DE BAZAAR VAN BLONDEEL
Hét cultuurmonument van de VRT, geboren als Claude Blondeel, verlaat op 30 juni de Reyerslaan. ‘Het is tijd om op grote vakantie te gaan’, zegt de bijna 65-jarige cultuurstem van Klara en Radio 1. Maar vertrekken doet hij niet in stilte. Met Bazaar België, een boek, radioprogramma, expo én cd over zijn honderd favoriete Belgische kunstwerken, lanceert de radiocoryfee zijn ‘grand bouquet final’.
Bazaar België: de radioreeks op Klara, elke ochtend om 6 u. 45 in Espresso. Het boek: verschijnt 16 april bij Borgerhoff & Lamberigts. De tentoonstelling: van 20 juni tot 29 september in De Centrale/La Centrale/ Central For Contemporary Art in Brussel. De cd: verschijnt midden juni bij EMI.
Het is vrijdagmiddag in het Zuidkwartier van Brussel. Aan de overkant van de straat vertrekt een hogesnelheidstrein naar Paris Nord en arriveert een andere uit St Pancras in Londen. Op de zevende verdieping van een appartementsgebouw ontworpen door de architectenfamilie Brunfaut, waarover straks meer, prutst Claude Blondeel aan zijn Lavazzatoestel. Naast hem zet zijn vrouw Yolande een kopje van haar eigen koffieapparaat. Eentje dat ze kocht omdathet oude vreemde geluiden begon te maken. Een koppel met twee koffiemachines: het zegt iets over hun huiselijke prioriteiten.
Helder daglicht valt binnen door een serie ramen, die geen gordijnen hebben, op een oppervlakte van honderdtachtig vierkante meter. Tien jaar geleden waren dit nog twee afzonderlijke appartementen, maar Blondeel en zijn vrouw wisten beide te kopen – ‘dankzij een erfenis’ – en sloegen de scheidingsmuur uit tot één ruimte. Vanachter het glas kijkt Blondeel uit op zijn geliefde Brussel: de torens van Sint-Goedele, die van het stadhuis, het Atomium, ‘en de groenkoperen kapel van het Sint-Jan Berchmanscollege waar de jezuïeten mij hebben leren liegen’, zegt hij met de glimlach.
Hier heeft Blondeel ook zijn schrijvershol, ingesloten door boeken, dat straks zijn enige werkplek wordt. Niet langer het VRT-gebouw waar hij bijna veertig jaar geleden arriveerde om mee te werken aan tv-programma’s als, we noemen er enkele, Kunst-Zaken, Ziggurat, Wie schrijft die blijft, Confidenties in Toscane, De Grootste Belg. Ook niet langer de radiomicrofoon en de ether, waarmee hij voor Klara en Radio 1 sinds 2007 reportages maakt over kunst en cultuur.
Maar zijn vrouw weet het ook: ‘Veel zal er niet veranderen’, zegt ze. ‘Claude zal tentoonstellingen blijven bespreken, voor cobra.be, en daarnaast is hij ook voor theater aan het schrijven. Het enige wat de laatste maanden al anders is, is dat we samen ontbijten.’
In het weekend doen ze dat uitgebreider, met speltbrood uit de natuurwinkel, speculaas en zelfgemaakte confituur (voor haar) en magere kaas en af en toe Parmaham (voor hem, hij is op dieet). Een stapel kranten hoort er ook bij. De strijkkwartetten van Haydn spelen als vaste achtergrondmuziek terwijl ze elkaar vertellen wat ze gelezen hebben. ‘Zo zijn we met alles mee en sparen we toch tijd uit.’
Letters vreten tijdens het zondagsontbijt: het zou een metafoor kunnen zijn voor Blondeels carrière. Het is altijd gulzigheid geweest. Gretigheid voor schone dingen drijft hem al sinds meester Neerinckx hem in het derde leerjaar aanraadde naar de bibliotheek te gaan. De kleine Blondeel begon met De Rode Ridder en ging zo over naar Charles Dickens, om nooit meer te stoppen met lezen. ‘Zo is het mijn hele leven gegaan’, zegt hij. ‘Mijn liefde voor literatuur heb ik te danken aan mijn richtingaanwijzers, zotten van proffen en later zotten van vrienden, die me via boeken in een bepaalde richting duwden.’
Wanneer hij geen tijd heeft om te lezen, zoals dezer dagen met de voorbereidingen rond Bazaar België, vertoont hij afkickverschijnselen. Dan krijgt hij haast evenwichtsstoornissen omdat hij te weinig leesvoer opneemt. ‘Lezen is altijd mijn les in bescheidenheid geweest. Echte literatuur is mijn reality check als ik mezelf dreig te verliezen in eigen schrijfsels of andere projecten. Guy de Maupassant, die kon pas schrijven.’
Of we één ding kunnen afspreken, vraagt Blondeel voor het interview verder kan gaan: niemand gebruikt het woord pensioen. ‘Heb ik een hekel aan’, zegt hij. ‘Ik spreek liever over grote vakantie. Ik voel me nog te fit om niet meer te werken, ik ben niet geradbraakt zoals iemand die zijn hele leven met een vrachtwagen heeft gereden, én ik kan moeilijk afscheid nemen van alle mooie dingen die ik heb mogen doen. Dus op een of andere manier ga ik hetzelfde blijven doen.’
Al concrete plannen?
Claude Blondeel: Mijn agenda zit vol tot december. Ik zal nog nooit zo hard gewerkt hebben als nu. Op 20 juni begint in De Centrale in Brussel de tentoonstelling rond Bazaar België. Ik ga er als suppoost een hele dag in de tentoonstellingsruimte zitten, boeken lezen. Op een stoel van Maarten Van Severen, dat zijn de beste. En natuurlijk rondleidingen geven. Het wordt the place to be als het deze zomer regent! Daarnaast heeft de cultuursite van de VRT, Cobra, mij ook gevraagd om tentoonstellingen te blijven bespreken. Zo kan ik ongestraft gratis catalogi blijven opvragen. (lacht) En ik keer ook terug naar mijn oude liefde: theater. Ik ben gevraagd als dramaturg voor twee theaterproducties. Eentje gaat over de droom, de andere over woede. Ik heb er twee nieuwe cahiers voor gekocht die ik nu aan het volschrijven ben. Wist je dat de eerste zin uit de Ilias over woede gaat? Dat soort notities maak ik.
Vertel eens over die ‘grand bouquet final’, genaamd Bazaar België?
Blondeel: Het idee komt van Chantal Pattyn, nethoofd bij Klara. Ze vond het erg dat mijn tijd bij de VRT er bijna opzat en toen we vorig jaar gingen eten bij een goede Italiaan – goeie ideeën ontstaan altijd op restaurant – vroeg ze wat ik nog graag wilde doen voor mijn vertrek. Ik ken Chantal al lang genoeg om te weten dat de vraag betekende dat ze zelf al iets in gedachten had. ‘Je bent altijd met kunst bezig geweest’, zei ze. ‘Waarom stel je als afscheid geen imaginair museum samen met je honderd favoriete kunstwerken? Enkel van Belgen, omdat je tot het uitstervend ras van perfect tweetalige Brusselaars behoort. Bazaar België, bazar Belge! We maken er een radioreeks van in honderd afleveringen.’ Dat vond ik een schitterend idee. Het weekend daarop ben ik beginnen te schrijven. Al snel sprong Borgerhoff & Lamberigts mee op de kar voor de catalogus, daarna kwam de expo er ook bij, en een cd. Momenteel loopt enkel de radioreeks op Klara al. Het boek is voor 16 april en de rest voor juni. Ondertussen zal de Waalse tegenhanger van Klara, Musiq’3, de radioreeks ook brengen en hebben Le Soir en La Libre Belgique al om een interview gevraagd. Het voelt zowaar alsof ik aan een afscheidstournee begonnen ben door heel België.
Hoe begint iemand aan honderd liefdesverklaringen voor de Belgische kunst? Was er een kunstwerk waarvan u als meteen wist: dit is het begin van mijn imaginair museum?
Blondeel: Kunst begint mij te interesseren vanaf de moderniteit. Ik wist dus meteen dat ik bij James Ensor zou beginnen. Als kleine ket nam mijn grootvader mij mee naar het Ensorhuis in Oostende. Zoiets vergeet je niet. Een zeeschilderij van Ensor is het eerste werk in Bazaar België, en ik ga tot Luc Tuymans vandaag. Daartussen gaat het van choreograaf Maurice Béjart, over een jurk van Ann Salens, voorbij foto’s van Carl De Keyzer, langs alle boeken van Simenon naar meubelontwerper Jules Wabbes, het werk van Victor Horta om zo ongeveer bij Benoît Poelvoorde en de film C’est arrivé près de chez vous te eindigen – en nog negentig anderen daartussen. Er zit geen hiërarchie in, omdat het alleen goede kunst is. Vorige zomer heb ik heel juli en augustus geschreven, drie stukken in twee dagen, zeventig tegen het einde van de zomer en de rest kwam nog tussen de soep en de patatten. Die twee maanden zijn de mooiste zomer van mijn leven geweest.
Omdat u door uw herinneringen ging en alle reizen, alle ontmoetingen, alle nachtelijke gesprekken opnieuw beleefde?
Blondeel: Precies. Het was mooi weer en elke dag trok ik met een stapel catalogi uit mijn archief naar de Parvis de Saint-Gilles waar ik op een terras een selectie maakte en notities nam, om dan nadien aan mijn bureau uit te schrijven wat ik in mijn hoofd had klaarzitten. Elk werk begint met een quote van de kunstenaar, dan een korte biografie, om te eindigen met wat ik mijn ego-moment noem: een persoonlijke kleine anekdote rond het werk of de kunstenaar. Dat was mijn favoriete onderdeel. Ik had een heel strikte planning, ik ben een vreselijke luierik zonder deadlines.
***
En zeggen dat hij eigenlijk te dom was om kunstgeschiedenis te studeren. Na het Sint-Jan Berchmanscollege waar de jezuïeten het denkkader van de zestienjarige Blondeel helemaal opengooiden – ‘ik ontdekte er Plato, Vergilius, Baudelaire, Claus en ik duizelde van geluk’ – wilde hij kunstgeschiedenis beginnen aan de universiteit. Maar studiebegeleiding wees hem op zijn middelmatige intelligentiequotiënt. ‘Ik heb een goed geheugen voor cultuur, maar eigenlijk ben ik een domme jongen. Aan de unief zou ik hard moeten blokken en daar had ik geen zin in.’ Dus werd het dramaturgie aan het Rits, een richting die niemand toen kende aan een school waar op dat moment ook Paul Jambers en Marc Didden rondliepen. Jan Decorte, die naast hem op de schoolbank zat, werd zijn compagnon de route. ‘We waren trawanten en rivalen. Het was een strijd om de beste te zijn en hij heeft gewonnen. Hij was toen al briljant. We zijn altijd vrienden gebleven.’
Heeft u de carrière gekregen die u verdient?
Blondeel: Ik heb vooral het gevoel pas op latere leeftijd iets bereikt te hebben. Als Jan Decorte op jonge leeftijd al de ster bleek te zijn, was ik nog zijn luitenant. Ik was niet gemaakt voor het grote theater, maar eind jaren zeventig, ik was toen dertig, kwam ik op de muziekafdeling van de VRT terecht en daar kon ik wel iets betekenen. Het was de tijd van grote showprogramma’s op tv: een witte trap, Luc Appermont en showgirls. Maar ik wilde iets anders doen. Ik werd uitgestuurd naar het televisiefestival in Cannes om met een idee terug te komen. MTV was daar toen met zijn eerste videoclips. Ik was onder de indruk en stelde mijn bazen voor om ook videoclips te maken. ‘Wat is dat?’ vroegen ze. ‘Een liedje vertaald in een verhaaltje’, zei ik. ‘Wat moet dat kosten?’ vroegen ze. ‘Zo veel’, zei ik. ‘En hoeveel ga je er maken?’ wilden ze weten. ‘Eén per dag’, zei ik. Zo werd Hitring geboren. Dat was natuurlijk waanzin, zo eenvoudig is het vandaag niet meer. Maar ik had ook veel chance: op dat moment vond de explosie vande Belgische rockmuziek plaats. De Kreuners, T.C. Matic, Jo Lemaire, maar ook Raymond, Tura en Kris De Bruyne maakten hele mooie dingen. Het materiaal was er en ik kon met de beste regisseurs en cameramensen werken. Kurt Van Eeghem, toen nog onbekend maar al openlijk homo, presenteerde en won meteen de eerste H van Humo. Wat een verschil met hoe televisie vandaag werkt. Nu moeten mensen proefdraaien, formats bedenken. Wij hadden het veel gemakkelijker. We mochten onze zin doen en de bazen vonden het goed. Daarna kreeg ik het aanbod om op het departement Kunstzaken te werken, waar ik ook heel mooie dingen heb mogen maken. Ik herinner me het veelbesproken Chambre d’Amis van Jan Hoet: een legendarische rechtstreekse tv-uitzending met ontmoetingen tussen kunstenaars van allerlei pluimage, nog altijd verplichte leerstof voor de studenten kunstgeschiedenis vandaag.
We speuren een zweem van nostalgie in uw stem. Was het vroeger beter op tv?
Blondeel: Ik zou het niet weten, want ik kijk geen tv meer. Al heeft dat natuurlijk alles met het huidige aanbod te maken. (lacht) Ja, het was vroeger beter! Kijk, Kunst-Zaken was toen een cultuurprogramma van tien minuten dat vlak na het journaal kwam. De toenmalige minister van Cultuur in Frankrijk, Jack Lang, had dat programma ergens gezien en geprezen als de democratisering van kunst. Hilda Verboven was daar de productieleider van, een formidabele en bevlogen dame. Er kon toen niet alleen veel meer, de bazen durfden gewoon ook veel meer. Kunst was ook in, kunst mocht.
Met een programma als Ziggurat staken we dan weer onze nek uit voor jonge kunstenaars. De grote verandering kwam er in 1996 met de komst van managers als Bert De Graeve en andere satrapen. Zij beweerden dat niemand naar ons keek, terwijl we niet minder kijkers hadden dan Lien Van De Kelder vandaag heeft met Hoera Cultuur. Ik hield niet van het wantrouwen dat ze uitstraalden. Toen wist ik het: het is tijd om hier weg te gaan. Ik deed toen al wat radiowerk, iets wat ik eigenlijk almaar liever begon te doen, en zo heb ik na een paar verdwaalde jaren de overgang van tv naar radio gemaakt. Er kwamen nog een paar mooie tv-opflakkeringen, zoals Confidenties in Toscane en de reeks De Grootste Belg, twee fantastisch mooie cadeaus. Maar toen Chantal Pattyn in 2007 netmanager werd voor Klara ben ik fulltime voor haar en Radio 1 gaan werken. Toen is het echte leven begonnen.
Hoe maakt u als reporter kunst eigenlijk toegankelijk voor de massa? Voor een luisteraar is er geen grotere afknapper dan hoogdravend en hermetisch vakjargon dat werkelijk nergens op slaat.
Blondeel: Je maakt cultuur populair door je onderwerp door en door te kennen en vervolgens een toegankelijke invalshoek te vinden. Ik heb dat heel concreet begrepen toen ik in 1998 in New York was en op de culturele bladzijden van The New York Times een groot stuk over Honoré de Balzac zag, een van mijn lievelingsschrijvers. Het stuk opende met de volgende inleiding: ‘De Franse schrijver Honoré de Balzac stierf in 1850 aan een cafeïnevergiftiging, hij dronk vier dozijn kopjes per dag, had meer dan honderd meesterwerken geschreven en had veel schulden.’ Dát is een stuk dat ik wil lezen. Het opent met een petite histoire. Zonder moeilijk taalgebruik. Als je iets over kunst wilt zeggen, moet je natuurlijk wel aanvaarden dat er begrippen gebruikt worden als abstract en conceptueel. Wie naar het voetbal kijkt, gebruikt ook jargon. Maar het mag niet cryptisch zijn en zeker niet op de radio. Toen ik voor Bazaar België begon teresearchen en al mijn catalogi bovenhaalde, merkte ik pas hoe erg het is: ik heb zelden in mijn leven zo veel onzin gelezen als in de inleidingen van catalogi. Het taalgebruik slaat echt nergens op. In het Frans zeggen ze: ce qui se conçoit bien, s’énonce clairement. Wat je goed begrijpt, kun je duidelijk uitleggen. Het is iets waar je de beste leerkrachten aan herkent.
***
En dan moeten we het nog even over zijn mooie Brussel hebben. De stad waar hij met zijn maten Arno, Marc Didden, Jan Decorte of Eric De Kuyper regelmatig bij Martine aan de toog zit, als het niet de Archiduc is, voor un dernier verre. Waar Passa Porta en Tropismes zijn favoriete boekenwinkels zijn, de ene voor het Nederlandse aanbod, de andere om zijn innerlijke Franse snob te voeden. De stad ook waar hij deze zomer zijn Bazaar België tentoonstelt in De Centrale.
Dat u van Brussel houdt, is aan uw selectie in Bazaar België te zien. Niet alleen de witte lelies van café Archiduc hebben de lijst gehaald, ook een installatie van Benoît Van Innis die in de boekenwinkel Passa Porta hangt en het werk van de architectenfamilie Brunfaut, van wie u tien jaar geleden twee appartementen kocht. Vanwaar de liefde?
Blondeel: Dat ik in een gebouw van de Brunfauts kon komen wonen, heb ik aan mijn vrouw te danken. Zij had gezien dat er een appartement te koop stond. Brussel heb ik leren kennen als kind. Ik ben in Halle geboren, vijftien kilometer van de hoofdstad, als oudste in een gezin van vijf kinderen. Elke zaterdag ging ik met mijn vader mee naar de matinees in de AB. Daar heb ik alle groten gezien: Jacques Brel, Edith Piaf. Daarna spraken we met mijn moeder en zussen af in de tearoom van de Innovation. Op mijn zestiende ging ik in Brussel naar school, aan het Sint-Jan Berchmanscollege. Toen begon ik hier ook uit te gaan en nam ik ’s nachts de trein naar huis. Er reed toen een trein die postzakken vervoerde naar Parijs, ik kon die nemen om in Halle af te stappen. Dat vond ik toen heel chic. Toen ik als student aan het Rits ook het cultuuraanbod van Brussel ontdekte, van de opera’s in De Munt tot het filmmuseum, was de liefde totaal. Wat ik in het weekend nog altijd doodgraag doe – en iedereen aanraad die un coup de cafard heeft – is te voet naar de rommelmarkt wandelen en op een terras een pistolet met gehakt en pickles bestellen. Een mens zou alleen al daarvoor een kater hebben.
Brussel betekent voor velen miserie: taalproblemen, mislukte immigratie, vuil. U ziet dat anders?
Blondeel: Ik heb er geen last van en de kritiek ergert mij ook. Je moet wel weten: ik ben een bastaard. Ik heb francofoon en Vlaams bloed in mij en de schizofrenie van de tweetaligheid is dus ontzettend belangrijk voor mij. Ik zou me ook geen stad meer kunnen inbeelden zonder de nachtwinkels van de Paki’s, de krantenwinkels van de Koreanen, de kruideniers van de Marokkanen. Elke zondag doe ik inkopen op de Zuidmarkt, van het Marokkaanse groentekraam waar ze perfect Nederlands spreken, langs het bloemenkraam voor een tuiltje van tien euro, tot de Griek die Italiaanse charcuterie verkoopt. Ik vind dat je die bâtardise van de stad net tot een wapen moet maken. En een Franstalige serveerster die mij niet verstaat als ik ’twee vol-au-vents’ bestel: daar moet ik hard om lachen. Dat is het surrealistische Brussel waar ik van hou. Het Brussel van Magritte, Marcel Mariën, Matisse, Marcel Broodthaers, Marc Didden ook. Allemaal verstaan ze die Brusselse zwans en kunnen ze dat relativeren. Wie zich daaraan ergert, moet maar in Leuven gaan wonen.
***
Dat we het nog niet over het belang van leren hebben gehad, zegt hij als we afscheid nemen. Gulzigheid is altijd hand in hand gegaan met kennis vergaren. ‘Ik ben begonnen vanuit de buik, op mijn gevoel. De kenner werd ik onderweg. Als ik de Rits-studenten van vandaag dus één ding mag meegeven, dan wel dat ze geen enkel excuus hebben om hun klassiekers niet te kennen. Shame on you als je niet het hele filmwerk van Antonioni en Truffaut kent.’
DOOR ELKE LAHOUSSE, PORTRET TOM VERBRUGGEN
‘Ja, het was vroeger beter! Er kon toen niet alleen veel meer, de bazen durfden gewoon ook veel meer.’ Claude Blondeel
‘Een Franstalige serveerster die mij niet verstaat als ik ’twee vol-au-vents’ bestel: daar moet ik hard om lachen.’