De Kroonraad van Knack bestaat uit Mark Eyskens, Paul Muys, Jacques Rogge, Erik Suy, Monika Van Paemel en Etienne Vermeersch.
Mijnheer Eyskens, de beschuldigingen tegen de ministers Di Rupo en Grafé bezorgen het geschonden Belgische imago een nieuwe deuk. Het blijft schandalen regenen.
MARK EYSKENS : Als ik op een rijtje zet wat er de jongste maanden is gebeurd, zie ik de mislukking van de permissiviteit aan de oppervlakte komen. De spraakmakende opiniemakers hebben jarenlang verkondigd dat men het kwaad kan uitroeien door het te negeren. Dat is ook via het onderwijs aan de kinderen doorgegeven. Er wordt zelden op gewezen dat er dingen zijn die niet mogen en niet kunnen. Men is de oude stelling van Jean-Jacques Rousseau gaan oprakelen : de mens is goed maar de maatschappij is slecht. Daarop is een maatschappelijk gedragspatroon gebouwd dat leidt tot een ethiekvrije levenszone, met ontsporingen op alle niveaus tot gevolg. Het is een ontwikkeling die ons ten zeerste moet bekommeren. Ik pleit niet voor een reformatie, maar wel voor wat meer verantwoordelijkheidsbesef en voor het onderstrepen van enkele elementaire principes. Ik schrijf al jaren over de crisis van de representatieve democratie, daar zitten we nu volop in. Er is geen enkele geloofwaardigheid meer, en geen enkel vertrouwen in wie dan ook.
Mogen ministers in hun privé-leven doen wat ze willen, zolang ze geen strafbare daden plegen ?
EYSKENS : Het is een illusie te denken dat wie een openbare functie vervult, een hermetisch sluitend gordijn kan neerlaten tussen zijn publiek en zijn privé-leven. Je kan dat betreuren, maar het is nu eenmaal de realiteit in onze gemediatiseerde maatschappij. Daarom vind ik dat iemands privé-leven min of meer coherent moet zijn met zijn publiek leven. Het is perfect mogelijk dat Di Rupo en Grafé slachtoffer zijn van afrekeningen en van allerlei fantasten, en dat deze zaak strafrechtelijk helemaal geen gevolgen zal hebben. Maar in het algemeen stel ik me vragen over de verzoenbaarheid tussen een functie aan de top van de staat, en een gedragspatroon dat thuishoort in meer marginale sferen. Ik breek daar geen morele staf over, maar ik merk dat die mensen kwetsbaar worden en zich blootstellen aan het gevaar van chantage en afrekeningen. Stel dat de minister van Financiën een verwoede gokker zou zijn die elke avond in het casino zijn geld verspeelt. Dat is niet verboden, maar in een dergelijke minister zou de bevolking niet veel vertrouwen hebben. Het gaat niet alleen om strafrechtelijke aspecten, maar om een gedragscode die te maken heeft met de waardigheid en geloofwaardigheid van het ambt.
Voor de duidelijkheid : bepaalt het feit dat het in dit geval om homofielen gaat mee uw houding ?
EYSKENS : Nee, helemaal niet. Doe me dat niet zeggen. Mijn bemerkingen gelden voor iedereen.
Premier Dehaene heeft in de Kamer het gerecht gewaarschuwd voor het lichtzinnig in opspraak brengen van politici. Is er oorlog tussen gerecht en politiek ?
EYSKENS : Bepaalde magistraten zijn gefrustreerd, zoals bepaalde politici, maar ik geloof niet in een oorlog. Ik ga niet akkoord met de kritiek van Jean-Luc Dehaene op procureur-generaal Van Oudenhove. Die was verplicht om het dossier aan de Kamer over te maken, hoe licht het ook weegt. Artikel 103 van de grondwet laat hem geen andere keuze : hij kan geen verdere onderzoeksdaden stellen als hij niet de toelating krijgt van het parlement. Punt. De procureur kon een explosief dossier als dit toch bezwaarlijk zonder verder onderzoek laten. Wat voor een schandaal zou dat niet geweest zijn in het huidige drukkende klimaat van het doofpot-syndroom. Het is de schuld van de politiek dat er nog altijd geen uitvoeringswet is voor artikel 103.
Met de zaak-Claes is vorig jaar duidelijk gebleken dat artikel 103 moet bijgestuurd worden. Waarom is dat nog altijd niet gebeurd ?
EYSKENS : Er is een luik over de ministeriële verantwoordelijkheid dat de regering moet invullen, en waarover geen eensgezindheid bestaat. En een luik over de parlementaire onschendbaarheid waarover in de Kamer gebakkeleid is en dat nu ter behandeling bij de Senaat zit. Ook daarover is onenigheid, onder meer over de strenge zwijgplicht die men wil opleggen aan leden van parlementaire onderzoekscommissies. Sommigen schijnen daar grote moeite mee te hebben. Ik betreur dat men de moed niet opbrengt om te zeggen : die of die zaak behandelen we achter gesloten deuren en wie iets laat uitlekken, krijgt een zware sanctie die kan gaan tot en met het verlies van zijn parlementair mandaat.
Het ontslag van Claes is een jaar oud, en er is nog altijd geen datum in het vooruitzicht waarop Cassatie deze zaak zal behandelen. Die trage afwikkeling is toch onaanvaardbaar ?
EYSKENS : Mijnheer Claes is al wel een paar keer verhoord, maar het dossier is uiterst complex. Men hoopt, bijvoorbeeld, om het bankgeheim in Zwitserland op te heffen, dat vergt een tijdrovende procedure. De molen van het gerecht maalt zeer traag, maar vergeet niet dat dat te maken heeft met de rechten van de verdediging. De hele rechtsstaat is uit het Ancien Régime gegroeid tegen de willekeur van het gezag en ter verdediging van de verdachte. Je zou kunnen zeggen dat men daarin wat te ver gegaan is. De hervormingen die professor Franchimont voorstelt, moeten dat verbeteren. Het gaat om vijfhonderd artikelen waarover de Kamercommissie zich binnenkort buigt.
Vindt u dat in de gegeven omstandigheden Di Rupo en Grafé kunnen aanblijven ?
EYSKENS : Het is best dat we veertien dagen geduld oefenen om te zien of het bezwarend materiaal dat nu ter tafel ligt, en dat van een zeer betwistbaar gehalte is omdat het steunt op één getuigenis, kan worden doorgetrokken naar meer ernstige aanwijzigingen van wetsovertreding. Als dat niet zo is, moeten we de haken sluiten. Dan zijn deze mensen het slachtoffer geweest van een machinatie en van onverantwoord gezwets en geklets.
Intussen nam minister Grafé deel aan een vergadering van Europese onderwijsministers die de strijd tegen pedofiele misbruiken willen opvoeren.
EYSKENS : Dat vond ik inderdaad op het randje van de cynische karikatuur. De twee collega’s leggen de komende week best enige discretie aan de dag. Het is een vervelende situatie. En indien ze onschuldig zijn, is het natuurlijk afgrijselijk hoe hun naam door het slijk is gesleurd. Helaas hoort dat nu blijkbaar tot de politiek.
Zoals minister Pinxten mocht ervaren.
EYSKENS : De zaken die door Willy Vermeulen zogezegd zijn uitgespit, lijken erg onsamenhangend en worden op scepsis onthaald. Ik denk dat Pinxten zeer kordaat, met cijfers en documenten, bewezen heeft dat de beschuldiging volkomen ongegrond was. En ik denk dat ook Theo Kelchtermans over een goede verdediging beschikt.
Vermeulen heeft niet gezegd dat Pinxten BTW heeft ontdoken. Hij heeft gezegd dat het onderzoek daarnaar niet grondig is gevoerd.
EYSKENS : Dat is spelen op de woorden. Mijnheer Vermeulen is een hoge ambtenaar die gekomen is tot de jaren van verstand. Hij moet weten dat hij grote schade toebrengt aan de mensen van wie hij de namen citeert. We mogen niet naïef zijn : dat is gebeurd wetens en willens. Wie er verantwoordelijk is voor het lek naar de pers, is slechts van ondergeschikt belang.
Er wordt al sinds augustus gewaarschuwd voor een ondergang van ons bestel. Sindsdien is er een echt bombardement van schandalen geweest. Zal dat ooit echt dramatisch aflopen ?
EYSKENS : Er is in elk geval geen enkele reden tot gerustheid, om het eufemistisch uit te drukken. Als er een politieke crisis uitbreekt met verkiezingen tot gevolg, dreigt een catastrofe. Zelfs zonder politieke crisis is het hoog tijd dat de regering aantoont dat het haar ernst is met bepaalde pijnpunten.
Ik geef twee voorbeelden. Eerst de politisering. De regering had al drie weken geleden moeten zeggen : dames en heren, wij blokkeren de benoemingen vanaf de graad van inspecteur-generaal in alle overheidsadministraties en in het gerecht, en in afwachting van een wetgeving laten we een adviescommissie van rechtvaardigen oordelen. Ik heb zelf in ’88 een wetsvoorstel daartoe ingediend. Om te vermijden dat die commissie zelf zou worden gepolitiseerd, wou ik ze laten samenstellen bij lottrekking uit een lijst van twee- tot driehonderd mogelijke namen.
Tweede voorbeeld : het disfunctioneren van het gerecht. Het is stilaan tijd dat men sancties bekend maakt. Voor onderzoekscommissies en in rapporten zijn een paar grote en duidelijke tekortkomingen in de rechtsbedeling aan het licht gekomen. Waarop wacht men om de verantwoordelijken daarvoor te straffen ?
Waarom zouden verkiezingen catastrofaal zijn ? Wordt het geen tijd dat de burger, na wat de voorbije vijftien maanden is gebeurd, zijn stem kan laten horen ?
EYSKENS : Ik ben er niet tegen om de bevolking het woord te geven. Ik ben minder tegenstander van een referendaire democratie dan velen van mijn collega’s. De burger is in deze postindustriële samenleving heel wat mondiger geworden, laat hem nu en dan zijn gedacht zeggen. Ik denk dat zelfs vormen van televoting op termijn niet tegen te houden zijn. Alleen moeten we in een land als het onze, met zijn broos communautair evenwicht, opletten dat een volksraadpleging niet meer kwaad doet dan goed, en het evenwicht van het land niet in gevaar brengt.
Mochten er verkiezingen komen, dan verwacht ik winst voor extremistische partijen, maar ik heb vooral schrik voor Italiaanse toestanden. In Italië zijn traditionele partijen, die veertig jaar de dienst hebben uitgemaakt, gewoon geïmplodeerd. Er zijn nieuwe formaties rond één of twee charismatische personen uit de hemel gevallen. Eerst Berlusconi, die het ook niet kon waarmaken. Nu Romano Prodi, een brave professor van de universiteit van Bologna van wie niemand ooit had gehoord. Die man heeft zich gelanceerd aan het hoofd van de Olijfboomcoalitie, en een paar weken later is hij eerste-minister van Italië. Zo een verschijnsel is ook bij ons niet ondenkbaar. Ik zou het betreuren mocht de christen-democratie in zo een wervelstorm ten onder gaan.
Bijgevolg is mijn conclusie dat de grote drie partijen moeten ophouden met mekaar een hak te willen zetten rond dossiers als dit. We moeten pogen om in deze dramatische omstandigheden samen te werken, over de oppositiegrenzen heen. De vraag is of we niet dicht zitten bij een moment van crisis en verval, waarbij een regering van nationale redding, van salut public, de enige oplossing is : een grote coalitie tussen de drie traditionele partijen.
Ondertussen moet deze regering verder. Komen de begrotingsdoelstellingen in gevaar ?
EYSKENS : Dat is het tragische van de regering-Dehaene. Ze heeft grote inspanningen gedaan om de Maastricht-norm te halen, maar daar is vandaag de dag niet de minste belangstelling meer voor. Het was de droom van de premier om met enig vertoon België in de Monetaire Unie binnen te loodsen en daarvan de politieke vruchten te plukken. Maar dat is in enkele weken tijd volkomen achterhaald. De regering zwalpt in de schandalensfeer en moet nog twee jaar verder. Als ministers zo worden afgetuigd, kan je moeilijk efficiënt regeren. Die toestand is voor de regering schabouwelijk. Haar stootkracht is zodanig verzwakt dat ze een mogelijke ontsporing van begrotingscijfers misschien niet meer zal kunnen recht trekken. Er wordt alweer gesproken van een bijkomend tekort in de Sociale Zekerheid van 12 miljard frank. Ik vrees dat de regering de kracht niet meer zal hebben om bijkomende besparingsmaatregelen op te leggen, al beschikt ze over volmachten. Met alle gevolgen van dien voor de Maastrichtnormen.
De premier probeert tussendoor VBO en ABVV te verzoenen over loon- en werkgelegenheidsnormen. Dat lijkt een uitzichtloze taak.
EYSKENS : De vakbonden moeten aandachtig het verslag van het Internationaal Muntfonds lezen. Door alle affaires stond dat pas op bladzijde tien, maar het gaat om een buitengewoon belangrijk verslag. Het IMF schrijft dat België, als het in de EMU wil stappen als volwaardige partner, moet sleutelen aan het indexsysteem en het in feite moet afschaffen. En dat de looncompensatie voor prijsstijgingen onderhandelbaar moet zijn. Bovendien zegt het IMF dat in België de arbeidsmarkt te stroef werkt. Ik heb het, tot boosheid van velen, zelf al vaak beweerd : de minimumlonen zijn in België veel te hoog en niet negocieerbaar. Er is een entreeticket op de arbeidsmarkt dat geen enkele werkgever nog kan betalen en dat nefast is voor de werkgelegenheid. En we zitten met de collectieve arbeidsovereenkomsten die worden onderhandeld over de hoofden van vele kleine ondernemingen heen, maar nadien bij koninklijk besluit wel aan iedereen worden opgelegd. Een mechanisme dat de werkgelegenheid vernielt. Het verslag van het IMF bevat belangrijke ideeën. Helaas is daar in de huidige malaise geen belangstelling voor, en is een debat erover onmogelijk.
Koen Meulenaere