Na negentien jaar maakt het hof van beroep in Bergen een einde aan de affaire-Bonvoisin. Een gesprek met ‘de Zwarte Baron’.
Door de dramatische berichten over de ontploffing in het Nederlandse Enschede vernam het grote publiek nauwelijks iets over de vrijspraak op vrijdag 12 mei van Benoît baron de Bonvoisin. In haar arrest sprak het Hof van Beroep in Bergen de baron vrij van alle aanklachten wegens schriftvervalsing, oplichting en afpersing in de Cidep- en PDG-dossiers.
Twee dagen na z’n vrijspraak bracht de baron pralines naar de gevangenis van Sint-Gilles. Pralines voor cipiers en directie. Hij had ze jaren geleden beloofd, toen hij daar in voorhechtenis zat: “Want als er mensen zijn die erin slagen in de afschuwelijkste omstandigheden zeer behoorlijk werk verrichten, dan zijn het wel de cipiers en de bestuurders van onze gevangenissen. Ik heb dat zelf twee keer drie weken lang mogen ondervinden”
Bijna twintig jaar sleepte de affaire rond baron de Bonvoisin aan. Toch werd het proces in Bergen, dat in maart vorig jaar begon, amper gevolgd door de nationale media. Want het was al geruime tijd stil rond ‘de zwarte baron’. Jarenlang was Bonvoisin synoniem van alles wat in de Belgische politiek extreem-rechts, corrupt en ronduit crimineel was. Zo gebeurde het dat in een Brussels restaurant, waar Bonvoisin samen met zijn advocaat binnenkwam, een klant opveerde en uitriep: “Als die man hier wordt bediend dan stap ik meteen op.” Dat was daags nadat de Brusselse eerste substituut Jean-François Godbille voor de parlementaire Bende-commissie baron de Bonvoisin aanwees als de financier van de Bende van Nijvel.
“Het gerecht heeft Godbille nooit verplicht deze flagrante leugen in te trekken. Godbille werd ook nooit gestraft wegens die zware persoonlijke fout”, windt Bonvoisin zich op. Onderzoeksrechter Lacroix die de het Bende-dossier beheert, zei me ooit: “Meneer de Bonvoisin, mocht ik nog maar de helft geloven van wat Godbille vertelde, dan zat u al lang achter de tralies.”‘
In een boek van X1 over pedofiele netwerken, viel zijn naam opnieuw, zij het dit keer voorzichtig vermomd als ‘Baron B.’. Een andere auteur klonk hem dan weer aan de wormstekige Michel Nihoul en dus ook aan de zaal-Dutroux.
OP KRUISTOCHT
De man die bij de minste criminele aangelegenheid werd opgevoerd als de boeman van dienst, woonde al die jaren relatief ongemoeid in Brussel in een van de laatste seigneuriale panden langs de inmiddels door nieuwbouw aangevreten Sint-Michielslaan. In die buurt is de zestigjarige Bonvoisin, een ascetische geheelonthouder en vegetariër, steevast met een wapperende cape om de schouders, een opgemerkte figuur.
Bonvoisin was altijd op weg naar een nieuwe barricade. Want de strijd was nooit ten einde: het weze tegen de agro-industrie die volgens hem de landbouw om zeep helpt, of tegen het gebruik van witte suiker – het verhaal gaat dat hij ooit de forse financiële bijdrage van een grote Belgische suikerfabrikant voor de door hem geleide Cepic weigerde, tenzij het bedrijf meteen de productie van witte suiker stopzette.
Dan waren er zijn kruistochten tegen de nucleaire lobby, tegen de farmaceutische bedrijven, voor de alternatieve geneeskunde, voor de privatisering van de werkloosheid – wie een werkloze een job verschaft mag het bedrag van diens salaris integraal van zijn belastingen aftrekken – voor de afschaffing van de lijststem.
Eén van zijn medestanders – stroman, zeggen zijn vijanden – is Georges Frisque die de taak op zich nam om een verband te vinden tussen de moord op Cools en de pedofiele netwerken.
“Frisque, mijn stroman?” vraagt een verwonderde Bonvoisin. “Ik werk blijkbaar alleen maar via stromannen. Er zit een systeem in die verdachtmakingen. Frisque zoekt de waarheid. Hij is een 68’er van de Université Libre de Bruxelles, en werkte ooit voor Edmond Leburton. Toen Leburton door Cools in de tang werd genomen ondervond Frisque ‘het systeem-Cools’ aan den lijve. Frisque heeft intussen tal van affaires in kaart gebracht. Want zoals professor Yves Cartuyvels van de UCL ooit zei: we moeten eerst nagaan hoe het komt dat sommige dossiers geblokkeerd raken om tot een verband te komen. Ik wisselde al eens informatie uit met Frisque. Als hij op zijn zoektocht op de naam van rijkswachter Patriek De Baets stootte, dan wilde ik daar het fijne van weten. Want die De Baets speelde een belangrijke rol in het complot tegen mij. Weet je: de waarheid willen smoren is als het samenpersen van een bedkruik. Vroeg of laat explodeert die.”
In Bergen explodeerde de kruik. Want het hof van beroep stak in zijn arrest de kritiek op Patriek de Baets niet onder stoelen of banken. De BOB-adjudant, die zich in het dossier-Bonvoisin vastbeet, wordt zonder meer “onredelijkheid en vooringenomenheid” aangewreven. “Dat kan tellen. En de bewering komt nu eens niet van mij” zegt Bonvoisin. “Ze staat met zoveel woorden in een arrest van een rechter van het Hof van beroep van Bergen. Want het arrest van Bergen is niet het einde van een procedureslag zoals sommigen beweren. In het arrest wordt het hele onderzoek tegen mij van tafel geveegd, want slecht gevoerd en bol van onbetrouwbare getuigenissen.”
FeLICIEN ROPS EN HUGO VERRIEST
Benoît de Bonvoisin stamt uit een oud geslacht afkomstig uit de oude heerlijkheid van Petit-Rechain, op een boogscheut van Verviers, stad waar de Bonvoisins van het midden van de zeventiende eeuw tot na de Tweede Wereldoorlog een middelgroot textielbedrijf beheerden.
Zijn overgrootvader was Maurice Bonvoisin, negentiende-eeuwse tekenaar-illustrator en compagnon van de veelbesproken meestergraveur Félicien Rops. Zijn grootvader aan moederskant was Alexandre Galopin, gouverneur van de Generale Maatschappij, die op het einde van de Tweede Wereldoorlog door collaborateurs van de Duitse Gestapo werd neergeschoten. De kogelinslagen zijn nog altijd te zien in de marmeren trap bij de ingang van het huis langs de Sint-Michielslaan.
Gouverneur Galopin was getrouwd met de dochter van Gustaaf Verriest, arts, prominent lid van de Academie en broer van de priester-literator Hugo Verriest. Benoît de Bonsvoisin toont graag het bierglas waarop de naam van Hugo Verriest gegraveerd staat, een reliek uit de tijd dat heer-grootoom principaal was van het bisschoppelijk college in Ieper. Bij grote gelegenheden schenkt hij thee in koppen van een servies van Chinees porselein, eveneens van de priester-schrijver. “Ik betreur nu dat ik nooit Nederlands heb geleerd”, zucht Bonvoisin.
Een andere van zijn overgrootooms was Victor Besme, de Baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf.
Zijn vader Pierre de Bonvoisin was een topman van de Generale Maatschappij. Of vader voorbestemd was om op een dag ook de holding te leiden is niet duidelijk. Wel zeker is dat Pierre de Bonvoisin bij een van die machinaties waarop ze in de Brusselse haute finance het patent hebben, op een zijspoor werd gezet.
“Vader wou de Generale op een brede Europese leest schoeien, met stevige participaties in grote buitenlandse groepen”, verzekert Bonvoisin. “Hij haalde het niet. Na hem raakte de Generale overgeleverd aan een familie die in de oorlog volop in de economische collaboratie stond.”
EXTREME JONGENS EN MEISJES
In zijn zoektocht naar politieke steun voor zijn vader landde de toen 23-jarige Benoît de Bonvoisin, via huisvriend Jean Cruysmans van de Private Kas Bank, bij de toenmalige sterke man van de Franstalige christen-democraten, Paul Vanden Boeynants. Die installeerde de nieuwe rekruut snel aan het hoofd van het Cepic (Centre Politique des Indépendants et des Cadres), geleid door toenmalig PSC-senator André Saint-Rémy, en evenknie van het Vlaamse NCMV (Nationaal Christelijk Middenstandsverbond).
Het Cepic was de motor van de centrum-rechtse PSC. “En óf we rechts waren, tenminste als je daarmee bedoelt dat we anticommunist, anti-Sovjet en pro-NAVO waren. We eisten financiële controle van de vakbonden, en geen klein beetje”, lacht Bonvoisin. “Maar we waren ook tegen politieke benoemingen in de magistratuur, voor de gelijkheid van man en vrouw in de politiek.”
De jaren zestig en zeventig waren woelige tijden: kolonels aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, de Amerikaanse GI’s in Vietnam, en Oost-Europa was een communistisch fort. Links en rechts waren geen ijdele woorden voor duistere groepjes als Amada, RAL, VMO, TAK, Were Di, Front de la Jeunesse. Die radicale jongens en meisjes waren er niet vies van om bij tijd en wijle de dialectiek kracht bij te zetten door de tegenstander mal te meppen. Dit soort ideologische meningsverschillen leidde tot de brandstichting bij het linkse weekblad Pour, door leden van het Front de la Jeunesse.
Dat Front de la Jeunesse genoot bij zijn ontstaan nogal wat morele en financiële steun bij rechtsdenkende burgers. Want het waren permissieve tijden; een beetje krachtdadige bescherming van de traditionele waarden kon geen kwaad. In legerkringen gingen enkelen al een stap verder. Zij droomden er hardop van orde op zaken te mogen stellen in “dit onbestuurbare land”.
“De complicaties en de uitwassen rond extreme clubs als het Front de la Jeunesse zijn er later pas gekomen”, zegt Bonvoisin. “Mijn enige band met het Front bestond erin dat de beweging een tijdlang een bureau had in het pand dat ik aan Europe Magazine verhuurde. Maar er was een tijd dat La Libre Belgique in de meest vleiende bewoordingen over het Front berichtte. Dat zijn ze intussen bij de Libre vergeten.”
LINKSE SUBVERSIE
In de linkse strijdliteratuur werd het Front de la Jeunesse, geleid door Francis Dossogne, zoon van een militair, afgeschilderd als de zichtbare top van de neofascistische ijsberg die op de niets vermoedende burger af dreef.
Ook Vanden Boeynants werd gaandeweg door media in die ultrarechtse hoek geduwd. Bovendien werden in de entourage van de PSC-topman mensen gesignaleerd zoals majoor Jean Bougerol, die graag conferenties belegde over het sluipende commnistische gevaar. De organisatie van die conferenties en de publicatie van Inforep, een persdigest die als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, stonden onder het beheer van het zogeheten Public Information Office. In de media werd het PIO al snel als een inlichtingendienst afgeschilderd.
“Het PIO was hoegenaamd geen inlichtingendienst”, windt Bonvoisin zich op. “Als Bougerol tijdens zijn rondgang door het land al eens iets opving gaf hij dat, als officier, gewoon door aan de militaire inlichtingendienst.”
Via dat PIO legden sommigen snel de link naar plannen voor een staatsgreep. Nadat in 1982 de Bende van Nijvel haar eerste hold-ups pleegde, staken de geruchten over een destabiliseringscampagne georkestreerd door extreem-rechts vrijwel meteen de kop op. Geruchten die nog werden versterkt toen in 1983 het bestaan werd gesignaleerd van “een troep zozo’s”, zoals Albert Raes van de Staatsveiligheid ze bestempelde, die zich Westland New Post (WNP) noemden en die zich op het politieke erfgoed van het Front de la Jeunesse beriepen.
Eigenlijk ging het om een troep extreem-rechts tuig dat bovendien door de Staatsveiligheid was geïnfiltreerd. “Als het WNP al niet door de Staatsveiligheid zelf was opgericht”, vraagt Bonvoisin zich af.
Opmerkelijk genoeg was het Europe Magazine, een ultrarechts tijdschrift, dat in maart 1983 het bestaan van het WNP lekte onder de titel: “Bereidt de Staatsveiligheid een neonazistisch complot voor?”
Was het bericht in Europe Magazine een repliek op een zet van de Staatsveiligheid waardoor Bonsvoisin twee jaar eerder in opspraak kwam? Of was het WNP een poging om de Staatsveiligheid te infiltreren? Het zijn knappe koppen die daar nog wijs uit raken. Emile Lecerf, baas van Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.
ONBETROUWBARE STAATSVEILIGHEID
Voor Benoît de Bonvoisin begonnen de moeilijkheden in elk geval nadat in mei 1981 in De Morgen een nota van de Staatsveiligheid was ‘uitgelekt’. Daarin werd de Cepic-bestuurder als een heuse fascist omschreven die via zijn bedrijven, CIDEP en PDG, het Front de la Jeunesse en dus extreem-rechts in België financierde. Bovendien beweerde de Staatsveiligheid in haar werkstuk dat zelfs de Zaïrese dictator Mobutu Sese Seko, via dezelfde connectie, eveneens het FDJ betaalde. Louis Tobback mag dan ooit hebben beweerd dat de Staatsveiligheid hem als minister van Binnenlandse Zaken nooit iets heeft verteld wat de moeite waard was, deze nota werd door iedereen zeer ernstig genomen.
Volgens Bonvoisin waren het lek en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie van de Staatsveiligheid, toen geleid door de mysterieuze Albert Raes.
Raes, zo beweert Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor Defensie parlementaire controle op de Staatsveiligheid eiste. Zegt Bonvoisin: “Van de Franse inlichtingendiensten vernam ik dat de Staatsveiligheid lekte als een zeef. Dat geeft je wel een schok.
Dat er met onze Staatsveiligheid iets niet pluis was zou ook later blijken toen de Amerikanen hier in Brussel een Russische overloper inpikten en hem meteen naar Washington overvlogen zonder eerst langs de Belgische inlichtingendiensten te passeren – het bericht stond ooit in La Libre Belgique. Kun je nagaan hoezeer de Amerikanen de Belgische diensten betrouwden. Lees maar eens wat professor Lode van Outrive onlangs over de Staatsveiligheid schreef in een van de Crisp-cahiers.”
“Tot het lekken van de nota leefde ik op goede voet met Raes”, vertelt Bonvoisin nu. “Ik leerde hem waarderen bij een Brusselse uitstap van Jacques Chirac, toen nog jonge burgemeester van Parijs. De Fransen hadden aangedrongen op discrete surveillance. Zo belandde ik bij Raes, die ik als een intelligente, hartelijke man ervoer.”
De relaties van Raes met Vanden Boeynants echter waren nooit op hun best. Een gevolg van de Congo-crisis. “Stel je voor”, herinnert Bonvoisin zich. “Terwijl de regering troepen naar Congo stuurde, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. De Staatsveiligheid vond het niet nodig de regering daarover in te lichten. Voor zo’n gedrag bestaat een benaming.”
DE KNIKKERS VAN GOD
Hoe dan ook, de nota van de Staatsveiligheid leidde tot een grootscheeps onderzoek dat baron de Bonvoisin uiteindelijk voor het gerecht bracht. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin zelfs onmiddellijk aangehouden.
Een van de magistraten die optraden in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijk parket, voormalig lid van de Cepic, wiens vermoedelijke banden met Opus Dei nu nog voor discussiestof zorgen in het Brusselse justitiepaleis.
“Godbille was voorzitter van het Cepic in Sint-Genesius-Rode”, benadrukt Bonvoisin nu. “Ik heb me altijd verzet tegen de pogingen om hem in een topfunctie te installeren. Stel je voor: Godbille liet zich een wapenschild aanmeten met als wapenspreuk Les billes de Dieu (letterlijk ‘De knikkers van God’). Heel het justitiepaleis lachtte zich een breuk. Godbille is dan naar de RAD-UDRT overgestapt. Korststondig, want al gauw dook hij op bij de PRL, waar hij een functie kreeg op het kabinet van de liberale minister Robert Hatry van Financiën en ooit de PRL-penningmeester. Is dat geen vreemd parcours?”
Voor Bonvoisin komen alle daaropvolgende moeilijkheden neer op die ene kuiperij, opgezet door de Staatsveiligheid. “Ik heb niks uitgevonden”, beweert De Bonvoisin. “Zelfs voormalig justitieminister, wijlen Jean Gol gaf ooit in het parlement toe dat ik in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Uit latere ondervragingen van veiligheidsagenten is meer dan eens gebleken dat de dienst erop uit was mij te nekken.”
“De vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank heeft nooit één onregelmatigheid bij Cidep vastgesteld” betoogt Bonvoisin. “Het arrest van Bergen heeft dit nu bevestigd.”
“Godbille zelf zou later, in 1989, voor een parlementaire commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid over mijn extreem-rechtse connecties eigenlijk een vervalsing was”, zegt Bonvoisin. “Intussen deden ze alles om mij met de Bende van Nijvel te linken”
STAATSRAISON
Om al zijn beweringen te staven grijpt Bonvisin graag naar de ondervragingen van leden van de Staatsveiligheid door het Hoog Comité van Toezicht. Een van de agenten, Jozef Kausse noemde daarbij namen van journalisten die op geregelde tijdstippen werden gebrieft door commissaris Christian Smets van de Staatsveiligheid. Die Smets speelde ook een rol in de uitwerking van de farce rond de Roze Balletten, de mythe die jarenlang alle onderzoeksjournalisten van de Belgische pers met hun speurneus tegen de grond hield. Bijzonder leuk zijn de verklaringen van enkele gewezen veiligheidsagenten over de manier waarop de verschillende journalisten door dezelfde bron werden gevoed en uiteindelijk elkaars verhalen ter staving inriepen voor “onthullingen” over Bonvoisin.
De afgelopen jaren trof al dat volk, magistraten, veiligheidsagenten en journalisten elkaar geregeld voor parlementaire onderzoekscommissies waar ze mekaar van de grofste manipulaties en wandaden beschuldigden, zonder ooit enige klaarheid in de affaires te brengen.
Maar elk van Bonvoisins pogingen – de eerste dateert al van 1983 – om de top van de Staatsveiligheid voor de rechtbank te halen strandde op gerechtelijke bezwaren.
Zegt Bonvoisin: “Gewezen luchtmachtkolonel Jean Dubois, een vriend van André Cools, noteerde in zijn fameuze schriftjes: ‘Bonvoisin kan zijn proces tegen de Staatsveiligheid niet winnen, omwille van staatsraison.’ Dat staat daar: zwart op wit. En niemand spreekt dat tegen.”
Volgens de baron zijn alle daaropvolgende zaken tegen hem een gevolg van het eerste manoeuvre van de Staatsveiligheid, zowel de klacht wegens de vermeende heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde, als zijn inbeschuldigingstelling in het geval van het Luikse parkeermeterschandaal – in beide zaken werd hij vrijgesproken.
DE LIJST VAN GALOPIN
Bonvoisin citeert graag drie vooraanstaande juristen die hun licht over zijn affaires lieten schijnen: Marcel Trousse, voorzitter emeritus van de rechtbank van eerste aanleg in Luik, UCL-prof Yves Cartuyvels en de Parijse sommiteit Bernard Bouloc.
Vooral Trousse trok in Le Journal des Procès nogal van leer tegen de manier waarop het gerecht vooral een onderzoek ten laste van Bonvoisin voerde en de heimelijke manier waarop de beweringen van Staatsveiligheid over hem werden rondgestrooid. Volgens Bouloc was Bonvoisin een slachtoffer van staatsterrorisme.
Niet later dan 1990 zouden medewerkers van Godbille hebben getracht stukken te bemachtigen uit het archief van zijn grootvader Alexandre Galopin. Een van de rijkswachters die mee op zoek ging naar de lijst van Galopin maakte volgens Bonvoisin deel uit van het team van rijkswachter Patriek de Baets, die later Vlaamse bekendheid kreeg als de ondervrager van getuige X1.
“Ze waren op zoek naar stukken met namen van Belgische zakenlui die met de Duitse bezetters collaboreerden”, houdt Bonvoisin vol. “De dokumenten die Galopin van de geallieerden kreeg, bevatten namen van families die naderhand, onder meer in de Generale Bank en in de Generale Holding, een prominente rol speelden. Moet ik nog meer zeggen?”
Alsof dat nog niet genoeg was viel Bonvoisin ook nog eens in handen van advocaten met hoogst merkwaardige mores. Neem nu advocaat Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas. Magnée had volgens Bonvoisin beloofd dat hij, mits de betaling van twee miljoen frank, al diens moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken. Verduidelijkt Bonvoisin: “Naderhand ontdekte ik dat Magnée niks kon en zelf door fiscale perikelen in de klauwen zat van de Bijzonder Belastingsinspectie en van Godbille.” Waarop de baron dan maar zijn briefwisseling met Magnée over de twee miljoen in kwestie – waarvan Magnée volhoudt dat het een rechtmatig ereloon was – aan het gerecht overhandigde. Een stap die naar nieuwe juridische ontwikkelingen leidde, maar die als eerste gevolg had dat het arrest in de Cidep- en PDG-zaak door het hof van beroep voor een derde opeenvolgende keer werd verbroken. Daarom verplaatste die strijd zich naar het hof van beroep in Bergen, waar Bonvoisin nu het pleit heeft gewonnen.
“Toch is het niet allemaal nutteloos geweest”, besluit Bonvoisin, die alweer nieuwe plannen maakt. “We hebben tenminste aangetoond waartoe machtsmisbruik door een dienst als de Staatsveiligheid heeft geleid. Hopelijk heb ik ervoor gezorgd dat zoiets nooit meer kan gebeuren. Maar de grote politieke partijen, zoals de CVP, en Justitie dragen een grote verantwoordelijkheid. Zij hebben dit alles laten gebeuren.”
Ironisch genoeg begon en eindigde de affaire rond baron de Bonvoisin bij de ex-chef van de Staatsveiligheid Albert Raes. “Stel je voor, op vrijdag, dag van mijn vrijspraak in Bergen, liep ik op de Brusselse Zavel even langs bij patissier Wittamer”, vertelt Bonvoisin. “Stoot ik daar toch wel op Raes, die meteen, rood aangelopen, achter zijn enorme roomijs wegdook, om mij maar niet te moeten groeten. Twee dagen later, op weg met mijn pralines naar de gevangenis van Sint-Gilles, liep ik in de buurt van het Hilton-hotel opnieuw Raes tegen het lijf. Dat kon geen toeval meer zijn, dacht ik zo. Ik zei hem lachend: ‘Meneer Raes, dat kan zo niet blijven duren. Bij een derde ontmoeting betaalt u een rondje.’
Rik van Cauwelaert