Op 20 maart 2000 stierf Johan Anthierens. Tv-ster, columnist, journalist en nog zoveel meer. Toen: vaak applaus gekregen, maar ook vaak verketterd. Tien jaar later: vaak gemist. ‘Ze zeggen weleens: “Hij zou vandaag niet meer passen in de media.” Dat is onzin. Hij paste er toen ook al niet in.’

Iedereen die we voor dit stuk interviewden, had wel ergens een doos ‘Johan Anthierens: herinneringen’ liggen. Dit artikel is zes bladzijden lang, maar het hadden er zeshonderd kunnen zijn. Beelden waren er genoeg. Van fotograaf Herman Selleslags hadden we de doos ‘Johan Anthierens: foto’s’ meegekregen. Hij had vaak voor zijn lens gestaan. Ze waren in 1956 nog samen begonnen bij Dupuis. Compagnons de voyage geweest. Schoonbroers ook. Maar wat hij voor de rest te zeggen had over Anthierens, stond op de foto’s.

Al had hij er wel één PS bijgestoken. Ooit had hij Anthierens een pil zien innemen.

‘Waarom neem je die pil, Johan?’

Waarop hij: ‘Dat is een pil tegen het sterven, Herman.’

In de doos zaten tientallen foto’s uit de jaren vijftig. Met zijn broers Karel en Jef, die hem de journalistiek binnengesmokkeld had. Op zijn trouwfeest, met zijn eerste vrouw Karin. Aan het werk als lay-outer bij Dupuis. Maar ook foto’s waarvan Selleslags niet meer wist waar en wanneer hij ze had genomen. Ergens op de redactievloer bij Mimo, Bonne Soirée, Humo, De Standaard… Bestaat er eigenlijk een blad waar Anthierens niet voor geschreven heeft? Er zaten ook een paar glorieuze foto’s in televisiestudio’s bij. Op de achterkant stond geschreven: 1976 (Amerikaans Theater, Brussel), 1977 (Romy Goldmuntzstudio’s, Antwerpen), 1978 (onbekend). Het waren de jaren dat hij de rust verstoorde in het tergend tamme Vlaanderen. Opgeschept had tegen Wies Andersen: ‘Ik ben gelukkig gescheiden.’ En tegen Vader Abraham: ‘Ik heb gehoord dat Peyo nog altijd op zijn royalty’s zit te wachten.’ Tv-fragmenten uit de doos ‘Johan Anthierens: niet te wissen.’

‘Ik zat nog op school’, vertelt Karl Crabbé, een van Anthierens’ latere spitsbroeders. ‘Maar stiekem was ik jaloers op Mies Bouwman omdat zij naast hem mocht zitten in die beruchte Noord-Zuidtalkshow. Hoe hij Vader Luizenbaard schoffeerde. En dan zijn “gelukkig gescheiden”-uitspraak: iedereen sprak daarover. Anthierens leerde ons dat je ook anders kon denken, wars van alle groepsgeesten. Hij was een BV buiten categorie: zo bestonden er geen twee in Vlaanderen.’

Herman Van Hove, zijn beste vriend: ‘Ik had Johan enorm graag, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat hij er ook soms over ging. Dat gerucht over Peyo: dat zeg je niet zomaar. Hij had dat minstens drie keer moeten checken. Maar hij genoot van de controverse en het leverde altijd geweldige televisie op. De tv-makers wisten dat ook. Johan was intelligent, maar hij had nu ook weer niet zó’n grote algemene kennis. In de Wies Andersen Show kreeg hij weleens een antwoord vooraf toegespeeld. Tot radiopresentatrice Mick Clinckspoor dat op een dag verklapte in Humo. Waarna ze door Johan systematisch Mick Klikspoor genoemd werd.’ (lacht)

Karl Crabbé: ‘Ik was verslaafd aan zijn Ooggetuigerubriek in Knack. Vooral de manier waarop hij het verwoordde, hoe hij van zijn eigen leven journalistiek maakte. Zijn vrouw Elisabeth, de kinderen Eva, Benjamin, Ann en George: je kende die figuren, je groeide met hen op.’

‘Toen besefte ik niet hoe populair mijn vader was’, zegt Eva Anthierens. ‘Ik heb nooit iets anders geweten dan dat we veel post kregen. Het leek vanzelfsprekend. Op een bepaald moment hebben we zelfs een privénummer moeten aanvragen omdat hij constant telefoon kreeg. Ik herinner me ook dat je toen op school met een achternaam als Anthierens bijna niet kon zakken.’ (lachje)

Wat ze zich ook nog herinnert: in de gang hing een ingelijst krantenartikel. Uit de tijd dat hij ontslagen was bij de toenmalige BRT. ‘JOHAN ANTHIERENS VLIEGT ERUIT’.

‘Op die kop was hij ongelooflijk trots’, zegt Eva. Maar haar meest dierbare herinnering is misschien nog het geluid van een oude typemachine. Ze lag in bed en hoorde hem tikken. Meestal tegen de wereld, maar ook af en toe tegen haar. Zoals in de nacht van 23 november 1977.

Dat veel mij ergert, is een ander verhaal, het rechtvaardigt niet dat ik als vader tekortschiet. (…) Zolang toestanden achterwege blijven, mag ik jullie graag tegen mij aantrekken, maar ik blijf een pa van weinig nut. Op school gaat het probleemloos: jij studeert spelenderwijs en komt ieder trimester met een buit hoge onderscheidingen naar huis. Bij mij overweegt dan de opluchting op een gewettigde fierheid: blij dat ik niet hoef te adviseren. (…)

Jij en Benjamin bezetten mijn hart zoals arbeiders een fabriek. Mijn grote angst is jullie ooit te zien lijden, ongelukkig te weten. Ik kan nu al voorbarig bars doen tegen jongens die jou ooit zullen treiteren, die met jou een spelletje willen spelen. Om van de dagelijkse gevaren niet te gewagen, ik durf haast niet te kijken als jij en je broer de straat oversteken. Begrijp een beetje dat ik daarom gebeten ben op hen die lichtzinnig een kind op de wereld zetten, zoals ik twaalf, negen jaar geleden. (uit ‘Minnebrief aan Eva’)

‘Hij vond van zichzelf dat hij een slechte vader was’, zegt Eva. ‘Terwijl hij een fantastische vader was. Hij kon dan wel niet strijken of koken, maar hij was er wel op zijn manier. Voor hem was het ook niet gemakkelijk. Die “gelukkig gescheiden”-uitspraak… Hij bedoelde daar eigenlijk mee: “We zijn op een goede manier uit elkaar gegaan.” Mijn moeder en vader zijn allebei veel te vroeg getrouwd. Zij was 18, hij 25. Maakten voortdurend ruzie. Uiteindelijk heeft mijn moeder de relatie beëindigd. Dat was voor allebei de beste oplossing, maar hij zag dat als een grote mislukking. Hij kampte met een enorm schuldgevoel tegenover ons. Hij droomde echt van een traditioneel gezin: man, vrouw, twee kinderen. In die periode van de scheiding zijn we ook veel verhuisd. Zijn leven is zich pas beginnen te stabiliseren toen hij zijn tweede vrouw, Elisabeth, leerde kennen. Maar het schuldgevoel is altijd gebleven. Zeker toen mijn moeder jaren later doodging. Dat het zelfdoding was, heeft hij mij zelfs nooit durven te vertellen.’

Ze weet het. De meeste mensen hebben een ander beeld van Anthierens: de averechtse man met de grote mond. De man die lachte met koning, God en Vlaanderen. Maar in haar hoofd zit een lieve, gevoelige vader. ‘Hij had alleen veel talent om dat te verbergen. Als kind mochten we bijvoorbeeld niet naar de kerk. Maar op woensdagmiddag bracht hij mijn broer en mij wel naar de nonnen. Die vingen ons dan op terwijl hij ging werken. Om hen te bedanken, bracht hij pralines voor hen mee. Tegen hen was hij eigenlijk de vriendelijkheid zelve. Terwijl die nonnen maar al te goed wisten hoe hij over het geloof dacht.’

Ergens halfweg stopte Anthierens met journalistiek te bedrijven over zijn eigen leven. Van dan af was hij exclusief ooggetuige van de wereld. Er zaten te veel gaten in zijn hoofd. En een zoon die met een drugsverslaving kampte. ‘Een paar jaar geleden zijn er twee bloemlezingen verschenen met het werk van Johan’, zegt Herman Van Hove. ‘Daarin stonden ook een paar brieven die hij vijf jaar voor zijn dood geschreven had aan Benjamin. Misschien wel zijn mooiste brieven ooit, maar toch betwijfel ik of Johan graag had gehad dat die gepubliceerd werden. Dat ging te diep. Hij maakte zich ontzettend zorgen over zijn zoon. Ik herinner me dat ik op een dag bij hem thuis was, en Benjamin was er ook. “Weet je wel wat jij op het spel zet?” zei ik tegen Benjamin. “Je hebt een vrouw en een kind.” Maar op de achtergrond zag ik Johan gesticuleren. “Niet doen! Doe hem geen pijn!” Dat was Johan.’

Van Hove en Anthierens zijn jarenlang een tandem geweest. Ze hadden in de jaren tachtig het satirische blad De Zwijger opgericht. Anthierens als hoofdredacteur, Van Hove als uitgever-financier. ‘Maar eigenlijk kende ik hem al van daarvoor’, zegt Van Hove. ‘ Knack huisde toen nog aan de Tervurenlaan in Brussel. Mijn vennoot en ik hadden daar net tegenover een kantoor. Op een bepaald moment kwam Johan in vaste dienst bij Knack. Nog geen week later stond (Roulartabaas) Rik De Nolf voor de deur. Of we soms nog een bureau over hadden voor Johan, want hij lag overhoop met de hele redactie. (lacht) Nooit vergeet ik onze eerste echte ontmoeting. Johan wilde voor Knack een reeks maken over vrouwen. Op een reclamefolder had hij een vrouw gezien wier blik hem intrigeerde. Ik zocht uit wie het was, regelde voor hem een afspraak bij mij thuis. Ik was erg zenuwachtig, had al wat cognacs gedronken om toch maar loslippig te zijn – mijn God, Johan An-thierens zou op bezoek komen…’ De bel ging, het interview begon. ‘Na nog geen vijf minuten zegt hij tegen mijn vrouw: “Kunt u uw man eens verwijderen, want zijn aanwezigheid stoort me.” Ik werd door mijn grote held verbannen in mijn eigen huis. (lacht) Na een uur kreeg hij medelijden en mocht ik uit de keuken. “Johan,” zei ik, “we moeten een satirisch blad oprichten.” Hij keek me aan met een air van “weer zo’n omhooggevallen zakenman met een stuk in zijn voeten” en vertrok.’

Een jaar lang hoorde Van Hove niets meer van Anthierens. Tot hij plots in zijn bureau zat. Dat satirische blad, ze moesten toch nog eens praten. Het was allemaal de schuld van de wereld: die vroeg om satire. Ze noemden het blad De Zwijger, naar Willem. Kochten een zwarte Gestapo-BMW, huurden een pand in de Willem De Zwijgerstraat in Brussel en lazen de sollicitatiebrieven. Veel bekende maar ook onbekende namen. Tom Lanoye. Herman Brusselmans. Quirit. ‘Er is een ster geboren in het blad’, schreef Anthierens dan elke keer. Alsof sterren vanzelf geboren worden.

Van Hove heeft nog altijd een doos met herinneringen aan De Zwijger. ‘De verwachtingen waren ontzettend hooggespannen. Iedereen zat te wachten op Anthierens en zijn blad.’ Hij haalt een flyer uit de doos. ‘Al ruim twee maanden voert men reclame voor een weekblad dat De Zwijger zal heten, van Johan Anthierens zal afhangen, en dat ieder moment verschijnen kan. Heel voorwaardelijk allemaal. Goed nieuws echter, Belgen, Buren en Buitenwacht, op 13 januari 1983 is het zover. Om het groeiende wantrouwen te dempen, kunt u via onderstaande bon intekenen op de drie januarinummers die gratis thuis bezorgd worden.’

‘40.000 mensen hebben die bon ingevuld’, zegt Van Hove. ‘Dat hadden we natuurlijk nooit verwacht. En ook niet dat we die adressen één voor één moesten invoeren. (lachje) Wat niet alleen een gigantisch financieel maar ook een enorm tijdverlies was. Met als gevolg: we hadden veel te weinig energie in dat eerste nummer gestoken. En dat was er ook aan te zien: het was slecht. Later hebben we nog schitterende Zwijgers gemaakt, maar veel mensen hadden allang afgehaakt.’

Hij haalt nog een vel papier uit de doos van De Zwijger. Een klacht. ‘In de uitgave van De Zwijger nummer 63 hebt u lasterlijke artikels gepubliceerd over ZEH Paus Paulus en het christendom. Gelet op artikel 317bis verzoeken we u om een mondelinge verklaring af te leggen op bovenvermeld adres.’

‘Vijfentwintig jaar geleden was dat nog de normaalste zaak van de wereld’, zegt Van Hove. ‘Het bisdom belde toen gewoon naar het politiekantoor en zei: “Pak die mannen van De Zwijger eens aan.” Hoeveel keren Johan en ik niet in dat politiekantoor hebben gezeten… Voor smaad tegen het christendom, smaad tegen het koningshuis, wat weet ik nog allemaal. De Zwijger lachte met alles. Ook met de adverteerders en financiers. Dat is ook een van de redenen waarom het blad uiteindelijk gecrasht is. Ook zij konden niet om zichzelf lachen.’

Maar De Zwijger had niet alleen een financieel probleem. ‘Johan was een virtuoos schrijver, maar hij had tijd nodig’, zegt Van Hove. ‘Bij De Zwijger moest hij gewoon te productief zijn. Dat tempo kon hij niet aan. Achteraf bekeken hadden we Johan nooit hoofdredacteur mogen maken. Hij had de ster van het blad moeten worden. Een blad leiden, al die praktische zaken, dat was niets voor hem. De avond na het verschijnen van het eerste nummer zaten we in een restaurant in Antwerpen. Na het dessert zei hij: “Herman, ik heb een fantastische kans gekregen, maar ik heb ze helemaal verknald. Ik neem ontslag.” Hij ging naar het toilet. Toen hij terugkwam, zei ik: “Ontslag geweigerd.” We hebben toen zijn broer Karel erbij gehaald, die veel praktischer ingesteld is. Eigenlijk hadden we Karel er al van het begin bij moeten betrekken, want toen was het al te laat.’

De Zwijger zweeg voorgoed in 1985. ‘Een enorme klap: zijn grote droom lag aan diggelen. Ik heb door het faillissement van De Zwijger nooit een boterham minder hoeven te eten, maar Johan wel. Hij kon nergens meer aankloppen. Niet bij Knack, niet bij Humo… Hij had zoveel bruggen opgeblazen. Hij heeft nog een eenmansblad gehad en wat freelanceopdrachten, maar lang duurde dat nooit. En hij miste dat grote forum. Iedereen die ooit wereldberoemd is geweest, mist dat. Johan ook. Nooit jaloers zijn, zei hij altijd. Toegegeven: ik heb hem nooit horen klagen, nooit een woord van zelfbeklag. Maar tezelfdertijd had hij het moeilijk met de Mark Uytterhoevens die toen wel dat forum kregen. “Ik kijk niet naar die Uytterhoeven,” zei hij dan, “ik vind die niet goed.”‘

Voor zijn zestigste verjaardag kreeg Anthierens van Van Hove een reis naar de Markiezen, de eilandengroep waar Brel zijn laatste jaren had doorgebracht. Dat was geen toeval. Anthierens noemde Brel altijd ‘zijn grote broer’. De man van wie hij geleerd had dat ‘je staand moest leven, rechtop, niet nederig en gebogen. Radicaal voor je verlangens en meningen moest uitkomen’. Maar ook de man naar wie hij opkeek. Omdat grote broer tenminste echt ‘gedurfd had’. Die ‘de zeven zeeën was overgevaren, zelfs al was hij ziek’. Terwijl hij, ‘hij was bang van water, hij was zelfs al bang in bad’.

Net voor hij naar de Markiezen vertrok, belde hij Karl Crabbé op, een medewerker van de Fondation Brel. Jaren her had Crabbé hem aangesproken na een lezing. Hij had via via gehoord dat Anthierens plannen had voor een Brelbiografie. Hij wou hem helpen, maar Anthierens had geantwoord: ‘Ik heb alle materiaal voor die Brelbiografie naar de kelder gebracht en ben de sleutel kwijtgeraakt.’

Tien jaar later hing Anthierens weer aan de lijn. Hij zou naar de Markiezen vertrekken. En dat boek over grote broer: ze moesten daar maar eens dringend aan beginnen.

‘Het was zo irreëel’, zegt Crabbé. ‘De grote Anthierens, de held uit mijn jeugdjaren, die plots zei: ” We moeten dringend aan dat boek beginnen.” Ik herinner me de eerste keer dat Johan binnenkwam bij de Fondation Brel. Hij had een natuurlijke charme, alle vrouwen wilden hem direct helpen.’ (lacht)

Crabbé werd zijn nieuwe compagnon. In Brussel, in Parijs, overal waar grote broer nog gelopen had. Crabbé: ‘Ik zei tegen Johan: “Weet je dat ik ooit nog naar je opgekeken heb?” Maar hij haalde zijn schouders op. Hij had een hekel aan sterren en hun onnozele ijdelheid. En, om consequent te blijven, ook aan de ster die hij in de jaren zeventig was geweest. Hij had flink naast zijn schoenen gelopen, zei hij. Zoals hij het ook verschrikkelijk vond dat ze hem nog altijd een enfant terrible noemden. Hij was intussen 60. Die rel met Vader Abraham was twintig jaar geleden, maar altijd opnieuw begonnen ze daarover.’

En toch. ‘Johan had vele gaven, maar conflictbeheersing was er niet bij. Op een bepaald moment zeiden ze op de radio iets over de oorlog in Bosnië. “Maar iedereen is zo tegen die Serven”, zei hij. “Er moet iets mis zijn met de Kroaten.” (lacht) Dat was zijn levenshouding. Als iedereen ergens voor applaudisseerde, was zijn argwaan gewekt. Hij kon daar heel ver in gaan. Op feesten controleerde hij bijvoorbeeld altijd eerst de naamkaartjes op tafel. Hij wou weten naast wie hij zou zitten. En als het gezelschap hem niet zinde, verwisselde hij de naamkaartjes. (lacht) Maar dat lukte niet altijd. Eenmaal aan tafel voelde je de spanning. Er zou iets gebeuren en het gebeurde ook altijd. Eén opmerking, recht erop. En hij was weg. Die drie laatste zinnen van Les F… van grote broer: dát was Johan.

Et si mes frères se taisent

Et bien tant pis pour elles

Je chante persiste et signe

Je m’appelle… Jacques Brel

Maar onderweg had Crabbé ook genoteerd: gevoelige mens. ‘Het was wellicht de reden waarom hij niet schatrijk geworden is. Hij gooide voortdurend zijn eigen ruiten in. Ze zeggen soms: “Johan zou vandaag niet meer passen in de media.” Dat is onzin. Toen paste hij er ook niet in. En toch deed het ongelooflijk deugd dat er iemand was die zei waar het op stond.’

Eind 1998 kwam het Brelboek uit, De passie en de pijn. ‘Het boek kreeg overal lovende recensies’, zegt Crabbé. ‘Johan werd overal gevraagd voor interviews, voor opdrachten. Dat deed hem goed. Hij stond er weer.’

Maar Anthierens had nog iets geleerd van grote broer: niet te veel pillen innemen tegen het sterven. ‘Op een avond belde ik hem’, zegt Herman Van Hove. ‘Elisabeth nam op. “Johan is ziek. Maar hij zal u het zelf wel vertellen.” Johan kwam aan de lijn. “Ah Johan, ziek?” “Maar nee,” antwoordde hij, “gewoon een verkoudheid.” En we lachten wat, zoals we altijd deden. Er leek niets aan de hand. De volgende dag: Elisabeth weer aan de lijn. Helemaal in paniek. “Johan heeft kanker. Hij moet behandeld worden, maar hij wil niet. Kom je?”‘ Van Hove stapte in de auto. ‘Toen ik bij hem aankwam, zag ik dat zijn broer Karel er ook was. Toen Johan me opmerkte, riep hij kwaad: “Jij dus ook al?” Hij had ’s morgens van de dokter vernomen dat hij Hodgkin had. De dokter gaf hem 95 procent genezingskans, maar hij was niet te vermurwen. Hij wou niet behandeld worden. Iedereen praatte op hem in – de dokter, Elisabeth, Karel, ik. Maar het antwoord was elke keer: nee.’

Ze hadden het kunnen weten. Honderden keren had hij tegen hen opgeschept dat hij vroeg zou sterven. Tegen Humo had hij ook uitgelegd waarom: ‘Als ik ziekenhuizen vanbinnen zie of op straat in mijn gangen gehinderd word door ouden van dagen die daar rondkruien, is mijn hoogste betrachting: niet oud worden. Aantrekkelijk oud worden is een kunst, dus weinigen gegeven. Wie daarin slaagt, mag een fysieke grootmeester genoemd worden, maar de meesten van ons eindigen als kapotte poppen, biologische zetfouten, weerloos overgeleverd aan witte schorten, omwolkt door apothekersparfum, gedegenereerd van levenslustig mens tot lastpak. De hel bestaat niet, zong Jacques Brel, behalve voor hen die het sterven uitstellen.’

Anthierens bleef een behandeling weigeren. Broer Karel en de arts waren intussen naar huis vertrokken, kwaad om zoveel dwarsheid. Van Hove: ‘In een laatste poging om hem te overhalen, zei ik: “Ik zou ook twijfelen, Johan, maar ik vind 95 procent kans op overleven toch wel veel.” Op dat moment is hij overstag gegaan. “Ik zal de behandeling volgen. Op twee voorwaarden.” De volgende ochtend stuurde hij mij een fax waarin hij de voorwaarden beschreef.’

Voorwaarde 1: ‘Ik dialogeer direct met de wolken, en wat daar eventueel achter schuilt. Daarom mag er op mijn begrafenis – ik wil klassiek de schoot van moeder aarde in – in geen veldwegen een verkeersagent van de kerk gesignaleerd worden. Godsdienst als machtsfactor vind ik het allerergste op aarde.’

Voorwaarde 2: ‘Waar ik het meest bang voor ben, is dat ik doorleef als een plant of een zombie. Dat wil ik in geen geval. Als baas over mijn lichaam geef ik jou, of een door jou aangewezen iemand, bij deze de formele toestemming om mij op een zachtzinnige manier uit de wereld te helpen. Maar ook als ik het je gewoon vraag, om redenen die ik zelf bepaal. Doe mij dat laatste groot plezier, beste Herman, beste Herman.’

Van Hove: ‘ Dat laatste groot plezier. Ik moest wel even slikken, maar ik heb Johan mijn woord gegeven.’

‘Dat is de enige periode dat het niet goed is gegaan tussen mijn vader en mij’, zegt Eva Anthierens. ‘Hij wou niemand zien, ook mij niet. Niemand mocht hem uitgemergeld zien. Ik had het daar heel moeilijk mee. Mijn vader ging misschien dood en ik mocht er niet eens bij. Ik heb Elisabeth toen echt gesmeekt: “Ik wil hem zien. Nu.” Uiteindelijk heeft hij dan toch toegegeven.’

Later begreep Eva ook waarom hij haar niet wou zien. Hij, die altijd staande geleefd had, lag nu in een bed. Te kijk voor iedereen. ‘Hij zag honderden ogen kijken en mensen fluisteren: “Johan Anthierens in een rolstoel.” Voor hem was dat een nachtmerrie.’

En toch, zegt Van Hove, bleef hij ook in het ziekenhuis onverbeterlijk Johan. ‘Op een bepaald moment werd koning Albert in hetzelfde ziekenhuis opgenomen. Die kreeg honderden boeketten van de mensen. Paola wilde die bloemen uitdelen aan de andere patiënten uit het ziekenhuis. Johan had daar lucht van gekregen en was in alle staten. Hij heeft de verpleegsters gewaarschuwd: Paola moest zijn kamer overslaan. Wat ook gebeurd is.’ (lacht)

‘Nooit vergeet ik de liefde tussen Johan en Elisabeth tijdens de laatste maanden’, zegt Karl Crabbé. ‘Hij had zich helemaal aan haar overgeleverd. Wou niets weten over zijn ziekte, weigerde zelfs de bijsluiters van zijn medicatie te lezen. Hij nam alleen de pillen die zij voor hem had klaargelegd. En elke dag de bacterievrije krant, die zij bladzijde voor bladzijde met een strijkijzer gestreken had. Die gestreken krant: dat was zo’n onwaarschijnlijk mooie daad van liefde.’

Maanden later werd hij ontslagen, genezen verklaard. Maar dwars als altijd weigerde Anthierens dat laatste te geloven. Dezelfde week nog maakte hij zijn overlijdensbericht. Hij koos een kindervers uit. Schreef: JOHAN ANTHIERENS. 22 augustus 1937 – … maart 2000. Alleen de hoeveelste maart het zou worden, daarover twijfelde hij nog.

– ‘Waarom neem je die pil, Johan?’

– ‘Dat is tegen het sterven, Herman.’

Er is een foto die niet in de doos van Selleslags zat, alleen nog in het hoofd van Van Hove. Het is eigenlijk meer een scène. Een paar maanden later was hij, zoals hij voorspeld had, teruggevallen. Hij riep zijn nauwe vrienden bij zich, hield een exposé van twee uur lang. Over zijn leven. Over hoe dicht Elisabeth en hij bij elkaar waren gekomen. Maar ook dat hij al eerder had willen capituleren en dat de euthanasiebrigade op bezoek was geweest.

Van Hove: ‘Euthanasie was toen nog niet zo vanzelfsprekend als nu. Voor hen was dat een belangrijk signaal geweest: “Johan Anthierens pleegt euthanasie.” Maar hij had het niet gedaan, hij had zich voor Elisabeth en de kinderen laten behandelen. Het was een ontzettend mooie toespraak. Op het einde was hij uitgeput. Het werd donker, hij viel in slaap. Wakker. Slaap. Wakker. Een paar dagen later vroeg Elisabeth me: “Wil je Johan mee helpen verschonen?” Ik schrok, twijfelde wel wat. Hij, de trotse Johan Anthierens, die zich liet verschonen: het leek onwezenlijk. Maar hij zei: “Doe maar, Herman.” Toen we klaar waren, antwoordde hij, zachtjes glimlachend: “Ik ben zo gelukkig.” Drie dagen later is hij gestorven. Zonder pil, zonder dwars te liggen.’

Het werd uiteindelijk 20 maart 2000, de eerste dag van de lente. In de krant stond boven zijn overlijdensbericht een kindervers.

Morgen staat er weer in de krant

Een scheepje vergaan, een huisje verbrand

Een koetje gedood en een schaapje gewond

En een eitje gekneusd in het kippetje haar kont.

ER KOMT EEN SPECIAAL ANTHIERENSPROGRAMMA. A LA FRANÇAISE, DOOR JAN VANLANGENDONCK EN LUDO VANDEAU, PREMIÈRE 18 MAART IN BRUSSELS EVENT BREWERY, www.bodixel.be.

DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S HERMAN SELLESLAGS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content