Peter Burvenich is maag- en darmspecialist in het katholieke Gentse ziekenhuis Maria Middelares. Hij maakt er ook deel uit van het palliatief supportteam en is voorzitter van het ethisch comité.

‘Wij gebruiken een palliatieve filter, ja. Ik zou het ook niet anders willen. Al vind ik filter helemaal geen goede term. Want waar komt het op neer? Als iemand euthanasie vraagt, nemen wij de tijd om uitgebreid met alle betrokkenen te praten. In de eerste plaats natuurlijk met de patiënt zelf. Wat wil hij? Wat is er allemaal al uitgeprobeerd? Zijn er nog alternatieven? Daarnaast praat ons palliatief supportteam alles door met de familie en met alle verpleegkundigen van de afdeling. We onderzoeken ook hoe we de euthanasie, die we in alle rust willen uitvoeren, het best in het schema van de dienst kunnen inplannen. Daardoor kan het wel drie, vier of zelfs vijf dagen duren voor het uiteindelijk zover is. Dat zeg ik ook altijd tegen de patiënt: geef ons tijd.

Willen mensen niet dat de hele afdeling weet dat ze euthanasie vragen, dan leg ik hen uit dat ze het ook thuis kunnen laten gebeuren. Dan is alles veel simpeler en moet alleen de arts, de familie en eventueel een thuisverpleegkundige op de hoogte zijn. Zelf ben ik ook al verschillende keren bij zo’n euthanasie bij de patiënt thuis aanwezig geweest. Soms om die zelf uit te voeren, soms louter om de huisarts bij te staan.

Daarnaast heb ik ook al euthanasie uitgevoerd in dit ziekenhuis. Wel alleen bij terminale patiënten, want dat is het beleid dat binnen de christelijke identiteit van het ziekenhuis past en mijn collega’s en ik staan daar ook achter. Soms gaat het om een patiënt van mijn eigen dienst, maar het gebeurt ook dat een collega iemand naar me doorverwijst omdat hij om de een of andere reden zelf geen euthanasie wil uitvoeren. Zelf doe ik het maar als ik echt voeling kan krijgen met het ondraaglijk lijden van de patiënt. Anders kan ik het eenvoudigweg niet. En elke keer opnieuw is het een intens gebeuren. Soms ben ik echt ontroerd, want die laatste fase kan zeer mooi zijn voor een patiënt en zijn omgeving. Achteraf ga ik dan naar huis, zet muziek van Bach op en laat mijn tranen de vrije loop.

Maar soms zijn er ook patiënten die hun familie zo’n bruusk afscheid – want dat is het uiteindelijk toch – niet willen aandoen. Zo had ik hier laatst een man die me vroeg om in slaap gebracht te worden. Maar als die palliatieve sedatie meer dan 48 uur zou duren, wou hij uiteindelijk wel euthanasie. Dus heb ik samen met hem alle papieren in orde gebracht, hem in slaap gedaan en op het afgesproken tijdstip uiteindelijk het bevrijdende spuitje gegeven. Voor zijn vrouw was dat een mooi afscheid: twee dagen eerder was ze nog niet klaar geweest om haar man los te laten.

Ik vind het dan ook belangrijk dat we ruimte krijgen om dergelijke beslissingen te nemen. Het is geen goed idee om al die medische handelingen op het einde van iemands leven in regels en wetten te gieten. Ik heb veel vertrouwen in ons palliatief supportteam, dat bestaat uit twee artsen, twee verpleegkundigen, een psycholoog en een pastoraal werker. Al meer dan tien jaar lang komen wij wekelijks samen om onze ervaringen met elkaar te delen. Samen met de patiënt en zijn familie proberen we telkens opnieuw tot een menswaardige oplossing te komen. Daarbij is goede communicatie natuurlijk cruciaal. Het team moet het perspectief van de patiënt begrijpen, en omgekeerd. Maar dat betekent natuurlijk wel dat de artsen en verpleegkundigen zich moeten leren blootgeven, en dat is lang niet voor iedereen makkelijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content