Congo’s recente oorlogen
Na Mobutu zou alles beter worden, hoopten de Congolezen. Maar onder zijn opvolgers werd het land meegezogen in een spiraal van geweld. Op het hoogtepunt van de oorlog vochten er negen Afrikaanse landen en tal van milities in Congo.
Op 6 april 1994 schoten onbekenden nabij de Rwandese hoofdstad Kigali een vliegtuigje uit de lucht. Alle inzittenden, onder wie de Rwandese president Juvénal Habyarimana en zijn Burundese collega Cyprien Ntaryamira, kwamen om het leven. Meteen wezen beschuldigende vingers richting het Rwandees Patriottisch Front, een rebellenbeweging die al enkele jaren het Huturegime van Habyarimana bekampte.
De dood van de president was het startsein voor de Rwandese genocide, die aan ongeveer een miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s het leven kostte. Extreem gewelddadige Hutu-milities, de zogenoemde Interahamwe, waren verantwoordelijk voor het merendeel van de slachtingen. Na de genocide kreeg het Rwandees Patriottisch Front de politieke touwtjes in handen. Rwanda stabiliseerde, maar ondertussen waren twee miljoen Hutu’s gevlucht naar buurland Zaïre. Ze kwamen er terecht in vluchtelingenkampen in Noord- en Zuid-Kivu. Onder die Hutu’s zaten heel wat gewone mensen die in de eerste plaats het slachtoffer geweest waren van het geweld, maar evengoed leden van milities die de genocide hadden georganiseerd. Beide groepen voelden er niet veel voor om snel terug te keren naar Rwanda, waar ze represailles vreesden van het nieuwe regime.
Oorlog vanuit het oosten
Zo verplaatste een etnisch conflict dat zijn oorsprong vond in Rwanda zich naar Zaïrese bodem. De massale toestroom van Rwandese vluchtelingen zorgde er voor snel oplopende spanningen met de autochtone bevolking. Bovendien stelde de volksverhuizing de relaties tussen Zaïre en Rwanda zwaar op de proef. In de Zaïrese vluchtelingenkampen zaten immers ook gewelddadige groepen die het nieuwe regime in Rwanda wilden destabiliseren en daarom geregeld de grens overstaken om er militaire hit-and-run-acties te houden. Het ondertussen erg vermolmde Zaïrese staatsapparaat, geleid door een terminaal zieke Mobutu, gaf hen vrij spel. Dus bereidde Rwanda – gesteund door Oeganda en Burundi – een inval in Zaïre voor om een einde te maken aan de raids op Rwandese bodem.
Rwanda en zijn bondgenoten wisten dat een grootschalige inval in Zaïre hen internationale kritiek zou opleveren. Daarom wilden ze dat de geplande militaire actie op zijn minst gedeeltelijk het karakter van een binnenlandse rebellie aannam. Ze hadden dus een Zaïrese stroman nodig die het gezicht kon worden van een zogenaamd binnenlandse rebellenbeweging. Zo kwamen ze uit bij Laurent-Désiré Kabila, die aan het hoofd werd geplaatst van de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL). Voor waarnemers was het snel duidelijk dat de rebellengroep eigenlijk een buitenlandse, Rwandese creatie was en geen binnenlands initiatief.
In oktober 1996 vielen het Rwandese en Oegandese leger de vluchtelingenkampen op Zaïrees grondgebied binnen. Ze dreven honderdduizenden vluchtelingen het regenwoud in en richtten daarbij slachtingen aan, zowel onder de Rwandese vluchtelingen als onder de plaatselijke bevolking. Ondertussen rukte het AFDL, met tal van kindsoldaten in zijn rangen, op van oost naar west. Veel tegenstand kregen de troepen van Kabila niet te verwerken tijdens hun opmars. De soldaten van Mobutu’s regeringsleger vluchtten vaak weg nog voor er een schot gelost werd. Ze waren compleet gedemotiveerd aangezien ze al jaren amper betaald werden. Ook de internationale gemeenschap liet het AFDL en Rwanda begaan. Na de genocide van 1994 durfden weinig westerse landen immers kritiek geven op de nieuwe machthebbers in Kigali, die naar eigen zeggen de slachtoffers van de genocide vertegenwoordigden. De komende jaren zou Rwanda nog dankbaar gebruik maken van het ‘genocidekrediet’ dat het had opgebouwd.
In amper zeven maanden tijd veroverde het AFDL de controle over het hele land. De oude, zieke Mobutu had het land ondertussen verlaten en Zaïre werd opnieuw Congo. Op 29 mei 1997 legde Kabila de eed af als president.
Een nieuw regime, een nieuwe oorlog
Laurent-Désiré Kabila besefte dat hij zijn bondgenoten moest belonen voor de geboden hulp en benoemde heel wat Rwandezen op belangrijke sleutelposities. Eén van hen, James Kabarebe, schopte het zelfs tot opperbevelhebber van het Congolese leger. Maar terwijl Kabila leunde op zijn Rwandese vrienden, was in het binnenland en zeker in het oosten van Congo de relatie tussen de binnenlandse bevolking en de bewoners van Rwandese afkomst meer dan ooit verzuurd. De Congolezen hadden niet alleen gezien hoe Rwandese troepen na hun inval in oktober 1996 dood en vernieling hadden gezaaid, maar ondervonden ook almaar meer concurrentie van Rwandezen die aasden op dezelfde landbouwgronden. Zij verweten hun nieuwe president een marionet van Rwanda te zijn.
Om dat beeld te counteren, keerde Kabila zich tegen zijn broodheren. Eind juli 1998 beval hij dat alle Rwandese en Oegandese functionarissen Congo moesten verlaten. Die beslissing vormde voor Rwanda en Oeganda de aanleiding om hun buurland voor de tweede keer in nauwelijks twee jaar tijd binnen te vallen. In het oosten van het land voltrok zich een scenario dat erg veel gelijkenissen vertoonde met de opmars van Kabila’s AFDL in 1996. Net als toen kwam een zogenaamd binnenlandse rebellenbeweging, het Rassemblement Congolais pour la Démocratie of RCD, in opstand tegen het regime. En net als toen waren het in werkelijkheid Congo’s oostelijke buurlanden die aan de touwtjes trokken.
Kabila werd nu rechtstreeks bedreigd door zijn voormalige bondgenoten. De Rwandees James Kabarebe, tot voor kort in dienst van Kabila als chef van het Congolese leger, spaarde kosten noch moeite om zijn voormalige baas ten val te brengen. Hij liet RCD-troepen vanuit Goma overvliegen naar het westen van het land om een tweede front te openen bij de monding van de Congostroom. Kabarebe’s troepen namen zonder veel moeite Boma, Matadi en de Ingadam in, de waterkrachtcentrale waarvan heel Kinshasa afhankelijk was voor zijn elektriciteitsvoorziening. De val van de hoofdstad leek nabij. Maar ondertussen hadden Angola, Zimbabwe, Namibië en nog een aantal Afrikaanse landen zich in het conflict gemengd. Zij kozen de zijde van Kabila en konden verhinderen dat Kinshasa in handen viel van het RCD. Kabila kon opgelucht ademhalen.
In het oosten van het land werd de oorlog almaar complexer. Rebellengroepen vielen uiteen en hergroepeerden zich, nieuwe gewapende milities zagen het licht, voormalige bondgenoten Rwanda en Oeganda kwamen in de strijd om Kisangani lijnrecht tegenover elkaar te staan. Het conflict en vooral het leed van de Congolese bevolking nam zulke proporties aan dat sommigen over de Eerste Afrikaanse Wereldoorlog gingen spreken.
Kabila had zich kunnen handhaven als staatshoofd, maar zijn gezag beperkte zich tot een steeds kleiner wordend deel van het Congolese grondgebied. Tegen het einde van het millennium controleerde het regime in Kinshasa nog slechts het westen en het zuiden van het land. De Kivu-provincies waren in handen van RCD-Goma, geruggensteund door Rwanda. In de meer noordelijke provincies zwaaiden het MLC van Jean-Pierre Bemba en een andere factie van RCD de plak. Samen hadden de verschillende rebellengroepen ongeveer de helft van het Congolese grondgebied in handen. Opvallend was dat de strijdende partijen niet meer leken te streven naar een machtsovername in Kinshasa. Het was voor hen veel interessanter om beslag te kunnen leggen op de enorme voorraad Congolese bodemrijkdomen in het oosten van het land. Wie de juiste mijnen en handelsposten in handen kreeg, was verzekerd van enorme inkomsten uit de verkoop van ertsen, goud of diamant.
Joseph Kabila, een hoopvolle nieuwe wind?
Op 16 januari 2001 schoot Rachidi Kasereka, een voormalig kindsoldaat en lijfwacht van de president, Laurent-Désiré Kabila dood in zijn kantoor. Diens zoon Joseph Kabila nam de macht over. Hoewel de timide Joseph niet veel verraadde van wat hij echt wilde, waaide er bij zijn aantreden een optimistische wind. Hij herschikte zijn regering en gooide een aantal oude getrouwen buiten. En wat vooral belangrijk was: hij wilde de in het slop geraakte vredesgesprekken weer op gang trekken. Alle betrokken landen en voornaamste milities verzamelden in een voormalig luxevakantiepark in Zuid-Afrika. De gesprekken sleepten lang aan, volgens sommigen omdat het er zo goed vertoeven was, maar er werden wel resultaten geboekt. Vanaf september 2002 begonnen Rwanda en Oeganda hun troepen terug te trekken uit Congo en in december bereikten de onderhandelaars een ‘globaal en inclusief akkoord’. Er kwam een transitieperiode, waarin de belangrijkste rebellenbewegingen een plaats kregen in de regering. Kabila moest vanaf dan de macht delen met vier vicepresidenten. Dat systeem gold als een overgangsmaatregel, in afwachting van vrije verkiezingen die in het vooruitzicht werden gesteld.
Velen hoopten dat het akkoord het officiële einde van de oorlog zou inluiden. Het geweld verminderde ook effectief, wat meteen een boost gaf aan de handel en de prijs van levensmiddelen deed dalen. Toch was er van echte vrede geen sprake. Eigenlijk was de oorlog gewoon veranderd in een troebel, sudderend conflict. Een VN-vredesmacht probeerde een nieuwe escalatie te voorkomen, maar kon de grondoorzaken van het geweld niet wegnemen. De Congolese staat was nog altijd zwak en zowel lokale milities als de buurlanden bleven lonken naar Congo’s grondstoffen.
De opdracht van de overgangsregering was loodzwaar. Ze moest de controle over het hele Congolese grondgebied herstellen, de gewapende rebellen integreren in een eengemaakt nationaal leger en binnen twee jaar vrije verkiezingen organiseren. Aangezien de regering bestond uit vertegenwoordigers van groepen die elkaar tot voor kort militair hadden bekampt, was het onderling wantrouwen groot. Ze boekte dan ook niet veel vooruitgang.
Congo, een democratie!
Het hele transitieproces verliep met horten en stoten, maar de beloofde vrije verkiezingen kwamen er – weliswaar met een jaar vertraging. Op 30 juli 2006 konden de Congolezen eindelijk gaan stemmen. Volgens internationale waarnemers, die massaal aanwezig waren, verliepen de verkiezingen behoorlijk eerlijk en betrouwbaar. In een tweede ronde versloeg Joseph Kabila zijn opponent Bemba met een afgetekend verschil en werd zo de eerste democratisch verkozen president in veertig jaar. Vooral de inwoners uit het oosten hadden voor hem gestemd, omdat hij de oorlog tot op zekere hoogte had kunnen beëindigen.
Joseph Kabila’s zelfvertrouwen groeide dankzij zijn verkiezingsoverwinning en hij beloofde de Congolezen veiligheid, een betere gezondheidszorg, … kortom een betere toekomst. Maar de euforie duurde niet lang. In het oosten van het land dook alweer een nieuwe rebellengroep op die terreur zaaide in de Kivu-streek. Deze keer ging het om de CNDP van Laurent Nkunda. Het mechanisme was intussen bekend: hooggeplaatste figuren uit buurland Rwanda controleerden de militie, die zich presenteerde als Congolese opstandelingen. Hetzelfde patroon leek zich telkens opnieuw te herhalen. Toch was er iets veranderd: de houding van de internationale gemeenschap. Lange tijd had die de ogen gesloten voor de interventies van Rwanda in Congo. Maar eind 2008 publiceerden de Verenigde Naties een rapport waarin ze de Rwandese betrokkenheid bij Nkunda’s opstand haarfijn blootlegden. Belangrijke donorlanden zoals Nederland en Zweden zetten prompt hun financiële steun aan Rwanda stop. President Kagame kon niet anders dan zijn kar keren. In een gezamenlijke operatie met het Congolese regeringsleger zorgde hij er mee voor dat Nkunda gearresteerd werd.
Vandaag lijkt er daadwerkelijk een einde te zijn gekomen aan de militaire inmenging van de buurlanden in Congo. M23, de laatste grote rebellenbeweging die rechtstreekse lijnen had met Rwanda en Oeganda, verdween in 2013 van het toneel.
Maar geweld en straffeloosheid blijven in Kivu wel deel uitmaken van het dagelijks leven. Aangezien de onmachtige en gecorrumpeerde staat alle legitimiteit heeft verloren, grijpen de Congolezen almaar vaker zelf naar de wapens. Toch zien sommige waarnemers ook hoopvolle signalen, Zo is er het groeiende, vreedzame protest van jongerenbewegingen en katholieke organisaties tegen het wanbeleid van de machthebbers in Congo. Het wordt afwachten of hun stem mee kan zorgen voor echte politieke verandering na de presidentsverkiezingen van 23 december 2018.