Het was geen toeval dat het Vlaams parlement twee weken geleden zo nodig een ‘actualiteitsdebat’ over het onderwijs organiseerde, op het moment dat de Vlaamse regering met alle democratische partijen een grote overlegronde over hetzelfde onderwerp begon. Het parlement wilde met zijn initiatief vooral tonen dat het niet van plan is om zich buitenspel te laten zetten. Want, zoals Ludo Sannen (Agalev) te kennen gaf, wat in dat regeringsoverleg zal worden beslist, wordt onttrokken aan de zeggenschap van het parlement.
De grote daadkracht die paars-groen van bij haar aantreden aan de dag legde, biedt de volksvertegenwoordiging weinig kans om zich te profileren. Deels ligt de oorzaak daarvan in die daadkracht van de regering, deels ook in de parlementen zelf. Want veel redenen hebben de ministers niet om zich daar erg druk om te maken. Enige oppositie die het hen moeilijk kan maken, is er nauwelijks.
Aan Vlaamse kant telt één oppositiefractie, het Vlaams Blok, al om ethische redenen niet mee. De andere, de christen-democratie, slaagt er dan weer amper in om zich te laten gelden. Eerst kon ze maar niet bekomen van haar verwijdering van de macht, vervolgens stuitte haar weerwerk op de dooddoener dat alle aangeklaagde onheil de schuld was van de vorige regering en dus van haarzelf. En uiteindelijk begon ze verbitterd te schieten op alles wat bewoog. Leedvermaak of overacting helpen de geloofwaardigheid van de CD&V niet. En heeft de paars-groene regering zodoende weinig te vrezen van de oppositie, ze voelt ook niet de behoefte om steun te zoeken bij haar parlementaire meerderheid.
Dat laatste is een klassiek politiek mechanisme. In het geval van paars-groen past het echter in een ruimere politieke cultuur. En die vloeit dan weer voort uit een op zichzelf nobel streven: het herstel van het primaat van de politiek. Dat moest een eind maken aan de onduldbare situatie waarin de staatsmacht werd gekoloniseerd door tal van belangengroepen, waardoor de democratische inspraak in de besluitvorming uitgehold raakte. Niet de verkozen politieke mandatarissen hakten de knopen door, zo heette het, wel duistere, ongecontroleerde cenakels die met succes voor hun privébelangen konden lobbyen.
Hebben de paars-groene regeringen niettemin het belang van ‘het middenveld’ herontdekt, ze wilden hoe dan ook de besluitvorming weer in eigen handen nemen. En dat doen ze zo letterlijk dat het primaat van de politiek feitelijk ontspoort in het primaat van de uitvoerende macht. In het slechtste geval komt dat neer op het primaat van de regeringsleider. Guy Verhofstadt bewees dat door dossiers van zijn ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken of Verkeer naar zich toe te trekken, of door in een ad-hocaanpak oplossingen af te dwingen voor onopgelost gebleven disputen, van de nachtvluchten boven Zaventem tot de opvang van minderjarige criminelen. Patrick Dewael illustreert het door feitelijk als een superminister van Onderwijs op te treden.
Hun veranderingswil en ongeduld doen de tenoren van de huidige coalitie dromen van een jakobijnse staat, bij voorkeur ‘snel en efficiënt’, niet zelden naar het model van de vermeende doortastendheid van het management in de privésector. Zowel Rik Daems als Magda Aelvoet hebben ondertussen de grenzen daarvan tot hun scha en schande moeten ervaren. Maar heeft paars-groen zodoende misschien de pressiegroepen wel gekortwiekt, de macht is erdoor niet verschoven naar waar die thuishoort, in het parlement. Die kwam ten goede aan andere, al even weinig democratisch gecontroleerde groepjes: de in de schaduw van de topministers graviterende hoge ambtenaren en technocraten.
Marc Reynebeau