De eerste februari 1908 werd koning Carlos van Portugal neergeschoten. Men weet nog steeds niet waarom.

Nog steeds doen verschillende versies de ronde van de aanslag die niemand had zien aankomen: wie hem eigenlijk gepleegd had, wie de mannen achter de schermen waren, of er wel mannen achter de schermen waren, wie het eigenlijke doelwit was… Want wie zou er nu op zo’n koning hebben willen schieten? Als het slachtoffer bijvoorbeeld Joao Franco was geweest, de dictatoriale eerste minister, dat had je nog kunnen begrijpen… Carlos zelf had er de dag tevoren nog een koninklijk grapje over gemaakt, toen de minister van Justitie hem een decreet liet ondertekenen waarbij de opstandelingen van de 28ste januari naar Timor gedeporteerd konden worden. Die hadden een staatsgreepje geprobeerd, om de republiek uit te roepen. Onder hen waren verschillende intellectuelen, schrijvers, journalisten- in die dagen was dat hetzelfde, in Lissabon. Iemand naar Timor deporteren, of naar Angola, was zo goed als een doodvonnis. Vandaar misschien het koninklijke grapje: ‘Hiermee heb ik nu wel mijn eigen doodvonnis getekend.’ Wel.

Dat was – tekenend – in Vila Viçosa geweest, in dat rare paleis diep in de provincie Alentejo waar Carlos eigenlijk node uitkwam, tenzij voor een staatsiebal of een officiële receptie in Lissabon, toch al gauw 200 kilometer ver. De koning was een groot jager – ook een rokkenjager – en rond Vila Viçosa, een gat in the middle of nowhere, lagen uitgestrekte jachtterreinen. De volgende dag dus, één februari 1908, nam de koninklijke familie de trein, om 11.40 uur, naar de hoofdstad. De trein had vertraging, ‘wegens een ontsporing in Casa Branca’. In Barreiro, op de linkeroever van de Taag tegenover Lissabon, stapte het gezelschap op de stoomboot Dom Luis, die even voor vijf uur aanmeerde aan de kade van het Terreiro do Paço. Het ‘Paleisplein’, officieel geheten Praça do Comercio, is een groot en majestatisch vierkant met het ruiterstandbeeld van Dom José in het midden en aan drie zijden omgeven door koninklijke architectuur met arcaden – aan de vierde zijde van het vierkant ligt de stroom. Daar, aan de kade, werd het gezelschap, dat wil zeggen koning Carlos, koningin Amelia en kroonprins Luis Filipe, opgewacht door de tweede prins, Manuel, de regering, prominenten en hovelingen. Eerste minister Joao Franco was daar ook. Aan de koning was gevraagd hoe hij Lissabon wilde binnenrijden, in een auto of in een open rijtuig, en ‘in deze omstandigheden’, een paar dagen na een mislukte revolutie dus, had Carlos gezegd, moest het een open rijtuig zijn, om niet de indruk te wekken dat hij zich wou verbergen. Men zegt daarbij dat iemand een zwarte hond had horen blaffen onder de arcaden van het plein, een matroos had er nog naar geschopt.

EEN REVOLVER EN EEN KARABIJN

De koning en koningin en de twee prinsen stapten in een landauer, de regering volgde in andere rijtuigen. Joao Franco – hij komt maar in één versie ter sprake – was door de koning naar het paleis uitgenodigd, en volgde in een coupé, als vierde in de karavaan. Kennelijk was het rijtuig met de koning een beetje voorop geraakt. Even voorbij het midden van het Terreiro do Paço, het rijtuig zwenkte al naar links om de Rua do Arsenal in te rijden, stond plotseling een man op de treeplank van het rijtuig, en schoot de koning twee revolverkogels in zijn rug. Luis Filipe sprong overeind met zijn wapen in de hand en werd neergeschoten door een man met een karabijn die onder de zuilengang vandaan kwam. De man met de revolver , die ook de infante Manuel al verwond had, hing nog aan het rijtuig en werd door koningin Amelia met haar boeket op zijn hoofd geslagen. Dan begon de verraste politie te schieten. De man met de karabijn werd door een officier met een sabel aangevallen, die met de revolver doodgeschoten. Het rijtuig zwenkte spoorslags het arsenaal van de marine in. Het was twintig over vijf, een sombere februaridag. De koning was dood, de kroonprins was stervende. De twee moordenaars waren ook dood. Joao Franco kwam er te voet achteraan gelopen en moest van vreemden horen wat er gebeurd was. Iemand merkte op dat hij niemand in tranen zag.

De koningin-moeder, Maria Pia, moeder van Carlos, kwam zo gauw ze het nieuws hoorde naar het arsenaal en trof daar Amelia, moeder van Luis Filipe. ‘Alors, on a tué mon fils’ zei ze, niet wetend dat Luis Filipe ook vermoord was. ‘Oui, et le mien aussi’ antwoordde Amelia.

Dat was wat men ‘de zichtbare kant’ van de affaire noemde, een vervaarlijke moord die de Portugese geschiedenis inging als de regicidio, maar die in het dagblad Diario de Noticias een paar dagen later al ‘o acontecimento’ zou heten: ‘het voorval’. De twee moordenaars werden geïdentificeerd als Manuel Luis Dos Santos Buiça, de man met de karabijn – hij liet twee zoontjes achter, en een testament – en Alfredo Luis Costa, de man met de revolver. Ze werden samen begraven en hun graf werd nog maanden onder de bloemen bedolven door de bewonderende bevolking. Een officieel gerechtelijk onderzoek werd ingesteld, maar is tot op heden niet tot een goed of kwaad einde gebracht. Dat aspect, meer dan andere, doet sommige Portugezen vermoeden dat er ook een ‘onzichtbare kant’ aan de moord zat.

Joao Franco, wiens plaats de ongelukkige koning had ingenomen, dacht tot verbazing van menigeen de regering te kunnen blijven leiden. Was hij niet de oogappel van de koningin die hijzelf ‘gecultiveerd had als een zeldzame roos’? Maar in het arsenaal al, voor de twee lijken, kreeg hij tegelijk van Amelia en van de koningin-moeder te horen: ‘Kijk, de vrucht van uw werk.’ Franco verliet het paleis te voet, een ander zou de nieuwe regering vormen. Niet dat dat veel zou oplossen, voor hervormingen was het te laat. Daar dacht men trouwens niet aan.

HET EINDE VAN EEN RIJK

Het was wel een boeiende periode voor koningen toen Carlos I in 1889 op de troon kwam, met zijn volle naam D. Carlos Fernando Luis Maria Victor Manuel Raphael Gabriel Gonzaga Xavier Francisco de Assis José Simao de Bragança Saboia Bourbon Saxe Coburgo Gotha, 32ste koning van Portugal en 18de koning van de Algarven, van deze en gene kant van de zee in Afrika, heer van Guinea, van de veroveringen en de zeevaart op en de handel met Ethiopië, Arabië, Perzië en India en groot kruis van de Militaire Orden. In Europa was het de tijd van de anarchisten, die her en der bommen lieten ontploffen in koninklijke rijtuigen en onder tronen. Karl Marx schreef Das Kapital, de Commune van Parijs was nog geen twintig jaar geleden. Dat alles had zijn weerslag in het verre Portugal, een relatief achtergebleven, geïsoleerd land dat echter nog niet zo lang geleden aan zijn lange economische neergang begonnen was. Het was een land dat in alles nauw verbonden was met Engeland – daar ging de portwijn naartoe, daarmee deed de burgerij haar zaken – maar dat intellectueel beïnvloed was door Parijs. Intellectueel en politiek – dat ging samen – werd het toneel beheerst door een generatie schrijvers-journalisten die, met het liberalisme als achtergrond, ten strijde trokken voor de Republiek. Vrijmetselaarsloges groepeerden de elite, carbonari-kringen de lagere standen. Het heersende klimaat was er een van samenzweringen, geheime genootschappen, opkomend nationalisme en veralgemeende revolte tegen een regime dat niet in staat bleek het land uit zijn economische neergang te halen of zich te verweren tegen halfkolonialistische dictaten uit Londen.

De neergang was begonnen met de onafhankelijkheid van Brazilië. Het verlies van de grote kolonie in 1822 betekende voor Portugal meteen het verlies van zijn belangrijkste bron van inkomsten. Het was nodig naar iets anders uit te zien – en in de geest van de tijd dacht men automatisch aan andere koloniën. De aandacht werd op Afrika gericht, waar Portugezen natuurlijk al eeuwen voet aan wal hadden. Zo ontstond de idee van de mapa cor de rosa, de rooskleurige kaart die een band door zuidelijk Afrika zou trekken van Angola aan de westkust naar de Zambezi en Mozambique op de oostkust: één homogeen geheel met de Kaapkolonie van de Boeren in het zuiden en een en ander wat nog af te spreken viel in het noorden. Het was een mooie notie, maar het was zonder de Britten gerekend: die hadden andere intenties met wat Rhodesië zou worden, en zonder Leopold II van België, (of van Saksen Coburg Gotha: op een ingewikkelde manier familie van koning Carlos) die het enorme Congo op zijn naam zou schrijven.

HET ULTIMATUM

Een en ander leidde in 1890 tot het Britse Ultimatum, waarin Portugal gesommeerd werd zich uit het Zambezi-bekken terug te trekken. De Portugezen konden niet veel anders dan daaraan gehoor geven – en de arme Carlos, die sinds een jaartje koning was en met de hele zaak niets uit te staan had, kreeg in de ogen van de woedende bevolking de schuld van de verschrikkelijke nationale vernedering. De nacht van het ultimatum zelf trokken groepen studenten Porto en Lissabon door, stookten rellen aan, gingen de ruiten van het Britse consulaat ingooien. Een golf van nationalisme sloeg over het land – maar ten nadele van het koningshuis. De Diario de Noticias van 13 januari 1890 schreef: ‘Om negen uur trok een groep, waaronder Joao Pires en Lourenço, naar het Britse consulaat en brak daar een deel vensterruiten en haalde het wapenschild van de gevel – hetwelk de politie dadelijk deed ophalen, waarbij Lourenço, die een Spanjaard is, gearresteerd werd. Een andere groep, waarin veel minderjarigen opgemerkt werden, trok naar de redactie van Novidades en ging daar met stenen gooien.’

En op 20 januari was er al een geldinzameling georganiseerd: ‘De typografen van de nationale pers besloten gisteren hun premies van een jaar af te staan aan de nationale inzameling. Een aantal politie-agenten van Lissabon vroeg de toelating om een eigen geldinzameling te organiseren om ook bij te kunnen dragen aan de verdediging van het vaderland.’

De krant Reporter veranderde haar naam in ‘Portuguez’.

En ‘een grote stoffenwinkel in de Rua Nova da Palma hing een bord uit met de tekst: Wij kopen noch verkopen aan Engelsen.’

Koning Carlos had daarbij het ongeluk dat hij zich van dit alles niet al te veel aantrok. Ten dele vanuit zijn temperament – hij oordeelde zichzelf verre van briljant en treurde daar ook niet om – ten dele omdat hij, grondwettelijk, ook niet veel te zeggen had. De rol van de koning was de regering aan te stellen, en zich verder niet te bemoeien met wat die regering deed. En de regeringen kwamen en gingen in Portugal in die jaren: een periode van ‘rotativisme’, een soort alternantie tussen progressieve en conservatieve liberale partijen, werd gevolgd door een tijd van destabilisatie en een snelle opvolging van vrij machteloze regeringen – tot premier Joao Franco in 1906 het parlement buitenspel zette en een dictatuur installeerde. Maar het feit dat de koning geen autoriteit had, maakte hem nog niet populair: aangezien hij uiteindelijk de regering benoemde, was hij politiek verantwoordelijk voor die regeringen, en werd hij in de ogen van de bevolking persoonlijk aansprakelijk gesteld voor al wat er misging in zijn koninkrijk. En dat was heel wat.

DE OPSTANDIGE SCHRIJVERS

De steeds wisselende regeringen, de eigenlijke onbestuurbaarheid van het rijk, de stuitende kloof tussen straatarmen en welgestelden, de nationale frustraties, de rijkdom die maar niet uit Afrika kwam, de complotten, de jezuïeten die vervolgd werden, de vrijmetselaars in de salons, de carbonari in de cafés van het Rossio-plein: het werd allemaal met argusogen gevolgd, niet door de koninklijke familie maar door de nationale schrijversbent met Eça de Queiros, Aquilino Ribeiro, Teixeira de Pascoais en vele anderen die dagelijks bij het bureau Havas het nieuws van de dag kwamen bekijken, dat ze dan bij het aperitief bespraken in de cafés van de binnenstad en de Gremio Literario, de letterkundige kring.

Bij deze lieden vond de onnozele koning geen genade. Hij en heel zijn hof waren een bende parasieten in hun ogen, hun feesten en recepties waren een morele schande in een arm land waar de bevolking en de politie met elkaar op de vuist gingen bij elke gelegenheid: een diep verscheurde maatschappij met aan het hoofd een dikke koning die nergens van wist. Het speelde dan geen rol dat de familie Bragança de slechtst betaalde koninklijke familie van Europa was, dat de koning geen cent had en in arren moede zijn dotaties voor jaren in de toekomst moest opnemen zodat hij uiteindelijk met een hoop schulden aan zijn eigen staat kwam te zitten – de liberalen, als het uitkwam kreten er des te meer schande om.

Zodat, toen Carlos en zijn troonopvolger Luis Filipe uiteindelijk begraven waren en de koorts een beetje gezakt was, een andere auteur, Joao Chagas, een van zijn ‘politieke brieven’ aan de nog niet lang gekroonde koning Manuel richtte, gedateerd 10 december 1908, en daarin schreef: ‘De waarheid is, Mijnheer, dat het te laat is! De troon van Uwe Majesteit is verloren en niets zal hem van zijn onvermijdelijke ondergang kunnen redden, niet het goedmoedige optimisme van de heer Ferreira do Amaral, noch de zekerheden van de heer graaf van Samodaes, noch de vrome wensen van de heer Candido de Pinho, niet de protesten van de heer Julio de Araujo, en niet de trouw van het blauwe legioen, noch de vrouwen, noch de mannen. Het is jammerlijk dat Uwe Majesteit een omvallende troon moet erven, maar dit is de waarheid: aan het omvallen is hij.’

Het zou niet lang meer duren. Manuel probeerde nog wel wat populariteit op te bouwen door zich te laten zien en het land af te reizen, maar het mocht niet meer baten. In het najaar van 1910 voelden de republikeinen zich sterk genoeg en stelden de datum van de revolutie vast op woensdag 3 oktober, om één uur. En zo gebeurde. Na een paar dagen vechten op de pleinen van Lissabon werd op 5 oktober de republiek uitgeroepen in het stadhuis.

DE ALTERNATIEVE INTERPRETATIE

Een van de intellectuele kopstukken van de januari-opstand, de beroemde auteur, journalist en republikein Aquilino Ribeiro, zat ten tijde van de koningsmoord ondergedoken in de stad. Later publiceerde hij een artikel met zijn ervaringen van die dag: Costa was hem komen opzoeken met een plan om Joao Franco te vermoorden. Hij zou samen gaan met Buiça, want die had een Winchester-karabijn, en nog een drietal anderen, en Aquilino Ribeiro had gedacht dat het wel weer woorden in de wind zouden zijn, en was opgeschrokken toen de klokken begonnen te luiden.

Voor de republikein Ribeiro was de idee van een koningsmoord op zichzelf verwerpelijk omdat ze zeker ‘contraproductief’ zou zijn en het volk van dit achterlijke land, ‘dat al zeven eeuwen op zijn knieën lag voor de koning als voor God’, alleen maar tegen de republikeinen op zou zetten. Hij had het zijn onbesuisde leerling Costa ook op het hart gedrukt. Toen hij hoorde van de moord dacht hij dat de klokken het De Profundis luidden voor het republikeinse ideaal, en hij stond ervan te kijken toen dat niet het geval bleek. In postuum verschenen memoires vertelt hij hoe hij, dagen na de moord, op basis van wat hij van een vriend hoorde en wat hij zelf aan informatie bijeen kon rapen, het ‘voorval’ kon reconstrueren.

Alfredo Costa en Manuel Buiça en nog een drietal anderen wilden Joao Franco van kant maken, de dictatoriale eerste minister. Ze gingen hem opwachten op het Terreiro do Paço, wanneer hij de koning ging ophalen. Ze hadden zich strategisch opgesteld op het plein. Maar wie niet verscheen, was Joao Franco. Na een tijd, schrijft Aquilino Ribeiro: ‘hadden Costa en Buiço er behoorlijk hun buik van vol. Slechts wie het temperament van beide heren kende, kon zich indenken hoe ze het op hun systeem hadden. Nu zagen ze een landauer voorbijkomen met ministers, hoogwaardigheidsbekleders, en ook mensen te voet, majoor Dias, agenten van de Veiligheid, hovelingen en wat niet al, die de koninklijke familie kwamen opwachten. Eindelijk de gil van een sirene die de aankomst van de koning meldde. (…) Toen, na lang wachten, verscheen de koninklijke familie. Daarna het rijtuig met de raadsleden. En dan, elk op z’n eigen tempo, al die anderen, heel die staart van het paleis. En Joao Franco? ‘ Die was er niet bij. En terwijl ze de stoet zagen aankomen over het grote plein, haastte Costa zich naar Buiça om te zeggen dat het plan naar de maan was want ‘die klootzak is weer ontsnapt!’

‘Toen was er een heel kort moment van stilte, de seconde van een elektrische ontlading van frustratie die door Buiça heenging. Intussen kwamen de drie andere samenzweerders dichterbij, in de overtuiging dat er niets meer te beginnen was en dat ze zich uit de voeten konden maken. Maar Alfredo Costa keek Buiça in het wit van zijn ogen, en zei: ‘En nu? Als we die bende eens liquideerden?’

Traag kwam het rijtuig eraan, als om van de namiddag te genieten, de paarden in een sukkeldraf over de straatstenen. En Buiça die zijn lantaarnpaal losliet en antwoordde:

‘Komaan, we pakken ze!’

Later, veel later, zou de intellectueel Eduardo Lourenço schrijven: ‘Het lijdt geen twijfel dat de moord op koning Carlos en de troonopvolger Luis in 1908, bij een zo sentimenteel volk als het Portugese, geen kleine schaduw over de Republiek geworpen heeft. Maar eigenaardig genoeg zonder dat de monarchie of de herinnering eraan daarvan konden profiteren. Portugal is een volk met een lang – historisch – geheugen, maar met een ondiep geheugen. De koningsmoord riep natuurlijk grote emoties op. Koningsmoorden waren courant in die periode in een Europa dat nog niet wist dat het op de catastrofe afstevende. Maar in onze geschiedenis lijken dit soort drama’s gekopieerd van andere landen en onbegrijpelijk. Ze hadden politieke gevolgen, maar geen politieke inhoud.’

‘Historia de Portugal’ olv José Mattoso, vol. VI. Circulo de Leitores, Lissabon.

‘Portugal do Sécolo XX – 1900-1910’, olv Joaquim Vieira, Circulo de Leitores, Lissabon.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content