bijzonder hebzuchtig. Zo kwam ook het kleinvee van de gewone stervelingen op het verlanglijstje van de bezetter te staan. Zelfs de armste dorpelingen met kleine kinderen, voor wie de geitenmelk van levensbelang was, moesten het beestje afstaan. Het viel mij overigens op hoezeer de bevolking teruggeworpen werd in een staat van onvoorstelbare primitiviteit. Besmettelijke ziektes zoals de Spaanse griep richtten ware ravages aan. Er werd gemoord voor een zak aardappelen.
Tegelijk waren er de aandoenlijke solidariteit en de tomeloze werkkracht. In het frontgebied hielpen de soldaten de landbouwers en in het bezette gebied legden de mensen onder impuls van de overheid volkstuintjes aan om aardappelen en groenten te kweken. Dat heeft de samenleving er weer bovenop geholpen.
In hoeverre voelt een onderzoeker met de bevolking mee als hij haar dagboeken bladzijde na bladzijde bestudeert?
VANDEWEYER : De geschiedenis móét je voelen. Daarom vind ik de historische sites en musea in Ieper, Poperinge, Passendale en in de IJzertoren in Diksmuide zo belangrijk. Ik vind ook het contact met ‘de zoekende burger’ stimulerend. Niet alleen historische vakbladen als Wetenschappelijke Tijdingen, maar ook plaatselijke historische kringen hebben hun waarde. Dat mag wel eens gezegd worden: geschiedenis is van iedereen. We zijn er allemaal het product en soms het slachtoffer van. Even terugblikken op een episode zoals de Groote Oorlog zet aan tot bescheidenheid, voorzichtigheid en sereniteit. Een samenleving mag dit niet verwaarlozen.
LUC VANDEWEYER, DE EERSTE WERELDOORLOG. KONING ALBERT EN ZIJN SOLDATEN, STANDAARD UITGEVERIJ. LUC VANDEWEYER, SOCIALE WETGEVING ONDER DUITSE BEZETTING 1914-1918 . IN: K. VAN ACKER, HOEDERS VAN DE VOLK, AMSAB . LUC VANDEWEYER, TUINTJES IN OORLOGSTIJD. IN: VOLKSTUINEN, EEN GESCHIEDENIS, DAVIDSFONDS/KADOC.
DOOR ERIC VAN DE CASTEELE